bewijsbijlage.
Rb. Oost-Brabant, 12-09-2017, nr. 01/997508-15
ECLI:NL:RBOBR:2017:4798
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
12-09-2017
- Zaaknummer
01/997508-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:4798, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 12‑09‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/4712
Uitspraak 12‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Faillissementsfraude (bedrieglijke bankbreuk) en gebruik maken van een vervalst geschrift. Benadelingsbedrag EUR 75.000,-. Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Dit is een zwaardere straf dan de door de officier van justitie gevorderde taakstraf. Zie medeverdachte ECLI:NL:RBOBR:2017:4800
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [parketnummer]
Strafrecht
Parketnummer: 01/997507-15
Datum uitspraak: 12 september 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van12 april 2017. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 4 augustus 2014, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand augustus 2014 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Tilburg en/of Geldrop, althans in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Oost-Brabant van 29 oktober 2013 (DOC-010), in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer bate(n) niet heeft verantwoord en/of een of meer goed(eren) aan de boedel onttrokken, immers heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medevedachte(n), (telkens) buiten het zicht en zonder medeweten van de curator,
= een of meer inkomsten tot een totaalbedrag groot EURO 75.000,-, (telkens) afkomstig van [gedupeerde] , ontvangen en/of gehouden op een bankrekening nummer [rekeningnummer] ten name van hem, verdachte (DOC-004 en D-096, gevoegd bij aanvullend pv gedateerd 9 maart 2016);
(art. 341 aanhef en onder a ten eerste juncto art. 47 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 18 mei 2015 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt, althans gebruik heeft doen maken van een vals of vervalst rekeningoverzicht van de [bank] te Hellerup (Denmark) ten name van hem met Klant-ID [id-nr] (DOC-039), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) voornoemd, dat rekeningoverzicht voornoemd heeft doen overleggen en/of overhandigen aan (een) opsporingsambtena(a)r(en) van de Fiod in Eindhoven in verband met een (onder meer) tegen hem, verdachte lopend strafrechtelijk onderzoek [onderzoek] ) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in dat rekeningoverzicht (onder meer) een kassaldo is vermeld van USD 1.792.893,66.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten zullen worden bewezen verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 – kort samengevat – aangevoerd dat de door verdachte op 22 oktober 2014 als getuige bij de politie afgelegde verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte is bij het afleggen van die verklaring ten onrechte niet als ‘verdachte’ aangemerkt en dientengevolge is hij eveneens ten onrechte niet op zijn rechten als verdachte gewezen. Er is sprake van strijd met het nemo-teneturbeginsel en derhalve van een schending van artikel 6 EVRM, aldus de raadsman. In het verlengde hiervan dienen tevens alle in de aangifte van [raadsman] opgenomen passages waarin verdachte wordt geciteerd, alsmede de daarin aangehaalde bankafschriften, uit die aangifte geschrapt te worden. De raadsman heeft in dit verband geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan (rechtmatig verkregen) bewijs.
Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 betoogd dat het feit niet kan worden bewezen omdat verdachte niet buiten het zicht en zonder medeweten van de curator heeft gehandeld. Bovendien heeft verdachte de door hem ontvangen inkomsten tijdig bij de curator gemeld en heeft verdachte geen opzet gehad om de rechten van schuldeisers te benadelen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte een beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling toekomt. Op grond van het door de curator vrijgeven van de bankrekening, mocht verdachte ervan uitgaan dat daarmee toestemming was gegeven om van op die bankrekening binnenkomende bedragen te gaan leven, ongeacht de aard of herkomst van de inkomsten die daarop binnenkwamen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, nu niet kan worden bewezen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad ten aanzien van de vervalste factuur.
Het oordeel van de rechtbank.1.
Gebezigde bewijsmiddelen t.a.v. feit 1
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant2.d.d. 29 oktober 2013:
Op 29 oktober 2013 verklaarde de rechtbank Oost-Brabant [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] in staat van faillissement. De rechtbank heeft als curator in dit faillissement aangesteld [raadsman] , advocaat te
’s-Hertogenbosch.
E-mail3.van verdachte aan de curator:
Van: [verdachte] [ [email verdachte]
Verzonden: maandag 26 mei 2014 11:58
Aan: [raadsman]
Onderwerp: deblokkering abn rek
Geachte [raadsman]
Zoals afgesproken vorige week na ons telefonisch overleg hier een voorbeeld van de blokkade van mijn privé rek.
Deze rekening staat op nul, maar heb ik nodig om een voorschot van de gemeente op te krijgen.
