HR 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:32 (nr. 16/02331 A), ECLI:NL:HR:2018:34 (nr. 16/02332 A) en ECLI:NL:HR:2018:36 (nr. 16/003916 A).
HR, 14-06-2022, nr. 21/03070 C
ECLI:NL:HR:2022:703
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2022
- Zaaknummer
21/03070 C
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:703, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:368
ECLI:NL:PHR:2022:368, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:703
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Medeplichtigheid aan medeplegen moord, meermalen gepleegd (art. 2:262 jo. 1:124 SrC) en omkoping ambtenaar (art. 2:128 SrC). Schietpartij met automatische vuurwapens buiten de aankomsthal van luchthaven Hato in Curaçao, waarbij twee personen om het leven zijn gekomen en meerdere omstanders gewond zijn geraakt. Verdachte verstrekt informatie op basis waarvan de schutters weten met welke vlucht hun doelwit op Hato zal landen. 1. Bewijsklacht voorbedachten rade schutters. 2. Strafmotivering (gevangenisstraf van 15 jaren). Kon hof aan verdachte hogere straf opleggen dan de straffen die zijn opgelegd aan twee medeverdachten die wegens medeplegen van de moorden zijn veroordeeld? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met HR:2018:32, HR:2018:34 en HR:2018:36.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03070 C
Datum 14 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 februari 2021, nummer H 208/19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2022.
Conclusie 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Medeplichtigheid aan medeplegen van moord, meermalen gepleegd, en omkoping politieambtenaar. Schietpartij met automatische vuurwapens bij de aankomsthal van luchthaven Hato Curaçao. Verdachte verstrekt informatie op basis waarvan de schutters weten met welke vlucht hun doelwit op Hato zal landen. Middel over de bewijsvoering dat de schutters met voorbedachten rade hebben gehandeld. Middel over straftoemeting nu een medeplichtige hogere straf is opgelegd dan aan twee medeplegers van de moorden. Strekt tot verwerping. Samenhang met nrs. 16/02331 A, 16/02332 A en 16/003916 A (arresten van 16 januari 2018).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/03070 C
Zitting 19 april 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. Bij vonnis van 18 februari 2021 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 4 oktober 2019 bevestigd – met verbetering en aanvulling van gronden – waarbij de verdachte wegens onder 1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair “Medeplichtigheid aan medeplegen van moord, meermalen gepleegd” en onder 3 “Het aan een ambtenaar een gift of een belofte doen, met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het Hof de beslissingen bevestigd over de vorderingen van de benadeelde partijen en tot het aan de verdachte opleggen van schadevergoedingsmaatregelen, een en ander zoals in het vonnis is omschreven.
2. Namens de verdachte heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Ik neem deze conclusie op het moment dat de termijn nog niet is verstreken die op grond van art. 435, tweede lid, Sv aan de benadeelde partijen is gegeven om door een advocaat een middel van cassatie te doen indienen. Mocht alsnog een schriftuur worden ingediend over een rechtspunt dat een vordering van een van de benadeelde partijen betreft, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
4. De zaak heeft betrekking op de zogenoemde “Hato-shooting”: een schietpartij op de luchthaven van Curaçao. Op 15 juli 2014 zijn bij deze schietpartij, waarbij automatische wapens zijn gebruikt, [slachtoffer 1] , een van de leiders van de bende [A] , en [slachtoffer 2] gedood en meerdere onschuldige omstanders zwaar gewond geraakt. De verdachte is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en wegens het omkopen van een politieambtenaar die aan de verdachte informatie heeft verstrekt over het tijdstip waarop [slachtoffer 1] op de luchthaven zou aankomen na een vlucht uit Duitsland. De medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hangt samen met het omkopen van de politieambtenaar. De verdachte heeft namelijk een politieambtenaar benaderd en hem een som geld in het vooruitzicht gesteld voor informatie over waar hij drie personen kon vinden, waaronder [slachtoffer 1] . Met die politieambtenaar heeft hij via zogenoemde ping-berichten contact onderhouden over de vlucht waarmee ze vanuit Duitsland naar Curaçao zouden reizen. Op basis van de informatie over het tijdstip waarop [slachtoffer 1] op de luchthaven zou aankomen, zijn de schutters naar de luchthaven gereden, waar zij op de parkeerplaats hebben gewacht en vervolgens naar de aankomsthal zijn gegaan waar zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben doodgeschoten. Nadat [slachtoffer 1] was doodgeschoten, heeft de verdachte aan de politieambtenaar Naf 35.000 betaald.
