Smartengeld
Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/8.9:8.9 Conclusies
Archief
Smartengeld 1998/8.9
8.9 Conclusies
Documentgegevens:
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De bepalingen van afdeling 6.1.10 laten zich over het algemeen goed toepassen waar het immateriële schade betreft. Wel brengt de aard van de schade mee dat de vaststelling van de schadeomvang niet eenvoudig is, waardoor het risico bestaat dat bij het oordeel daaromtrent elementen binnensluipen die met de omvang van het nadeel weinig verband houden. Dat wordt in de hand gewerkt door de grote vrijheid die de rechter op dit punt geniet.
Het is niettemin wenselijk om de verschillende in afdeling 6.1.10 neergelegde leerstukken zoveel mogelijk afzonderlijk toe te passen en hun invloed niet schuil te doen gaan achter het billijkheidsoordeel in de zin van artikel 6:106. Dat geldt met name voor de voordeelstoerekening (artikel 6:100), de eigen schuld (artikel 6:101) en de matiging (artikel 6:109). Daarbij zij aangetekend dat voor de voordeelstoerekening op het terrein van de immateriële schade praktisch nauwelijks een rol is weggelegd, terwijl de toepassing van de bepalingen inzake eigen schuld en matiging eigenlijk nauwelijks bijzonderheden meebrengt wanneer het gaat om vergoeding van immateriële schade.
Wel werkt de wettelijke beperking van het recht op vergoeding van immateriële schade in artikel 6:95 door in de toepassing van afdeling 6.1.10 als het gaat om immateriële schade. Zo zal die beperking van invloed zijn op de vraag of plaats is voor schadevergoeding anders dan in geld (artikel 6:103) en voor de vraag of derden recht hebben op vergoeding van door hen ten behoeve van de gekwetste gemaakte kosten (artikel 6:107). Voorts brengt de aard van de immateriële schade mee dat begroting van de schade op door de laedens genoten winst niet geïndiceerd is.
Het feit dat immateriële schade slechts in een beperkt aantal (ernstige) gevallen voor vergoeding in aanmerking komt, brengt mee dat aan de vergoeding van deze schade in die gevallen mijns inziens niet minder prioriteit toekomt dan aan de vergoeding van vermogensschade. Dat betekent bijvoorbeeld dat hierin geen reden ligt om immateriële schade minder snel toe te rekenen in de zin van artikel 6:98 dan vermogensschade als gevolg van letsel, danwel bij dergelijke schade eerder tot matiging over te gaan.