Mijn rekening nummer is: [rekeningnummer]
t.n.v. [verdachte]
Met vriendelijke groet.
[verdachte]
Bankafschrift4.van de Rabobank ten name van [gedupeerde] .:
Op 4 augustus 2014 is een bedrag van € 50.000,- en een bedrag van € 25.000,- overgemaakt [verdachte] , bankrekeningnummer [rekeningnummer] , met omschrijvingen “management facturen mei, juni, juli 2014 + bonus” en “restant management facturen + bonus mei-juni-juli 2014”.
Verklaring van verdachte5.afgelegd bij de politie d.d. 14 juli 2015:
Verbalisanten: Wat kunt u vertellen over uw genoten inkomsten vanaf de periode 1 mei 2014 tot aan heden?
Gehoorde: € 75.000 euro heb ik vorig jaar verdiend in 2014, dat heb ik verdiend met een adviesklus voor [gedupeerde] en zijn BV.
Verklaring van curator mr. [raadsman]6.afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 24 november 2016:
Ik heb [verdachte] bezocht in de P.I. en hem ervan in kennis gesteld dat hij gevraagd en ongevraagd inlichtingen moet verstrekken. Ik heb erop gewezen dat inkomsten onder het beslag vallen en dat die niet gebruikt mogen worden zonder beschikking van de rechter-commissaris. Ik heb [verdachte] erop gewezen dat hij alle inlichtingen moet verstrekken.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 augustus 2017:
Het klopt dat ik vanaf 1 oktober 2013 tot 16 april 2014 gedetineerd heb gezeten.
Bijzondere bewijsoverwegingen t.a.v. feit 1
Verdachte is op 29 oktober 2013 in staat van faillissement verklaard. Uit hoofde van zijn faillissement rustte op verdachte, gelet op artikel 105 in combinatie met artikel 20 van de Faillissementswet, onder meer de verplichting om de na de datum van faillissement verworven inkomsten aan de curator te melden. Daargelaten dat verdachte geacht moet worden bekend te zijn met zijn verplichtingen ingevolge de faillissementswet, waaronder de verplichting om de curator – gevraagd en ongevraagd – van alle inlichtingen te voorzien waarvan hij weet of moet vermoeden dat die van belang (kunnen) zijn voor het beheer van de failliete boedel en de afwikkeling ervan, is hij hier, kort na het uitspreken van het faillissement, uitdrukkelijk door de curator op gewezen.
Aan die verplichting heeft verdachte niet voldaan. Verdachte heeft de door hem op 4 augustus 2014 van [gedupeerde] ontvangen inkomsten van in totaal € 75.000,- eerst in juni 2015 – oftewel bijna een jaar later – aan de curator gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inlichtingen daarmee bepaald niet tijdig verstrekt. In dit verband acht de rechtbank van belang om op te merken dat verdachte de curator per e-mail d.d. 26 mei 2014 heeft verzocht om zijn bankrekening (met rekeningnummer [rekeningnummer] ) te deblokkeren, zogenaamd om daarop een voorschot van de gemeente te verkrijgen, terwijl verdachte – zo volgt uit diens eigen verklaring – reeds vanaf zijn vrijlating uit detentie in april 2014 (betaalde) werkzaamheden verrichtte voor [gedupeerde] Dit blijkt ook uit de omschrijving in het bij de bewijsmiddelen aangehaalde bankafschrift “management facturen mei, juni, juli 2014 + bonus” en “restant management facturen + bonus mei-juni-juli 2014”. Verdachte wist dus ten tijde van zijn verzoek om deblokkering van zijn rekening op 26 mei 2014 al dat hij inkomsten zou verwerven ter zake de op dat moment reeds door hem verrichte werkzaamheden en had dit derhalve in zijn mail van 26 mei 2014 dienen te melden toen hij verzocht om deblokkering van zijn rekening respectievelijk op het moment waarop deze inkomsten aan hem werden uitbetaald in augustus 2014. Verdachte heeft er – gelet op de evident misleidende opgave in zijn deblokkeringsverzoek – welbewust ervoor gekozen om de curator niet te informeren omtrent de door hem in augustus 2014 verworven (en ingevolge artikel 21 Faillissementswet in de boedel vallende) inkomsten en heeft daarmee, door deze inkomsten ook niet aan de curator af te dragen, zijn crediteuren mogelijk nadeel berokkend.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het bestanddeel “ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s)” moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans op de daadwerkelijke verkorting van de rechten. Die aanmerkelijke kans moet hebben bestaan op het moment van de gewraakte gedraging. In dit geval is sprake van een aanmerkelijke kans dat de schuldeisers zijn benadeeld, nu verdachte de inkomsten ter zake de voor [gedupeerde] verrichte werkzaamheden niet heeft verantwoord en afgedragen, waardoor die inkomsten aan het algemene faillissementsbeslag zijn onttrokken en daarmee niet ten goede zijn kunnen komen aan de schuldeisers. De omstandigheid dat de rechter-commissaris mogelijk – indien daarom zou zijn verzocht – zou hebben besloten om verdachte (op grond van artikel 21 onder 2° van de Faillissementswet) een – beperkt – deel van deze verdiensten te laten behouden doet, gezien de omvang van de verzwegen inkomsten, daaraan niet af. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte, terwijl hij in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van zijn schuldeisers baten niet heeft verantwoord.