5. Eerder zijn in cassatie de beroepen behandeld die waren ingesteld in de zaken van beide schutters, [medeveroordeelde 1] (nr. 16/02331 A) en [medeveroordeelde 2] (nr. 16/02332 A), alsmede van een medepleger, [medeveroordeelde 3] (nr. 16/003916 A). In deze zaken heeft de Hoge Raad de cassatieberoepen verworpen bij arresten die zijn uitgesproken op 16 januari 2018.1.
Het eerste middel
6. Het eerste middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat degenen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven hebben beroofd, dat met voorbedachten rade hebben gedaan, doordat daarvoor in het door het Hof bevestigde vonnis is “volstaan met verwijzing naar een tegen een andere verdachte gewezen vonnis, dat slechts kenbaar is door vermelding van datum en parketnummer, zonder de betreffende passage over te nemen of in ieder geval voor de gemiddelde lezer toegankelijk te maken.”
7. De overweging van het Gerecht, waarop het middel betrekking heeft, houdt het volgende in:
“Bewijsoverwegingen
De moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat schutters [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 1] en hun mededaders [medeveroordeelde 3] , [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 5] zich op 15 juli 2014 te Curaçao schuldig hebben gemaakt aan de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het betreft de zeer geruchtmakende ‘Hato-shooting’, waarbij ook onschuldige omstanders door kogels zijn getroffen. In de strafzaken tegen genoemde daders heeft het Gerecht uitvoerig gemotiveerd waarom het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als moord dient te worden gekwalificeerd. In de onderhavige zaak is op dit punt, de opzet en voorbedachte raad, geen verweer gevoerd. Het Gerecht volstaat daarom hier met de opmerking dat de door het Gerecht in het vonnis van [medeveroordeelde 2] (18 juni 2015, parketnummer 500.00689/14) gegeven motivering – in hoger beroep bevestigd door het Gemeenschappelijk Hof – terzake hier als herhaald en ingelast heeft te gelden.”
8. Volgens de steller van het middel is de bewijsvoering van voorbedachten rade tot deze overweging beperkt. Dit berust op een verkeerde lezing van de overweging. In de overweging heeft het Hof aangegeven dat in de onderhavige zaak geen verweer is gevoerd en dat in zoverre kan worden volstaan met een verwijzing naar wat daarover is overwogen in de zaak tegen een van de schutters waar daarover verweer is gevoerd. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag.
9. Voor het overige kan uit de bewijsvoering in de onderhavige zaak ruimschoots volgen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met voorbedachten rade van het leven zijn beroofd. Deze bewijsvoering komt voor wat betreft de moord overigens op hoofdlijnen overeen met de bewijsoverwegingen van het Gerecht in eerste aanleg in de zaak tegen [medeveroordeelde 2] , waarmee ik ambtshalve bekend ben vanwege het in die zaak ingestelde cassatieberoep.
