Rb. Noord-Nederland, 20-10-2015, nr. LEE 13/1204
ECLI:NL:RBNNE:2015:4797
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
20-10-2015
- Zaaknummer
LEE 13/1204
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:4797, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 20‑10‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:4957, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2015/3145 met annotatie van Mr. M.P. van der Burg
Uitspraak 20‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Geen overschrijding opbrengstlimiet. Terecht geen vrijval egalisatiereserve tot de geraamde opbrengsten gerekend. Stelling dat bij raming van de opbrengsten niet is uitgegaan van juiste hoeveelheid te belasten objecten, kan eiseres niet baten.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/1204
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 20 oktober 2015 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoogeveen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 29 februari 2012 aan eiseres aanslagen rioolheffing opgelegd ten bedrage van afgerond € 166.000.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, dat door de rechtbank per fax op 9 april 2013 is ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Eiseres is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde bijgestaan door [naam] .
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Partijen hebben de rechtbank nadere stukken doen toekomen, die door tussenkomst van de griffier over en weer naar partijen zijn doorgestuurd.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht mr. T. Tanghe aangewezen als rechter-commissaris en hem opgedragen om partijen ter zitting te horen. Op 26 mei 2014 heeft ter zake een comparitiezitting plaatsgevonden.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder is daar vertegenwoordigd door [naam] , bijgestaan door [naam] .
Partijen hebben de rechtbank nadere stukken doen toekomen, die door tussenkomst van de griffier over en weer naar partijen zijn doorgestuurd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 18 maart 2015 gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres heeft met betrekking tot onderhavige zaak een uitspraak op bezwaar van verweerder – op diens briefpapier – met dagtekening 12 maart 2013 overgelegd.
1.2.
Verweerder heeft met betrekking tot onderhavige zaak een uitspraak op bezwaar – op blanco papier – met dagtekening 25 januari 2013 overgelegd. Deze uitspraak heeft exact dezelfde inhoud als de onder 1.1. vermelde uitspraak.
1.3.
Eiseres heeft een deel uit de paragraaf lokale heffingen gemeentebegroting 2012 gemeente Hoogeveen overgelegd. Daarin staat onder meer:
“In onderstaande tabel staan de componenten voor de tariefberekening van 2012.
Bedragen x € 1.000 | 2012 |
Kosten volgens deze begroting | 4.128 |
BTW-component | 383 |
Kwijtschelding | 238 |
Kosten straatvegen, conform besluit in 2008 | 200 |
1% oninbaarverklaring | 44 |
Uitvoering baggerplan | 128 |
Totaal door te berekenen kosten | 5.121 |
Af: ten laste reserve riolering | 741 |
Te heffen voor 100%-kostendekking | 4.381 |
Opbrengst op basis van huidig tarief | 4.381 |
Conclusie: de egalisatiereserve is voldoende om in te zetten voor de 100% kostendekking, ook in latere jaren. Door deze inzet wordt de reserve afgebouwd tot € 1,3 miljoen per eind 2015. Dat vinden we voldoende. Dit betekent dat toepassing van de index en de in de vorige begroting afgesproken tariefsverhoging (voor 2015-2019) van € 3 per belastingplichtige per jaar voor 2015 achterwege kan blijven.”.
1.4.
Per e-mail van 17 april 2012 heeft [A] namens verweerder, de gemachtigde van eiseres onder meer als volgt geïnformeerd:
“In de bijlage nogmaals alle documenten inclusief een gespecificeerd overzicht van het totaal aantal objecten volgens de BAG-administratie en een overzicht van het totale aantal percelen in de rioolheffing is betrokken.”.
Bij de e-mail is een Excel bestand gevoegd met 35.928 regels.
1.5.
Per e-mail van 6 juni 2012 heeft verweerder gemachtigde van eiseres onder meer als volgt geïnformeerd:
“In uw mail van maandag 7 mei 2012 stelt u dat u bij de rioolheffing op een overschrijding van € 898.269,- komt wanneer u uitgaat van de in de rioolheffing betrokken objecten en de in de BAG opgevoerde objecten.
De berekening van de substantiële afwijking die u constateert in uw mail ontstaat omdat uitgegaan is van verkeerde uitgangspunten.