In het licht van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen daaromtrent is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om in te gaan op het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende blijk geeft van een wezenlijke materiële bijdrage van een ander of anderen aan voormeld feitencomplex. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van medeplegen geen sprake is en zal verdachte partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
Gebezigde bewijsmiddelen t.a.v. feit 2
Relaas van verbalisanten [verbalisanten]7.m.b.t. contact met [betrokkene 1] :
Op 18 mei 2015 hebben wij gesproken met de heer [betrokkene 1] . [betrokkene 1] gaf aan dat hij de fiscaal adviseur is van [verdachte] . De heer [betrokkene 1] stelde ons een door [verdachte] ondertekende volmacht ter beschikking (inclusief een kopie van het paspoort van [verdachte] ). De heer [betrokkene 1] vertelde ons onder meer:
• Ik weet dat [verdachte] heel goed kan beleggen. Ik ben in januari 2015 bij hem thuis geweest op de [adres 2] . Daar heeft hij mij online de stand van zaken laten zien van zijn beleggingsresultaten, op dat moment, bij de [bank] ;
• Een paar weken geleden heeft [verdachte] mij nog gezegd dat als hij op dat moment met iedereen zou moeten afrekenen hij dit zou kunnen en daarnaast nog ongeveer € 200.000,- over zou hebben;
• Alles wat ik u verteld heb of heb afgegeven heb ik gedaan met instemming van [verdachte] .
De heer [betrokkene 1] heeft ons diverse overzichten overhandigd. Hierover verklaarde hij het volgende:
DOC-039: In de ordner zit ook een rekeningoverzicht, d.d. 14 april 2015, van de [bank] . Deze rekening, klant-ID: [id-nr] , staat op naam van [verdachte] . Hierop is een kassaldo af te lezen van € 1.792.893,66.
Volmacht van verdachte aan [betrokkene 1]8.(ongedateerd):
Hierbij verklaar ik [verdachte] , geboren op [geboortedatum] , wonende aan de
[adres 2] 1 [postcode adres 2] te Eindhoven, dat de Heer [betrokkene 1] namens kantoor [kantoornaam] gevestigd aan de [adres belastingadvies] te Maastricht mij mag vertegenwoordigen ten opzichte van de belastingdienst / Fiod voor mijn fiscale belangen vanaf 2014.
Rekeningoverzicht van de [bank]9.d.d. 14 april 2015:
Rekeningoverzicht dinsdag 14 april 2015
Klant-ID: [id-nr]
[verdachte] [bank]
[adres 3]
Hellerup
Netherlands Denmark
Valuta EUR
Kassaldo USD 1.792.893,66
Vermogen USD 1.604.572,21
E-mail10.van [betrokkene 3] Vind van de [bank] aan de Deense autoriteiten in het kader van het rechtshulpverzoek, d.d. 8 juni 2015:
We refer to the pdf document forwarded today showing a 'Rekeningoverzicht' on 'Klant -ID
[id-nr] .
Please be informed that in our view the document is a forgery.
Our assessment is based on these two observations:
1) The currency code written under the guiding text 'Valuta' is stated to be EUR . The currency code under the guiding texts 'Overzicht contanten en posities' and 'Marginoverzicht' is stated to be USD. However, on a genuine [bank] Account Summary all three currency codes would have been identical.
2) The figures showed under 'Overzicht contanten en posities' and 'Marginoverzicht' are not related to client ID 4289154.