10. Ik zie ervan af de bewijsvoering hier integraal weer te geven en zal met een samenvatting ervan volstaan. Uit de bewijsvoering in de onderhavige zaak volgt dat de verdachte wist dat de leiding van [B] een prijs op het hoofd van [slachtoffer 1] had gezet. Het zou gaan om een bedrag van één miljoen gulden (bewijsmiddel 14). De reden zou zijn terug te voeren op de diefstal, omstreeks 2011, door [slachtoffer 1] van een partij van ongeveer tien kilo marihuana, op Hato. De gestolen partij marihuana bleek van de leiders van de [B] te zijn. In 2013 was een eerdere poging om [slachtoffer 1] te vermoorden mislukt. (bewijsmiddel 12). De verdachte heeft omstreeks april 2014 een politieambtenaar benaderd en hem Naf 50.000 in het vooruitzicht gesteld voor informatie over waar hij drie personen kon vinden. Onder die drie personen was [slachtoffer 1] . Met die politieambtenaar heeft de verdachte vervolgens contact onderhouden over een vlucht waarmee de door [B] gezochte personen naar Curaçao zouden reizen. De verdachte heeft vervolgens van de politieambtenaar informatie verkregen over de vlucht waarmee [slachtoffer 1] vanuit Duitsland op 15 juli 2014 op de luchthaven Hato zou aankomen (bewijsmiddel 3). Op 15 juli 2014 omstreeks 17 uur verzamelden de latere schutters zich bij de woning van een van de medeverdachten. [medeveroordeelde 2] , één van de latere schutters had een pin bericht ontvangen met informatie dat [slachtoffer 1] naar Curaçao zou terugreizen. Daar vertelde [medeveroordeelde 2] dat zij naar de luchthaven moesten gaan om naar [slachtoffer 1] te kijken en dat hij met [slachtoffer 1] wilde afrekenen omdat hij problemen met hem had. Vervolgens zijn de latere schutters in twee auto’s naar de luchthaven gereden en is op het parkeerterrein geparkeerd. Na ongeveer een half uur wachten zijn de schutters naar de aankomsthal gerend waar zij vervolgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben doodgeschoten (bewijsmiddel 2). Nadat [slachtoffer 1] was doodgeschoten heeft de verdachte aan de politieambtenaar Naf 35.000 betaald (bewijsmiddel 3).
11. Het middel faalt in alle onderdelen.
Het tweede middel
12. Het tweede middel klaagt over de motivering van de opgelegde straf omdat die hoger is dan de straffen die zijn opgelegd aan twee verdachten die wegens het medeplegen van de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn veroordeeld. De steller van het middel voert aan dat aan de verdachte “een hogere straf is opgelegd dan onder de omstandigheden van het bijzondere geval was toegelaten, in elk geval dat de rechter heeft verzuimd om steekhoudende redenen te geven waarom hij in het gegeven geval medeplichtigheid aan een bepaald feitencomplex zwaarder bestrafte dan het medeplegen van datzelfde feitencomplex, ook verder geen motivering heeft verschaft die de opgelegde straf begrijpelijk maakt en zich integendeel heeft bediend van een argument dat in strijd is met het beginsel dat men zichzelf niet hoeft te belasten.”
13. Met betrekking tot de oplegging van de straf houdt het vonnis van het Hof het volgende in:
“Oplegging van straf
Het Hof neemt de volgende overwegingen van het Gerecht ten aanzien van de strafoplegging over en maakt deze tot de zijne:
Bij de bepaling van de straf heeft het Gerecht rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van verdachte. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De slachtoffers zijn op de bewuste avond op gewelddadige en schokkende wijze doodgeschoten door moordenaars met machinegeweren. Daarbij zijn tevens meerdere onschuldige omstanders zwaar gewond geraakt.
Moord behoort tot de ernstigste misdrijven die het wetboek van strafrecht kent. De nog jonge slachtoffers is hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Hun nabestaanden moeten hun verlies iedere dag dragen.
Er zijn daarnaast redenen om deze moorden zwaarder te bestraften dan gemiddeld. De gebeurtenis heeft de rechtsorde bijzonder ernstig geschokt. Naast het directe leed voor de slachtoffers en hun nabestaanden heeft de schietpartij grote schade berokkend aan het veiligheidsgevoel van bewoners van Curaçao en aan de internationale reputatie van het land als een veilige vakantie- en zakenbestemming. Curaçao stond internationaal te kijk als het decor voor een uitzonderlijk gewelddadige bendeoorlog, waarvan ook toeristen die bij toeval ‘in de weg’ stonden het slachtoffer zijn geworden. De aan de schutters opgelegde levenslange gevangenisstraffen wekken dan ook geen verbazing.
