Rb. Gelderland, 20-05-2021, nr. AWB 20/3136
ECLI:NL:RBGEL:2021:2543, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
20-05-2021
- Zaaknummer
AWB 20/3136
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2021:2543, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 20‑05‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:10439, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2021/2057 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Viditax (FutD) 2021060438
FutD 2021-1757
Uitspraak 20‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Wet tegemoetkomingen loondomein. Overgangsrecht. Volgens de inspecteur heeft een werkgever alleen recht op loonkostenvoordeel voor werknemers die vóór 1 januari 2018 in dienst zijn getreden, als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6.2 Wtl. In dit specifieke geval volgt de rechtbank de inspecteur daarin niet. Het criterium is of de werkgever over het laatste aangiftetijdvak van 2017 een premiekorting heeft toegepast. Dat is een vraag van feitelijke aard, waarbij de beoordelingsdatum 1 mei 2018 is. Blijkens de wetsgeschiedenis beoogt artikel 6.2 Wtl een overgangsregeling voor al lopende premiekortingen. Daarvan was bij deze werknemer, die op 18 december 2017 in dienst is getreden, geen sprake op 1 mei 2018. Het overgangsrecht is dus niet van toepassing. Aan de voorwaarden voor toekenning van loonkostenvoordeel is voldaan.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/3136
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[naam B.V.] , te [vestigingsplaats] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 23 juli 2019 aan eiseres een beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 2018 met nummer [beschikkingsnummer] gestuurd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2020 de beschikking gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Namens eiseres zijn mr. [persoon 1] en mr. [persoon 2] verschenen. Namens verweerder is mr. [persoon 3] verschenen.
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft een onderneming in financiële dienstverlening. De diensten die zij aanbiedt liggen op het gebied van financiële administratie, loonadministratie en dergelijke.
2. In januari 2018 heeft eiseres een doelgroepverklaring premiekorting ten behoeve van een arbeidsgehandicapte werknemer, de heer [persoon 4] , ontvangen.
3. Eiseres heeft op 31 januari 2018 aangifte gedaan over loontijdvak december 2017. In de aangifte is indicatie “N” (wat staat voor nee) opgenomen bij de indicatie premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer.
4. In de loonaangiften over januari tot en met juni 2018 heeft eiseres geen verzoek gedaan om een loonkostenvoordeel. Er zijn geen indicaties geplaatst in de desbetreffende aangiften loonheffing. Vanaf de aangifte over het tijdvak juli 2018, gedaan op 23 augustus 2018, heeft eiseres over het tweede halfjaar 2018 telkens verzocht om een loonkostenvoordeel door een “J” (wat staat voor ja) in iedere aangifte te vermelden bij de doelgroep waarvoor een doelgroepverklaring premiekorting is verkregen.
5. Op 20 augustus 2018 heeft eiseres een correctieaangifte over het loontijdvak december 2017 gedaan.
6. Op 9 oktober 2018 heeft eiseres correctieberichten met indicatie “J” ingediend voor het eerste halfjaar 2018.
7. Op 11 maart 2019 heeft het UWV de voorlopige berekening Wtl 2018 inzake het loonkostenvoordeel naar eiseres gestuurd. Daarin is de tegemoetkoming vastgesteld op nihil. In deze brief staat voorts vermeld:
“Als de berekening niet klopt, doordat u niet de juiste gegevens heeft doorgegeven in de aangiften loonheffingen, dan kunt u uw aangiften tot en met 1 mei 2019 corrigeren. Hoe u dit doet, leest u in hoofdstuk 12 van het “Handboek Loonheffingen 2019”. U vindt het handboek op belastingdienst.nl/loonheffingen. Correcties die de Belastingdienst na 1 mei 2019 ontvangt, komen wel in de Polisadministratie, maar deze correcties worden niet meer meegenomen in de definitieve berekening van de Wtl.”
8. Op 23 juli 2019 heeft het UWV de definitieve berekening Wtl 2018 naar eiseres gestuurd. In deze beschikking staat vermeld dat de aanvraag is afgewezen, omdat niet is voldaan aan alle voorwaarden.
