bewijsbijlage.
Rb. Oost-Brabant, 12-09-2017, nr. 01/997507-15
ECLI:NL:RBOBR:2017:4800, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
12-09-2017
- Zaaknummer
01/997507-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:4800, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 12‑09‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:4026, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 12‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Schuldwitwassen (bedrag EUR 24.200,-), Zie medeverdachte ECLI:NL:RBOBR:2017:4798. Opgelegd wordt een taakstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek voorarrest. Dit is een zwaardere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/997508-15
Datum uitspraak: 12 september 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 april 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 augustus 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 augustus 2014 tot en met 30 augustus 2014 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (girale/giraal) bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 24.200,- of daaromtrent (D-097), (telkens) heeft verworven en/of voorhanden gehad, door die/dat (girale/giraal) bedrag(en) aan geld voornoemd (telkens) te ontvangen vanaf een bankrekening ten name van [medeverdachte] , voorzien van het IBAN rekeningnummer [rekeningnummer 1] op een ten name van haar, verdachte, staande bankrekening, voorzien van het rekeningnummer [rekeningnummer 2] en/of die/dat (girale/giraal) bedragen aan geld op die ten name van haar, verdachte, staande bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer 2] te houden
en/of
van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 16.700,- of daaromtrent (D-097) (telkens) gebruik heeft gemaakt door die/dat bedrag(en) aan geld (telkens) contant op te nemen vanaf een bankrekening ten name van haar, verdachte, voorzien van het rekeningnummer [rekeningnummer 2] ,
terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde opzetwitwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op de eerste plaats de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen niet van enig misdrijf afkomstig waren. Op de tweede plaats kan niet worden bewezen dat verdachte kennis of wetenschap had van de al dan niet illegale herkomst van de geldbedragen.
Het oordeel van de rechtbank.1.
Gebezigde bewijsmiddelen
Relaas van verbalisant [verbalisant]2.m.b.t. geldstromen:
In verband met het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachten [medeverdachte] en [verdachte] heb ik onderzoek gedaan naar de onderstaande bankrekeningen waarvan de afschriften of Excel-overzichten zijn opgevraagd en verkregen van de betreffende banken.
Rekeningnr | Op naam van | BOB- | Bank | Periode |
[rekeningnummer 1] | [medeverdachte] | (…) | [bank] | (…) |
[rekeningnummer 2] | [verdachte] | (…) | [bank] | (…) |
(…) | (…) | (…) | (…) | (…) |
In augustus heeft verdachte [medeverdachte] € 75.000,- op zijn [bank] -rekening
[rekeningnummer 1] ontvangen. Hierna zet ik uiteen hoe de € 75.000,- is besteed:
Augustus 2014
[medeverdachte] ontvangt op zijn '903' rekening € 75.000,-
[…]
Overgeboekt naar de bankrekening van [verdachte] (zie hierna) € 24.200,- -
Augustus 2014
[verdachte] ontvangen bedrag van [medeverdachte] € 24.200,-
Relaas van verbalisant [verbalisant]3.:
In het proces-verbaal AMB-033 geeft verbalisant [verbalisant] aan dat verdachte [verdachte] in augustus 2014 € 24.200,- heeft ontvangen van verdachte [medeverdachte] . Dat dit (totaal-) bedrag daadwerkelijk op [bank] rekening [rekeningnummer 2] van [verdachte] is bijgeschreven, kan worden afgeleid uit de bankafschriften die door mij als DOC-097 bij dit
proces-verbaal zijn gevoegd.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 augustus 2017:
Het [bank] -rekeningnummer eindigend op 264 is mijn rekeningnummer.
Rekeningafschriften4.van rekeningnummer [rekeningnummer 2] :
Vanaf rekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [medeverdachte] werden op de navolgende data de navolgende bedragen bijgeschreven:
- -
op 04-08-2014 een bedrag van € 5.000,-
- -
op 06-08-2014 een bedrag van € 1.500,-
- -
op 09-08-2014 een bedrag van € 500,-
- -
op 10-08-2014 een bedrag van € 750,-
- -
op 11-08-2014 een bedrag van € 750,-
- -
op 12-08-2014 een bedrag van € 200,-
- -
op 15-08-2014 een bedrag van € 5.000,-
- -
op 16-08-2014 een bedrag van € 5.000,-
- -
op 18-08-2014 een bedrag van € 5.000,-
- -
op 30-08-2014 een bedrag van € 500,-
Verklaring van verdachte5.afgelegd bij de politie d.d. 14 juli 2015:
Gehoorde: Ik weet wel dat [medeverdachte] failliet is verklaard.