Relaas van verbalisant [verbalisanten]11.m.b.t. beleggingsrekening Saxo Bank:
[betrokkene 1] heeft, als gevolmachtigde van [verdachte] , diverse bescheiden van [verdachte] aan de FIOD overhandigd. Hieronder ook een rekeningoverzicht van de Saxo Bank, op DOC-039 naam van [verdachte] , dagtekening 14 april 2015. Hierop lees ik dat het kassaldo op dat moment 1.792.893,66 bedraagt en het vermogen 1.604.572,21. In de kop van het rekeningoverzicht staat dat het euro's betreft, maar in de twee kolommen daaronder staat dat het UDS betreft. Als ik het totaaloverzicht, ontvangen uit Denemarken, bekijk zie ik een mutatie op 2 april 2015 en daarna pas weer enkele mutaties op 16 april 2015. Het saldo op het overzicht is op 2 april 2015 € 124,69 en op 16 april 2015 € 142,23. Het saldo op het rekeningoverzicht van 14 april 2015, op naam van [verdachte] en ontvangen via gevolmachtigde [betrokkene 1] , komt niet overeen met het saldo dat rond die datum voorkomt op het totaal overzicht, ontvangen uit Denemarken. Het rekeningoverzicht van de [bank] , ontvangen van [betrokkene 1] , komt niet overeen met de werkelijkheid.
Relaas van verbalisanten [verbalisanten]12.m.b.t. contact met [betrokkene 2] :
Op 27 mei 2015 hebben wij een gesprek gehad met de heer [betrokkene 2] . Op onze vraag aan [betrokkene 2] wat hij over zijn persoonlijke en zakelijke relatie met [verdachte] kon vertellen verklaarde hij onder meer het volgende:
- -
Ik ken [verdachte] al geruime tijd.
- -
Dat er geld op de beleggingsrekening bij de [bank] stond heb ik bij [verdachte] thuis gezien, op de [adres 2] . [verdachte] heeft mij toen op het scherm van zijn computer laten zien dat er sprake is van een vermogen van ongeveer twee miljoen euro. Ik ga er van uit dat het geld nog steeds bij de [bank] staat.
Relaas van verbalisanten [verbalisanten]13.m.b.t. contact met [betrokkene 2] :
Op 29 juli 2015 hebben wij een tweede gesprek gehad met de heer [betrokkene 2] . Doel van het gesprek was om van [betrokkene 2] een reactie te vernemen op document DOC-039, zijnde het vervalste bankafschrift van de [bank] . Omstreeks 12.00 uur waren wij bij de woning. Kort hierna kwam [betrokkene 2] aanrijden. Op straat hebben wij hem gevraagd of hij even tijd had voor ons. [betrokkene 2] reageerde dat hij eigenlijk geen tijd had omdat hij naar een begrafenis moest. Desondanks mochten wij toch even binnen komen zodat hij kon horen waarvoor wij kwamen. Binnen hebben wij gesproken met [betrokkene 2] over de door [betrokkene 1] aan de FIOD afgegeven ordner met daarin diverse bescheiden. [betrokkene 2] gaf aan dat:
- -
het zou kunnen dat hij deze bescheiden van [verdachte] had ontvangen;
- -
hij de ordner met bescheiden, op verzoek van [verdachte] had doorgegeven aan [betrokkene 1] , ten behoeve van de administratie van [verdachte] ;
Met [betrokkene 2] is daarna vooral stilgestaan bij DOC-039, het vervalste bankafschrift van de
[bank] . Bij het zien van het aangegeven kassaldo op dit afschrift, te weten € 1.792.893,66, reageerde [betrokkene 2] met de opmerking “dat heb ik toch gezegd, het geld is er nog”. Op de vraag of hij blij was om dit saldo op het afschrift te zien, reageerde [betrokkene 2] bevestigend.
Relaas van verbalisanten [verbalisanten]14.m.b.t. contact met [betrokkene 2] :
Op 13 augustus 2015 is met de heer [betrokkene 2] eerst het besprek van 29 juli aangehaald, waarna aan hem opnieuw de voornoemde documenten zijn getoond. Mede naar aanleiding hiervan vertelde de heer [betrokkene 2] het volgende:
- -
De ordner met de bescheiden heb ik van [verdachte] of van [medeverdachte 1] ontvangen [de rechtbank begrijpt, in het licht van het dossier, dat [medeverdachte 1] de echtgenote is van [verdachte]]. Dat is geweest, in de periode dat [verdachte] in het ziekenhuis lag (opmerking verbalisanten: eind april 2015);
- -
Ik heb geen stukken uit deze ordner gehaald of toegevoegd;
- -
De ordner met inhoud heb ik doen toekomen aan de heer [betrokkene 1] . Bedoeld om te worden afgegeven aan de FIOD;
- -
U hebt mij op 29 juli al het afschrift van de [bank] laten zien met daarop het kassaldo van € 1.792.893,-. Ik reageerde op 29 juli al verheugd op dit afschrift omdat dit aansloot bij de informatie van banksaldo’s, beleggingsresultaten, die [verdachte] aan mij, en ook aan anderen geldverstrekkers, al bij hem thuis had laten zien op openstaande computerschermen.