Het aantal objecten welke is betrokken in de rioolheffing eigenaren is 35.927.
Dit aantal moet vermenigvuldigd worden met de rioolheffing eigenaren van € 43,50 = € 1.562.824,50
Van dit bedrag moet het gereduceerde tarief voor garages en boxen nog worden Afgetrokken.(…)
-/- € 27.086,50
€ 1.535.738,-
Het aantal objecten voor de rioolheffing gebruikers is 27.629
Dit aantal moet vermenigvuldigd worden met de rioolheffing gebruikers van € 103,40 = € 2.856.826,60
Van dit bedrag moet de leegstand (831 objecten) niet gekoppelde percelen (93)
In mindering worden gebracht (924 x € 103,40= € 95.541,60) -/-
€ 95.541,60
€ 2.761.297,-
Totaal geraamde opbrengst € 4.297.035,- (…) ”.
1.6.
Verweerder heeft in zijn aanvullende verweerschrift onder meer geschreven:
“5. Standpunt van de heffingsambtenaar ten aanzien van de door belanghebbende aangevoerde motivering
(…)
Belanghebbende heeft in een mail van 13 april 2012 9:03 verzocht om:
- een gespecificeerd overzicht van het totaal aantal objecten volgens de Bag-administratie;
- een gespecificeerd overzicht van het totale aantal percelen dat in de rioolheffing is betrokken.
De gevraagde informatie is per mail aangeleverd op 17 april 2012 17:43. In de toegezonden lijst is een overzicht verstrekt van in totaal 35.927 BAG-panden. Tevens is aangegeven dat 27.629 percelen in de rioolheffing zijn betrokken. Belanghebbende baseert haar motivering voor een belangrijk deel op deze aantallen, waarbij het aantal BAG-panden wordt aangemerkt als het aantal percelen dat in de eigenarenheffing voor de rioolheffing kan worden betrokken.
In de BAG-administratie worden verschillende soorten objecten vastgelegd, zoals panden, verblijfsobjecten, stand- en ligplaatsen. In de BAG wordt een pand omschreven als “de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.” Een pand kan in de BAG zowel een geheel flatgebouw als een bijgebouw bij een object betreffen. Het uitgangspunt van belanghebbende om het aantal percelen voor de eigenarenbelasting bij de rioolheffing gelijk te stellen aan het aantal BAG-panden is niet juist omdat de begripsomschrijving van een perceel van de rioolheffing en de begripsomschrijving van een BAG-pand niet op elkaar aansluiten.
De heer [gemachtigde 2] heeft de mailwisseling met belanghebbende na het vertrek van zijn voorgangster overgenomen, waarbij de heer [gemachtigde 2] in zijn berekening heeft aangegeven dat opbrengst van de rioolheffing de lasten niet overschrijding.”.
1.7.
Verweerder heeft op de zitting van 18 februari 2014 onder meer verklaard:
“In het zogeheten BAG-bestand kunnen bijvoorbeeld drie afzonderlijke objecten staan vermeld: een garage, een schuur en woning, terwijl die drie objecten in het bestand voor rioolheffing als één object worden beschouwd.
In de betreffende mailwisseling is een bestand bijgevoegd van 35.927 objecten. Eiseres had gevraagd om het BAG-bestand en daarom is dit bestand bijgevoegd.
Voor de rioolheffing is dit een vervuild bestand, omdat een aantal objecten voor de rioolheffing buiten beschouwing blijven en een aantal objecten worden samengevoegd tot één object, zoals in het voorbeeld dat ik zojuist gaf.”.
1.8.
Eiseres heeft in haar pleitnota onder meer geschreven:
“Aantal objecten dat in de rioolheffing moet worden betrokken
De gemeente stelt nu in haar verweer dat het aantal objecten dat in de rioolheffing (eigenarenheffing) kan worden betrokken 27.629 bedraagt. Volgens de gemeente blijkt dit uit de email d.d. 17 april 2012, 17:43, die is verstuurd door [A] . [eiseres] heeft reeds in de motivering van haar beroepschrift aangegeven dat uit dezelfde mail echter blijkt dat het aantal objecten 35.927 bedraagt. [eiseres] verwijst in dat kader naar de in de producties opgenomen email en het eerste en het laatste blad van het betreffende excel-bestand “rioolheffing eigenaar.xlsx” (…). Het laatste blad geeft links via het regelnummer de telling aan. Het regelnummer is 35.928. Hiervan moet de eerste regel worden afgetrokken waardoor het aantal 35.927 bedraagt. Dit aantal blijkt ook uit de mail van de heer [gemachtigde 2] d.d. 6 juni 2012(…). De heer [gemachtigde 2] bevestigt in deze mail dat dit het aantal objecten is dat in de eigenarenheffing moet worden betrokken.
