Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/119/EG houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden
Bijlage III Methoden voor het berekenen van het niveau van de aangehouden voorraden
Geldend
Geldend vanaf 11-11-2018
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2020.
- Bronpublicatie:
19-10-2018, PbEU 2018, L 263 (uitgifte: 22-10-2018, regelingnummer: 2018/1581)
- Inwerkingtreding
11-11-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-10-2018, PbEU 2018, L 263 (uitgifte: 22-10-2018, regelingnummer: 2018/1581)
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
De onderstaande methoden worden gebruikt voor het berekenen van het niveau van de voorraden:
Onverminderd het in artikel 4, lid 3, bedoelde geval, kan een hoeveelheid niet meer dan eenmaal als veiligheidsvoorraad worden meegerekend.
Op de voorraden ruwe aardolie wordt 4 % in mindering gebracht, een percentage dat overeenkomt met een gemiddeld rendementsniveau van nafta.
De voorraden nafta en de voorraden ruwe aardolie die bestemd zijn als bunkervoorraden van de internationale zeescheepvaart worden niet meegerekend.
De overige aardolieproducten worden volgens een van de twee onderstaande methoden in de voorraden opgenomen. De lidstaten dienen de gekozen methode gedurende het gehele desbetreffende jaarkalender toe te passen.
De lidstaten kunnen besluiten:
- a)
hetzij alle overige voorraden aardolieproducten op te nemen die in hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 vermeld staan, en daarvan het equivalent in ruwe aardolie te berekenen door de hoeveelheden met een factor 1,065 te vermenigvuldigen, of
- b)
hetzij uitsluitend de voorraden van de volgende producten op te nemen: motorbenzine, vliegtuigbenzine, lichte reactiemotorbrandstof (reactiemotorbrandstof van het naftatype of JP4), reactiemotorbrandstof van het kerosinetype, andere kerosine, gasolie/dieselolie (aardoliedistillaat), stookolie (met laag en hoog zwavelgehalte), en daarvan het equivalent in ruwe aardolie te berekenen door de hoeveelheden met een factor 1,2 te vermenigvuldigen.
Bij de berekening van de voorraden worden in aanmerking genomen de voorraden die in opslag worden gehouden:
- —
in tanks van raffinaderijen,
- —
in opslagterminals,
- —
in de tankinhoud van pijpleidingen,
- —
in lichters,
- —
in kusttankers,
- —
in tankers in de havens,
- —
in bunkervoorraden van de binnenlandse scheepvaart,
- —
op de bodem van tanks,
- —
als werkvoorraden,
- —
door belangrijke verbruikers op grond van wettelijke verplichtingen of andere instructies van de overheid.
Met uitzondering echter van de opslag in tanks van raffinaderijen, de tankinhoud van pijpleidingen en in opslagterminals, mogen deze hoeveelheden bij de berekening van de speciale voorraden niet worden meegenomen indien deze speciale voorraden afzonderlijk van de veiligheidsvoorraden worden berekend.
Bij de berekening van de voorraden zijn altijd uitgesloten:
- a)
nog niet gewonnen ruwe aardolie;
- b)
de voorraden die worden gehouden:
- —
in pijpleidingen,
- —
in tankwagons,
- —
in bunkervoorraden van de internationale zeescheepvaart,
- —
in benzinestations en detailhandelszaken,
- —
door andere verbruikers,
- —
in tankers op zee,
- —
als militaire voorraden.
Bij het berekenen van hun veiligheidsvoorraden verminderen de lidstaten de voorraden die overeenkomstig het bovenstaande zijn berekend met 10 %. Dit percentage dient op het totaal van de hoeveelheden die in een bepaalde berekening zijn meegenomen, in mindering te worden gebracht.
In afwijking van hetgeen in de voorgaande alinea vermeld staat, wordt bij het berekenen van het niveau van de speciale voorraden en bij het berekenen van de verschillende categorieën speciale voorraden geen 10 % in mindering gebracht indien deze speciale voorraden of categorieën afzonderlijk van de veiligheidsvoorraden worden beschouwd, met name om te controleren of het uit hoofde van artikel 9 verplichte minimumniveau in acht wordt genomen.