Het Hof vervangt de overige overwegingen van het Gerecht ten aanzien van de op te leggen straf, en overweegt als volgt:
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan omkoping van een politieambtenaar, die gelet op zijn taak en functie een bijzondere plaats binnen de samenleving inneemt. Door hem de betaling van een aanzienlijk geldbedrag in het vooruitzicht te stellen, heeft hij deze politieambtenaar zover gekregen dat hij vertrouwelijke reisinformatie van het slachtoffer [slachtoffer 1] bij derden heeft opgevraagd en aan de verdachte heeft verstrekt. De informatie die de verdachte heeft gevraagd en ontvangen, is bovendien van doorslaggevende betekenis geweest voor de liquidatie van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het Hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur meebrengt. Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het Hof gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden.
Voorts heeft het Hof er acht op geslagen dat aan de medeverdachten [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 5] gevangenisstraffen van respectievelijk 12 en 14 jaar zijn opgelegd voor het medeplegen van de moorden.
Het Hof onderkent dat de rol van de verdachte, in vergelijking met die van de medeverdachten [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 5] , tot medeplichtigheid is beperkt. De rol van de verdachte bij de liquidaties is ondersteunend, maar desalniettemin cruciaal geweest, gelet hierop, alsmede de bijzondere aard en ernst van het bewezenverklaarde en het feit dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, is het Hof van oordeel dat aan de verdachte een zwaardere gevangenisstraf dan genoemde medeverdachten dient te worden opgelegd.
Alles afwegend acht het Hof de door het Gerecht opgelegde en de in hoger beroep door de procureur-generaal subsidiair gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend en geboden.”
14. De klacht dat een hogere straf is opgelegd dan onder de omstandigheden van het bijzondere geval was toegelaten, faalt. Op grond van art. 1:125, eerste lid jo. 2:128, eerste lid onder a, 2:262, en 1:136 onder a Sr Curaçao kan wegens medeplichtigheid aan moord en omkoping zoals bewezen is verklaard, een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren worden opgelegd. Voor de op te leggen straf is bovendien niet alleen de kwalificatie van de betrokkenheid van de verdachte relevant, maar ook, zoals het Hof heeft overwogen, “de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt” en “de persoon van verdachte”. Het Hof oordeelt niet “in abstracto” op basis van de toepasselijke strafmaxima, waarop de steller zich beroept, maar “in concreto”.
14. Ook de klacht dat het Hof heeft verzuimd om “steekhoudende redenen” te geven waarom hij medeplichtigheid zwaarder bestraft dan het medeplegen, faalt. Niet is vereist dat de redenen in de ogen van de verdachte of de steller van het middel “steekhoudend” zijn, maar of de motivering begrijpelijk is. Met het doorspelen door de verdachte van via een politieambtenaar verkregen informatie heeft de verdachte [slachtoffer 1] in feite uitgeleverd aan degenen waarvan hij wist dat zij [slachtoffer 1] om het leven zouden (laten) brengen. De motivering is niet onbegrijpelijk. Voor zover nog een beroep wordt gedaan op de straffen die zijn opgelegd aan twee verdachten die als medepleger van de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn aangemerkt, faalt de klacht omdat die strafmotivering niet aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen.
14. Dan de klacht dat het Hof zich bij de strafmotivering heeft bediend van het argument dat de verdachte “op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen”, hetgeen in strijd zou zijn met het beginsel dat men zichzelf niet hoeft te belasten. De klacht stuit af op de overweging van de Hoge Raad in zijn arrest van 21 oktober 2003, dat geen rechtsregel de rechter belet bij de strafoplegging rekening te houden met het ontbreken bij de verdachte van elk besef dat hij verwijtbaar heeft gehandeld.2.Hieraan kan worden toegevoegd dat het Hof de straf heeft bepaald nádat het de verdachte schuldig had verklaard aan de bewezenverklaarde feiten.3.
17. Het middel faalt in alle onderdelen.
Slotsom
18. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
19. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2022
HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL3537, r.o. 4.3.
J.H.B. Bemelmans, Totdat het tegendeel is bewezen. De onschuldpresumptie in rechtshistorisch, theoretisch, internationaalrechtelijk en Nederlands strafprocesrechtelijk perspectief (diss. Nijmegen), Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 116.