Voorts stelt de gemeente dat het aantal leegstaande objecten 2.350 bedraagt en het aantal objecten dat niet is aangesloten op het buizenstelsel, 750. Dit aantal blijkt echter niet uit de mail van de heer [gemachtigde 2] d.d. 6 juni 2012 (…). De heer [gemachtigde 2] gaf in de mail aan dat de leegstand 831 bedroeg en het aantal niet gekoppelde percelen 93. Het aantal kleine percelen (…) is vrijwel in overeenstemming met de mail van de heer [gemachtigde 2] .”.
1.9.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 20 februari 2014 onder meer als volgt geïnformeerd:
“De zaak is op de zitting van 18 februari jl. te Leeuwarden behandeld. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om in overleg met elkaar af te stemmen en zo mogelijk het eens te worden aangaande de vraag of verweerder voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van baten en lasten van de rioolheffing.
Tijdens de zitting is gebleken dat op een drietal punten nader inzicht is gewenst:
- 1.
Is de opbrengst van de grootverbruikers in de ramingen van de opbrengsten meegenomen;
- 2.
Welke exacte aantallen objecten zijn in de ramingen gebruikt ten behoeve van de eigenaarsheffing respectievelijk gebruikersheffing;
- 3.
Wat is de omvang van de post ‘baggerkosten’ die in de ramingen tot de lasten is gerekend.
Tijdens de zitting heeft eiseres haar stelling dat het aantal objecten in de BAG-administratie gelijk is aan het aantal objecten voor de rioolheffing laten vallen.
Indien het verschil in aantal objecten dat in de ramingen is gebruikt voor de eigenaarsheffing respectievelijk gebruikersheffing in onderling overleg is vastgesteld, is eveneens ook het geschil tussen partijen op dit punt te kwantificeren door dit verschil te vermenigvuldigen met € 103,40.
De rechtbank geeft partijen in overweging om te bezien of aan de hand van de uitkomsten van dit overleg en gelet op de overige stellingen zij tot een vergelijk in deze zaak kunnen komen.”.
1.10.
Bij brief van 28 maart 2014 heeft verweerder de rechtbank onder meer als volgt geïnformeerd:
“Hierop is met gemachtigde een afspraak gemaakt op 12 maart 2014. In dit gesprek
heeft gemachtigde de gemeente gewezen op feit de baten met 30% de kosten
overschrijden. Het voorstel van gemachtigde om tot compromis te komen was een
vermindering van 50% op de opgelegde aanslagen rioolheffing. Na een voorstel
van de gemeente is het voorstel verlaagd naar 20%.
Op 25 maart 2014 heeft de gemachtigde meegedeeld dat belanghebbende een
voorstel van een vergoeding van 25% van de opgelegde aanslag zal aanvaarden.
Dit voorstel zal op maandag 31 maart 2014 aan het bestuur van de gemeente
worden voorgelegd.”.
1.11.
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 7 mei 2014 onder meer als volgt geïnformeerd:
“Vervolgens is het gesprek vrij snel in de fase beland waarin partijen hebben gesproken over hoe een eventuele compromis er uit zou kunnen zien. Daarbij hebben de gemachtigden van [eiseres] aangegeven dat zij het juridische standpunt huldigt dat de verordening rioolheffing geheel onverbindend is gezien de berekende overdekking. In het licht daarvan zou een schikking van 50% haar redelijk lijken. De gemeente heeft toen in een tegenvoorstel aangegeven dat zij een verminderingspercentage van 20% zou kunnen voorleggen aan het gemeentebestuur. De gemachtigden van [eiseres] hebben toen toegezegd dat zij dit voorstel zouden voorleggen aan [eiseres] . Voordat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft de gemeente toegezegd de exacte bedragen van de aanslagen rioolheffingen toe te zenden. Daarop zouden de gemachtigden van [eiseres] de gemeente informeren betreffende de
reactie van [eiseres] op het voorstel van 20%.