Geschil
9. In geschil is de vraag of het verzoek om toekenning van een loonkostenvoordeel over 2018 terecht is afgewezen, meer in het bijzonder of eiseres al dan niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het overgangsrecht. Indien zij wel heeft voldaan aan deze voorwaarden, is het de vraag of afwijzing van het verzoek van eiseres in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beoordeling van het geschil
10. Artikel 2.1 van de Wtl bepaalt, kort gezegd, dat een werkgever in de loonaangifte een verzoek kan doen voor de tegemoetkoming loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer. Uit artikel 2.1 in combinatie met artikel 4.1, tweede lid van de Wtl volgt dat het verzoek voor 2018 uiterlijk op 1 mei 2019 diende te worden gedaan.
11. Artikel 6.2 van de Wtl kan, voor zover hier van belang, als volgt worden samengevat. Een werkgever die (a) voor een werknemer een verzoek doet tot toekenning van een loonkostenvoordeel, (b) over het laatste aangiftetijdvak van 2017 een premiekorting heeft toegepast (ofwel in de aangifte ofwel uiterlijk op 1 mei 2018 door middel van een correctiebericht) en (c) in de laatste loonaangifte over 2017 de indicatie voor de premiekorting heeft aangegeven (wederom ofwel in de aangifte ofwel uiterlijk op 1 mei 2018), heeft vanaf 1 januari 2018 aanspraak op het overeenkomstige loonkostenvoordeel op grond van de Wtl, waarbij de al verstreken duur van de premiekorting wordt afgetrokken van de maximale duur van het loonkostenvoordeel.
12. Verweerder leest deze bepaling aldus dat een werkgever alleen recht heeft op het loonkostenvoordeel voor werknemers die vóór 1 januari 2018 in dienst zijn getreden, als is voldaan aan deze voorwaarden.
13. De rechtbank is zich ervan bewust dat er al (deels niet gepubliceerde) jurisprudentie is die verweerder hierin volgt. Niettemin komt de rechtbank in dit geval tot een andere conclusie.
14. De tekst van artikel 6.2 van de Wtl noemt niet als criterium dat de werknemer in dienst is getreden vóór 1 januari 2018. Ook uit andere bepalingen in de Wtl volgt de juistheid van de lezing van verweerder niet. Het criterium is niet of de werknemer in dienst is getreden vóór 1 januari 2018, en ook niet of er vóór 1 januari 2018 recht bestond op premiekorting, maar of de werkgever over het laatste aangiftetijdvak van 2017 een premiekorting heeft toegepast. Dat is een vraag van feitelijke aard, waarbij de beoordelingsdatum 1 mei 2018 is. Naar de tekst van de wet is het uitgangspunt van verweerder dus niet juist.
15. Ook uit de strekking van de bepaling volgt niet dat de wetgever heeft bedoeld artikel 6.2 van de Wtl te laten gelden voor alle werknemers die voor 1 januari 2018 in dienst zijn getreden en voor wie (in 2018) een loonkostenvoordeel wordt verzocht. Uit de memorie van toelichting1.volgt dat artikel 6.2 van de Wtl niet zozeer beoogt de toepassing van de wet (op die manier) te beperken, maar dat het artikel is bedoeld om te regelen dat niet nog eens een maximaal loonkostenvoordeel op grond van de nieuwe wet kan worden gerealiseerd als al recht heeft bestaan op premiekorting. Ter toelichting op het artikel is onder meer het volgende opgemerkt2.:
“Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende premiekorting ouderen en premiekorting arbeidsgehandicapten is het uitgangspunt dat deze met ingang van 1 januari 2017 worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. De reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV”.
16. In de nota naar aanleiding van het verslag3.is het volgende opgemerkt:
“Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende premiekorting ouderen en premiekorting arbeidsgehandicapten is het uitgangspunt dat deze worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. De reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV. Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding.”