Verbalisanten: Als wij het goed begrijpen is het dus zo; het is jouw bankrekening jij kijkt daar regelmatig op. […]
Gehoorde: Als zijn bankrekening [de rechtbank begrijpt in de context van het dossier: de bankrekening van [medeverdachte]] geblokkeerd is dan moet het wel via mijn bankrekening.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank
Allereerst constateert rechtbank dat in het tweede gedeelte van de tenlastelegging (onder “en/of”) aan verdachte wordt verweten dat zij gebruik heeft gemaakt van geldbedragen van in totaal € 16.700,- door die geldbedragen telkens contant op te nemen. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat het enkele opnemen van geldbedragen van een bankrekening (dat wil dus zeggen het omzetten van giraal geld in chartaal geld) nog niet het gebruikmaken – in de zin van de strafbepaling – van die geldbedragen oplevert. Daarom zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte er weet van had dat de op haar bankrekening gestorte geldbedragen uit een misdrijf afkomstig waren, en evenmin dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om geldbedragen uit een misdrijf ging. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het (impliciet primair) ten laste gelegde opzetwitwassen.
De vraag die resteert is of verdachte met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de pleger bij enig nadenken over de hem of haar bekende gegevens over (de herkomst van) het goed – in dit geval de girale geldbedragen – had moeten vermoeden dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig was en hij of zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
In dit verband stelt de rechtbank, op grond van de bewijsmiddelen, het navolgende vast. Verdachte heeft verklaard dat zij wist dat haar echtgenoot, [medeverdachte] , failliet was verklaard en eveneens was zij ervan op de hoogte dat de bankrekening van haar echtgenoot als gevolg daarvan was geblokkeerd. Toen vervolgens de bankrekening van haar echtgenoot werd gedeblokkeerd en verdachte van die bankrekening meerdere geldbedragen op haar eigen bankrekening ontving, had zij, naar het oordeel van de rechtbank, minst genomen moeten vermoeden dat die geldbedragen mogelijk onder het algehele faillissementsbeslag van haar echtgenoot vielen en dat die bedragen dus mogelijk aan de boedel werden onttrokken. Verdachte was er immers mee bekend dat haar echtgenoot ten tijde van de betalingen nog onverminderd in staat van faillissement verkeerde. De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte in het licht van deze feiten en omstandigheden zodanig is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht dat zij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. De rechtbank acht het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde schuldwitwassen daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat een ander of anderen aan het schuldwitwassen een wezenlijke materiële bijdrage hebben geleverd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van medeplegen geen sprake is en zal verdachte partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 30 augustus 2014 in Nederland voorwerpen, te weten girale bedragen aan geld tot een totaalbedrag groot EURO 24.200,-, telkens heeft verworven en voorhanden gehad, door die girale bedragen aan geld voornoemd telkens te ontvangen vanaf een bankrekening ten name van [medeverdachte] , voorzien van het IBAN rekeningnummer [rekeningnummer 1] op een ten name van haar, verdachte, staande bankrekening, voorzien van het rekeningnummer [rekeningnummer 2] en die girale bedragen aan geld op die ten name van haar, verdachte, staande bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer 2] te houden, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen telkens geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Zij heeft geldbedragen van in totaal € 24.200,- op haar bankrekening ontvangen terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geld een criminele herkomst had. Met haar handelen heeft verdachte de onderliggende criminele activiteiten gefaciliteerd. Bovendien vormen witwasactiviteiten een bedreiging voor de legale economie en wordt ermee het vertrouwen in de integriteit van het financiële verkeer ondermijnd. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens haar strafblad, niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke of andere feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren passend en geboden. De tijd die verdachte in het kader van deze strafzaak in verzekering heeft doorgebracht wordt hierop in mindering gebracht, tegen de maatstaf zoals hierna in het dictum vermeld.
De rechtbank zal aldus een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank daarnaast vanuit oogpunt van recidivepreventie geen aanleiding ziet een gedeelte van de straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 27 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
schuldwitwassen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
de rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. A.C. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2017.