Op 25 maart 2014 heeft de heer [gemachtigde 2] de exacte bedragen voor 2014 aan de heer [gemachtigde 1] toegezonden. Vervolgens heeft de heer [gemachtigde 1] op dezelfde dag de heer [gemachtigde 2] namens [eiseres] het tegenvoorstel gedaan de aanslagen te verminderen met 25%.
Met dagtekening 28 maart 2014 heeft de gemeente vervolgens een brief naar uw Rechtbank gezonden waarin zij aangeeft het voorstel van 25% voor 15 april 2014 voor te leggen aan het gemeentebestuur.
Op 14 april 2014 heeft de heer [gemachtigde 2] de heer [gemachtigde 1] geïnformeerd dat het gemeentebestuur nader juridisch advies wil inwinnen. Afhankelijk van dat advies wil het bestuur de beslissing nemen wel of niet in te gaan op het voorstel.
Op 6 mei 2014 heeft de gemeente telefonisch contact opgenomen met de heer [gemachtigde 1] inzake de toezending van opgevraagde stukken met betrekking tot de bezwaarschriften voor de jaren 2013 en 2014. In dit gesprek heeft de heer [gemachtigde 1] aan de heer [gemachtigde 2] gevraagd hoe de stand van zaken was met betrekking tot de beroepsprocedure voor het jaar 2012. De heer [gemachtigde 2] gaf aan dat het juridisch advies dat de gemeente wil inwinnen allesomvattend is.
Dat wil zeggen dat ook de aantallen objecten/percelen wellicht weer ter discussie zullen worden gesteld door de gemeente. Verder heeft de heer [gemachtigde 1] gevraagd of het sluiten van een compromis op basis van 20% nog tot de mogelijkheden behoorde. De heer [gemachtigde 2] gaf aan dat de gemeente hier niet meer toe bereid was.”.
1.12.
Bij brief van 6 juni 2014 heeft verweerder de rechtbank onder meer als volgt geïnformeerd:
“Raming opbrengst gebruikers won. en niet-won. € 3.126.500,-
-/- Meeropbrengst waterverbruik boven de 100.000 m³
(2 objecten) € 329.927,-
-/- Meeropbrengsten waterverbruik 10.000-100.000 m³
(8 objecten) € 99.329,-
-/- Meeropbrengst waterverbruik 200- 10.000 m³
(332 objecten(…)) € 239.644,-
totaal € 668.900,-
Resteert opbrengst voor de objecten met basisverbruik € 2.457.600,-
Dit wordt opgebracht door 2.457.600/103,40(basistarief) = 23.767 objecten.
Ten behoeve van de rioolheffing 2012 is aldus in de ramingen voor de gebruikersheffing uitgegaan van in totaal 23.767+2+8= 23.777 objecten.
Raming opbrengst eigenaren€ 1.262.500,-
Opbrengst objecten met meer dan 1000 m² (1569 objecten) € 78.400,-
Opbrengst 1569 * 43,50 (basistarief0 € 68.252,-
-/- Meeropbrengst € 9.148,-
Opbrengt woningen conform raming € 1.104.000,-
Opbrengst objecten 23.844 * 43,50 € 1.037.214,-
-/- Meeropbrengst € 67.344,-
-/- Opbrengst kleine objecten 1537 * 25,75€ 39.577,-
Resteert opbrengt niet woningen en woningen
met het basistarief € 1.146.431,-
Dit zijn dus 1.146.431/43,50 (basistarief) = 26.354(…) objecten
Objecten met een kleinere oppervlakte dan 59 m², die een gereduceerd tarief van € 25,75 betalen = 1537 objecten moeten daarbij opgeteld worden.
In totaal zijn dus in de raming van de eigenarenheffing betrokken 27.891 objecten
Ten behoeve van de rioolheffing 2012 is aldus in de ramingen voor de eigenarenheffing uitgegaan van in totaal 27.891 objecten.