17. Het gaat volgens de wetgever dus om de vraag hoe moet worden omgegaan met al lopende premiekortingen. Om te kunnen bepalen of daarvan sprake is, geldt als zogeheten “fotomoment” 1 mei 2018. Die datum is om uitvoeringstechnische redenen gekozen. Het UWV moet immers op enig moment de rechten kunnen vaststellen en daarvoor moet een formeel meetpunt worden gekozen. De datum 1 mei 2018 beoogt volgens paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting4.werkgevers voldoende gelegenheid te bieden om na een kalenderjaar correcties in de polisadministratie door te voeren, maar geeft werkgevers ook een prikkel om daarmee niet te lang te wachten. Correctieberichten die na 1 mei worden ingediend, leiden niet meer tot wijzigingen in gegevens die gebruikt worden voor de vaststelling van de tegemoetkomingen, aldus uitdrukkelijk de memorie van toelichting. Daarmee komt de strekking van de bepaling overeen met de letterlijke tekst.
18. Op 1 mei 2018 voldeed eiseres niet aan het vermelde achter letter b van artikel 6.2 van de Wtl. Eiseres had op dat moment over 2017 geen premiekorting toegepast. Op het fotomoment voldoet zij daarmee niet aan de definitie van artikel 6.2 van de Wtl. De situatie die de wetgever met dit artikel beoogt te regelen, die van de lopende premiekorting, doet zich in het geval van eiseres daarom niet voor. De rest van de tekst van de bepaling is niet voor haar situatie geschreven maar alleen voor de werkgevers die wél een premiekorting hebben toegepast. Verweerder heeft ten onrechte aan artikel 6.2 van de Wtl getoetst.
19. Voor eiseres dient eenvoudigweg te worden beoordeeld of zij in 2018 aanspraak kan maken op een loonkostenvoordeel. Daarbij is enkel van belang of de betrokken werknemer aan alle daarvoor gestelde voorwaarden voldoet. Dat is het geval, nu hij behoort tot de doelgroep, er een doelgroepverklaring is en de werknemer nog geen drie jaar in dienst is (artikelen 2.6, 2.7 en 2.8 van de Wtl).
20. In dit verband merkt de rechtbank ook nog het volgende op. Ter zitting is besproken dat in het theoretische geval dat de werknemer in december 2018 in dienst was gekomen, voor 2018 geen loonkostenvoordeel was geclaimd en pas na 1 mei 2019 voor 2019 een loonkostenvoordeel was aangevraagd, het voordeel voor 2019 wél was toegewezen (mits voldaan is aan de voorwaarden). In dat licht zou de uitleg van artikel 6.2 van de Wtl die verweerder voorstaat tot een onbedoeld verschil leiden tussen “oude” en “nieuwe” gevallen. Ook zou die uitleg er feitelijk toe leiden dat correctieberichten die na 1 mei 2018 zijn ingediend wel in aanmerking worden genomen wanneer dat tot een nadeel voor de werkgever zou leiden (alsnog geen loonkostenvoordeel) en niet wanneer dat tot een voordeel (alsnog wel toekennen loonkostenvoordeel) zou leiden. Dit heeft de wetgever niet beoogd. Paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting is duidelijk: correctieberichten na 1 mei 2018 leiden - in het geheel - niet meer tot wijzigingen voor de vaststelling van de tegemoetkomingen op grond van de Wtl.
21. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Aan het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur komt de rechtbank niet toe.
22. Nu verweerder de berekening van eiseres niet heeft betwist, kan de rechtbank zelf de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 3.806,40.
23. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 26,60 voor reiskosten overeenkomstig het verzoek van eiseres. Weliswaar is dat bedrag gebaseerd op een kilometervergoeding en geldt als uitgangspunt vergoeding van de kosten van openbaar vervoer tweede klas, maar getalsmatig maakt dat amper verschil en is het door eiseres verzochte bedrag net iets lager. De rechtbank zal niet meer toewijzen dan is verzocht.
24. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
stelt de tegemoetkoming Wet tegemoetkomingen loondomein 2018 ter zake van werknemer [persoon 4] vast op € 3.806,40;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 26,60;
- -
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑05‑2021