Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/8.7
8.7 Schade van derden (6:107/107a/108 bw)
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het is de vraag of art. 6:107 voor de vordering van het slachtoffer zelf enige zelfstandige betekenis heeft. Volgens de parlementaire geschiedenis (MvT Inv. pg Bk 6, p. 1280) gaat het artikel ervan uit dat uit de algemene regels voldoende duidelijk is dat het slachtoffer zelf jegens de daarvoor aansprakelijke persoon recht heeft op vergoeding van zijn schade.
Zie hiervoor § 3.4.4.4.
Een en ander vloeit overigens ook impliciet voort uit artikel 6:107 lid 2, dat bepaalt dat de aansprakelijke jegens de derde dezelfde verweren kan voeren als jegens de gekwetste.
Voorzover de 'tweede' voor zijn overlijden immateriële schade heeft geleden, betreft het (eigen) letselschade en geldt hetgeen hiervoor m.b.t. art. 6:107 is opgemerkt.
Zie over het verband met de vergoeding van affectieschade hiervoor hfdst. 6.
Zie voor de relevantie van het ontvangen van een smartengelduitkering voor de behoeftigheid van nabestaanden § 9.4.3.
Soms leidt personenschade van de een tevens tot schade van anderen. Die schade komt - ook wanneer jegens deze 'derden' geen afzonderlijke norm is geschonden - voor vergoeding in aanmerking voorzover de artikelen 6:107 (derden bij letsel), 6:107a (werkgever bij letsel) en 6:108 (nabestaanden bij overlijden) dat bepalen.1 De strekking van die artikelen werd reeds besproken in het kader van de vergoeding van affectieschade, waarbij erop is gewezen dat 'derden' - vooralsnog - geen recht hebben op vergoeding van immateriële schade die zij lijden als gevolg van de verwonding of het overlijden van een naaste.
In dit verband is slechts de vraag aan de orde of het feit dat het gaat om immateriële schade van de tweede (de 'gekwetste' of overledene) betekenis heeft voor het recht van de derde. Dit kan mijns inziens het geval zijn bij artikel 6:107, maar niet bij artikel 6:107a en 6:108.
Artikel 6:107 haakt aan bij schade van de tweede in de vorm van letsel. De wet spreekt van lichamelijk letsel en geestelijk letsel. Het gaat daarbij in feite om een 'medische' aanduiding van de bron van juridische schade, die - ook bij geestelijk letsel - zowel kan bestaan in vermogensschade als in ander nadeel. Uit het slot van het eerste lid blijkt dat het daarbij wel moet gaan om zogenaamde verplaatste schade: kosten waarvan vaststaat dat, zo de gekwetste ze zelf had gemaakt, deze laatste recht had gehad op vergoeding ervan. Het recht van de derden is derhalve beperkt tot vergoeding van vermogensschade die, ware deze door het slachtoffer geleden, krachtens afdeling 6.1.10 voor vergoeding aan de gekwetste in aanmerking zou zijn gekomen. Dat betekent dat wanneer de kosten van de derde immateriële schade van het slachtoffer betreffen, de met het oog op die schade geldende beperkingen impliciet kunnen doorwerken in de toepassing van artikel 6:107. Maakt de derde bijvoorbeeld ten behoeve van de gekwetste kosten ter beperking van immateriële schade die niet voor vergoeding in aanmerking zou zijn gekomen,2 dan heeft hij net zo min recht op vergoeding van die kosten als de gekwetste zou hebben gehad.3
Artikel 6:107a betreft de doorbetaling van loon door de werkgever en houdt derhalve geen verband met door de 'tweede' geleden immateriële schade. Artikel 6:108 betreft de schade van nabestaanden door overlijden. Daarbij doet de vraag naar door de 'tweede' geleden immateriële schade zich niet voor.4 De aard van het overlijden brengt dan ook mee dat dit artikel (in zijn huidige vorm)5 voor de vergoeding van immateriële schade geen betekenis heeft.6