(…)
Tenslotte wil ik nogmaals benadrukken dat de door belanghebbende aangevoerde 35.927 objecten het aantal panden betreft die in de BAG-administratie zijn opgenomen. Omdat de objectafbakeningsregels voor de BAG anders zijn dan de objectafbakeningsregels van de rioolheffing, wil ik dan ook nogmaals benadrukken dat het een onjuist uitgangspunt is om voor de rioolheffing aansluiting te zoeken bij de afbakeningsregels in het kader van de BAG.”.
1.13.
Bij brief van 30 juni 2014 heeft eiseres de rechtbank onder meer als volgt geïnformeerd:
“Voorts begrijpt [eiseres] de opmerking van de heffingsambtenaar niet dat de aangevoerde 35.927 objecten het aantal BAG-objecten betreft. Uit de reeds eerder aangevoerde mail d.d. 17 april 2014 kan worden afgeleid dat dit een ander bestand betrof, genaamd “BAGobjecten_Hoogeveen.xlsx.” Dit aantal bedroeg 27.629. In Productie 3 is een afschrift van de eerste pagina en de laatste opgenomen waarmee voornoemd cijfer is onderbouwd. De afwijking tussen het aantal objecten voor de rioolheffing en het aantal objecten volgens de BAG werd destijds door mevrouw [A] in haar mail d.d. 19 april 2012 als volgt verklaard (…).
“Het verschil in aantal objecten tussen de BAG en rioolheffing eigenaren is te verklaren doordat in de rioolheffing de hieronder genoemde objectsoorten als meerdere objecten zijn meegenomen. Voor de BAG is het slechts één object.
- stapelbouw;
- appartementen;
- flats;
- bovenwoningen;
- sluimerde objecten;
- woning met bedrijf;
- etc.”
Voorts worden bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, zendmasten, trafo’s, ongebouwde percelen, enzovoort, niet opgenomen in de BAG. Het is dan ook logisch dat het aantal objecten met betrekking tot de rioolheffing hoger is dan het aantal BAG-objecten.
In zijn reactie geeft de heffingsambtenaar aan dat het geraamde aantal objecten voor de gebruikers heffing 23.777 bedraagt. [eiseres] heeft in haar schrijven d.d. 7 mei 2014 aangegeven dat dit aantal 23.957 bedraagt. Om de voortgang van de procedure te bespoedigen is [eiseres] bereid om met dit aantal akkoord te gaan.”.
Geschil en beoordeling
vooreerst en vooraf
2. Ter zitting heeft verweerder verklaard de onder 1.2. vermelde uitspraak op bezwaar niet te hebben verzonden en heeft eiseres verklaard niet de onder 1.2. vermelde uitspraak te hebben ontvangen, doch slechts de onder 1.1. vermelde uitspraak op bezwaar. Mede gelet op het briefpapier van de door eiseres overgelegde uitspraak op bezwaar, ziet de rechtbank geen aanleiding om partijen niet in hun standpunten in deze te volgen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres met haar beroepschrift, dat de rechtbank op 9 april 2013 heeft ontvangen, tijdig in beroep is gekomen tegen de uitspraak op bezwaar van 12 maart 2013.
3. Naar aanleiding van de onder 1.10. en 1.11. vermelde brieven heeft eiseres ter zitting van 26 mei 2014 desgevraagd verklaard dat zij het aanbod van verweerder om in het kader van een compromis het totaalbedrag van onderhavige aanslagen rioolheffing met 20% te verminderen heeft afgewezen en dat zij een tegenbod heeft gedaan in de vorm van een verminderingspercentage van 25%. De rechtbank is van oordeel dat nu eiseres het door verweerder, onder uitdrukkelijk voorbehoud van goedkeuring door het bestuur van de gemeente, gedane aanbod van een vermindering van 20% expliciet heeft afgewezen, verweerder daaraan niet meer was gehouden en het hem vrij stond om in reactie op eiseres' tegenaanbod van 25% in zijn geheel af te zien van de mogelijkheid van een compromis.
omtrent het eigenlijke geschil
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht onderhavige aanslagen rioolheffing aan eiseres heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of de zogeheten opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden. Dit geschil spitst zich toe op het antwoord op nog twee resterende vragen, te weten:
a. Heeft verweerder ten onrechte de vrijval van de egalisatiereserve van € 741.000 niet
tot de geraamde opbrengsten gerekend?
b. Is de gemeente bij de raming van de opbrengsten uitgegaan van de juiste hoeveelheid
te belasten objecten in de gemeente Hoogeveen?