Bewijsoverwegingen t.a.v. feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de ordner met daarin het vervalste rekeningoverzicht afkomstig was van verdachte en vervolgens via [betrokkene 2] en [betrokkene 1] uiteindelijk is terechtgekomen bij opsporingsambtenaren van de FIOD. De rechtbank hecht in dit verband bijzondere waarde aan de omstandigheid dat zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 1] hebben verklaard dat het op het betreffende document genoemde kassaldo qua orde van grootte aansloot bij de bedragen en overzichten die verdachte noemde respectievelijk toonde toen zij bij verdachte thuis op bezoek waren. Voorts betrekt de rechtbank in haar overweging dat noch [betrokkene 1] , noch [betrokkene 2] heeft verklaard iets uit de door verdachte verstrekte ordner te hebben gehaald, dan wel daaraan toegevoegd, hetgeen overigens ook niet voor de hand ligt.
De rechtbank komt tot de conclusie dat ook het onder 2. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat het dossier onvoldoende blijk geeft van een wezenlijke materiële bijdrage van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] of andere personen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van medeplegen geen sprake is en zal verdachte partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op tijdstippen in of omstreeks de maand augustus 2014 in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Oost-Brabant van 29 oktober 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel onttrokken, immers heeft hij, verdachte, telkens buiten het zicht en zonder medeweten van de curator inkomsten tot een totaalbedrag groot EURO 75.000,-, telkens afkomstig van [gedupeerde] , ontvangen en gehouden op een bankrekening nummer [rekeningnummer] ten name van hem, verdachte;
2. op 18 mei 2015 in de gemeente Eindhoven opzettelijk gebruik heeft doen maken van een vervalst rekeningoverzicht van de [bank] te Hellerup (Denmark) ten name van hem met Klant-ID [id-nr] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat rekeningoverzicht voornoemd heeft doen overhandigen aan opsporingsambtenaren van de FIOD in Eindhoven in verband met een (onder meer) tegen hem, verdachte lopend strafrechtelijk onderzoek en bestaande die vervalsing hierin dat in dat rekeningoverzicht (onder meer) een kassaldo is vermeld van USD 1.792.893,66.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door niet te voldoen aan de op hem rustende (faillissementsrechtelijke) inlichtingenplicht en door geldbedragen aan de boedel te onttrekken. Meer concreet heeft verdachte inkomsten die hij gedurende zijn faillissement heeft gegenereerd – in het onderhavige geval een aanzienlijk bedrag – opzettelijk niet verantwoord aan de curator en deze inkomsten ten eigen bate aangewend. Hiermee heeft verdachte het de curator onmogelijk gemaakt het faillissement op correcte wijze af te wikkelen en heeft hij bovendien de belangen van zijn schuldeisers in aanzienlijke mate geschaad. Verdachte heeft zich van deze belangen en van zijn verplichtingen uit hoofde van zijn faillissement niets aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Dit valt hem zwaar aan te rekenen.
Naast de faillissementsfraude heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het gebruik maken van een vervalst geschrift. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Het met de faillissementsfraude gemoeide benadelingsbedrag bedraagt € 75.000,-. Bij de straftoemeting zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten in fraudezaken zoals die binnen de rechtspraak zijn ontwikkeld, waarbij voormeld benadelingsbedrag als uitgangspunt zal worden genomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het verweer omtrent de bevoegdheid van de rechter-commissaris om een vrij te laten bedrag vast te stellen ziet de rechtbank geen aanleiding om van een lager benadelingsbedrag uit te gaan. Anders dan verdachte kennelijk veronderstelt bestaat immers, gelet op de tekst van de artikelen 20 en 21 Faillissementswet, geen recht op een vrij te laten bedrag.
Met de oplegging van een taakstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, wordt naar het oordeel van de rechtbank de ernst van de bewezen verklaarde feiten ernstig tekort gedaan. Om die reden legt de rechtbank een zwaardere straf op dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur.
Uitgaande van de voormelde oriëntatiepunten en tevens rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van 4 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in het kader van deze strafzaak in verzekering heeft doorgebracht wordt hierop in mindering gebracht.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:bedrieglijke bankbreuk t.a.v. feit 2:opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
t.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op het beslag:
De rechtbank gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
DOC-001 t/m 096, 2 ordners met adm. bescheiden
aan verdachte, die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. A.C. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2017.