HR, 05-07-2019, nr. 18/05286
ECLI:NL:HR:2019:1108
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2019
- Zaaknummer
18/05286
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1108, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑07‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:4633
- Vindplaatsen
NLF 2019/1555 met annotatie van
NLF 2019/1555 met annotatie van
Uitspraak 05‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Klachten over de belasting van vermogensrendement (box 3), belastingjaar 2015, HR verwijst naar de arresten van 12 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816 en ECLI:NL:HR:2019:817.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/05286
Datum 5 juli 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 november 2018, nr. 17/00217, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. 16/9428) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019, gepubliceerd onder de nummers ECLI:NL:HR:2019:816 en ECL:NL:HR:2019:817, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.