5. De rechtbank overweegt dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen. Voor het onderhavige belastingjaar komt aan artikel 229b van de Gemeentewet in dit verband geen betekenis toe. Dit laat onverlet dat de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet overeenkomstig kan worden toegepast (vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014, nummer 13/02955, ECLI:NL:HR: 2014:1192).
6. De rechtbank overweegt voorts dat Hoge Raad in zijn arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, regels heeft gegeven voor de bewijslastverdeling voor gevallen waarin de belastingplichtige zich beroept op de overschrijding van de opbrengstlimiet. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven regels omtrent de bewijslastverdeling dat verweerder allereerst inzicht in de desbetreffende ramingen dient te verschaffen. Pas wanneer verweerder zich van deze taak heeft gekweten, kan van eiseres worden gevergd dat zij ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming onderbouwt waarom er redelijke twijfel bestaat of er sprake is van een last ter zake of, zoals in dit geval, alle baten in de raming zijn meegenomen. De rechtbank betrekt hierbij in haar overwegingen dat in het kader van de toetsing van de opbrengstlimiet het volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedrag aan opbrengsten pas dan niet kan worden aanvaard indien verweerder die opbrengsten in redelijkheid niet op dat bedrag heeft kunnen ramen (vgl. Hoge Raad 4 april 2014, nr. 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780 en 26 april 1989, nr. 25542, ECLI:NL:HR:1989:ZC4027).
7. Gelet op de inhoud van de door verweerder overgelegde stukken en de daarop ook ter zitting gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarmee naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten in de gemeentebegroting voor zover deze de rioolheffing betreffen.
8. Alsdan kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van verweerder worden verlangd voor zover eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar mening ten aanzien van de door haar genoemde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of alle ‘baten ter zake’ zijn meegenomen.
9. Ten aanzien van de als eerste bij 4. vermelde vraag voert eiseres, naar de rechtbank begrijpt, aan dat de vrijval van de egalisatiereserve van € 741.000 tot de opbrengsten moet worden gerekend.
10. Verweerder voert ten aanzien van dit geschilpunt aan dat de reserve in het verleden is gevormd voor toekomstige grote uitgaven voor onderhoud van het rioolstelsel. Een vrijval is volgens verweerder om die reden geen jaarbate.
11. De rechtbank is van oordeel, mede bezien in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015, nr. 13/04173, ECLI:NL:HR:2015:67, dat eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar mening de door verweerder in de onder 1.3. vermelde opstelling opgenomen egalisatiereserve tot de baten ter zake zou moeten rekenen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de egalisatiereserve in het verleden is gevormd voor toekomstige uitgaven om het rioolstelsel houdbaar te houden. Zij heeft daartoe een deel (€ 741.000) van de totaal geraamde kosten van € 5.121.000 (zie 1.3.) ten laste gebracht van de egalisatiereserve. De enkele stelling dat het bedrag van € 741.000 tot de baten ter zake zou moeten worden gerekend, brengt geen wijziging in de uitkomst van de berekening of de geraamde baten de geraamde kosten niet overschrijven. Van redelijke twijfel op dit punt is, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake. Van verweerder hoeft derhalve niet te worden verlangd dat hij nadere inlichtingen verstrekt. Eiseres' beroepsgrond faalt.
12. Ten aanzien van de als tweede onder punt 4. vermelde vraag dient, naar het oordeel van de rechtbank, een onderscheid te worden gemaakt tussen de eigenarenheffing en de gebruikersheffing.
13. Eisers bestrijdt niet langer het aantal objecten 23.777 dat door verweerder in de ramingen ten aanzien van de gebruikersheffing is betrokken (zie 1.13.).
14. Wat betreft de eigenarenheffing voert eiseres aan, naar de rechtbank begrijpt, dat de gemeente bij de raming van de baten voor 2012 voor de eigenarenheffing zou moeten uitgaan van 35.927 objecten (zie 1.8.).
15. Verweerder voert ten aanzien van dit geschilpunt aan dat de gemeente bij de raming van de baten voor 2012 met betrekking tot de eigenarenheffing terecht uit is gegaan van 27.891 objecten.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd voldoende aannemelijk heeft gemaakt (zie 1.6. en 1.7.) dat het aan eiseres aanvankelijk doorgestuurde bestand (zie 1.4.) niet het juiste uitgangspunt is voor de beoordeling van het aantal objecten dat in de rioolheffing kan worden betrokken. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in zijn onder 1.12. vermelde brief van 6 juni 2014 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, welke objecten in de ramingen voor de gebruikers- respectievelijk eigenarenheffing zijn betrokken. Eiseres heeft daartegen, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat gemeente bij de raming van opbrengsten voor de eigenarenheffing van meer dan 27.891 objecten had moeten uitgaan. Van de redelijke twijfel is op dit punt derhalve geen sprake.
17. Eiseres is verder van mening dat op basis van de Verordening rioolheffing 2012 (hierna: de Verordening) er meer objecten in de gebruikersheffing zouden moeten worden betrokken. Eiseres motiveert haar stelling aan de hand van de definitie van het begrip "water" in de Verordening. In artikel 1 onder a van de Verordening wordt het begrip "water" gedefinieerd als: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater. Zowel bij ongebouwde percelen als transformatorhuisjes wordt hemelwater en grondwater toegevoerd en bij leegstaande objecten zal in ieder geval hemelwater worden afgevoerd. Alle objecten die in de eigenaarsheffing worden betrokken, moeten daarom ook in de gebruikershefing worden betrokken, aldus eiseres.
18. Verweerder bestrijdt de stelling van eiseres dat ook hemelwater en grondwater in de gebruikersheffing moeten worden betrokken omdat dit water niet op een controleerbare wijze naar het perceel wordt toegevoerd. Tevens wordt vanuit ongebouwde percelen en transformatorhuisjes geen water direct of indirect afgevoerd op de gemeentelijke riolering, aldus verweerder.
19. Alvorens de rechtsvraag te behandelen welke objecten verweerder volgens de verordening in de heffing zou kunnen betrekken en derhalve bij de raming van de baten zou moeten meenemen, zal de rechtbank eerst de cijfermatige aspecten van deze stelling van eiseres behandelen. Het verschil in het aantal objecten dat volgens de ramingen in de eigenaren-, respectievelijk gebruikersheffing is betrokken bedraagt 4.114 (27.891 minus 23.777) (zie 13. en 15.). Met inachtneming van het oordeel van de rechtbank onder 16. zou, indien eiseres in het gelijk zou worden gesteld, van 4.114 objecten (27.891 -/- 23.777) meer gebruikersheffing kunnen worden geheven. Uitgaande van het basistarief voor de gebruikersheffing in 2012 (€ 103,40 per object, zie 1.5.) betekent dit dat in de visie van eiseres verweerder een bedrag van (maximaal) € 425.387,60 te weinig aan opbrengsten in zijn ramingen heeft betrokken.
20. Gelet op het voorgaande (zie 19.) is de rechtbank van oordeel dat eiseres' standpunt dat te weinig objecten voor de gebruikersheffing in de raming zijn betrokken haar niet kan baten. Gelet op de onder 1.3. vermelde raming zou immers ook een ten onrechte niet meegenomen bate van € 425.387,60 - wat daar ook van zij – niet leiden tot de conclusie dat de geraamde baten van € 4.381.000 (zie 1.3.) de geraamde lasten van € 5.121.000 (zie 1.3.) ter zake overtreffen. De geraamde kosten overtreffen immers de geraamde baten met een bedrag van € 740.000. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat de omvang van de geraamde lasten ter zake door eiseres niet is bestreden. Nu de rechtbank reeds om deze reden tot die conclusie komt, komt zij niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond van eiseres.
21. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat eiseres’ beroepsgronden falen en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, en mr. G.B.A. Brummer en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.
De griffier is verhinderd oorzitter
deze uitspraak te ondertekenen.
w.g. voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 28