Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/6.4.3.3
6.4.3.3 De voorzienbare toekomst
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210050:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie de ov. 55 van de considerans van de richtlijn en EBA-richtsnoer 4.3 en 6.1. Zie voorts paragraaf 3.3.5.3.
EBA-richtsnoer 4.4.
Paragraaf 4.2.5.3 en 4.2.6.3. Overigens is in beide landen niet helemaal duidelijk in hoeverre de kredietgever rekening moet houden met de periode voor de positieve verandering.
Paragraaf 5.2.5.5 en 5.2.6.4.
Denk bijvoorbeeld aan het afsluiten van een passende verzekering of het vastleggen van een afspraak welke neerkomt op een tijdelijke verlaging van de maandlasten.
Paragraaf 4.2.5.3.
Wel is in het Nederlandse publiekrecht duidelijk dat de kredietaanvraag van een niet-kredietwaardige consument moet worden afgewezen. Dat is in Engeland dus minder duidelijk.
Paragraaf 4.2.6.3.
Overigens kan er onder omstandigheden worden afgeweken van bepaalde buffers. Zie paragraaf 4.2.6.3.
De buffers kunnen vanzelfsprekend wel enige daling van het inkomen (na pensionering) opvangen.
EBA-richtsnoer 4.3.
Paragraaf 4.3.5.3 en 4.3.6.3.
Ibid.
De Europese richtlijnen geven niet evenveel duidelijkheid over de omgang met de voorzienbare toekomst. De Richtlijn consumentenkrediet zwijgt hierover, terwijl de kredietgever volgens de Richtlijn woningkredietovereenkomsten in een redelijke mate moet anticiperen op eventuele toekomstige gebeurtenissen, zoals een rentestijging en een inkomstendaling na pensionering.1 De EBA-richtsnoeren laten voorts zien dat de kredietgever rekening kan houden met positieve veranderingen van de betaalcapaciteit, zoals bijvoorbeeld een inkomstenstijging.2 In dat laatste geval moet de kredietgever aannemelijk kunnen maken dat deze verandering daadwerkelijk zal plaatsvinden. Dienovereenkomstig volgt uit het Nederlandse en Engelse publiekrecht dat de kredietgever onder omstandigheden rekening mag houden met de positieve veranderingen en dat hij in zekere mate rekening moet houden met negatieve veranderingen.3 Wat dat laatste punt betreft, zijn er belangrijke verschillen tussen de genoemde landen.
Om te beginnen moet de kredietgever in het Engelse publiekrecht waakzaam zijn voor eventuele signalen die wijzen op een negatieve verandering van de betaalcapaciteit.4 In voorkomend geval brengt de kredietgever de nadelige gevolgen van dat scenario in kaart. Als vervolgens blijkt dat de consument in dat scenario zal beschikken over onvoldoende betaalcapaciteit, wordt diegene aangemerkt als niet-kredietwaardig. Niet duidelijk is echter hoe de kredietgever vervolgens moet handelen. Volstaat bijvoorbeeld een waarschuwing voor de nadelige gevolgen van het krediet in het betreffende scenario? Of moet de kredietgever de kredietaanvraag afwijzen voor zover er geen verantwoorde maatregelen zijn getroffen die de betaalbaarheid van het krediet in dat scenario kunnen garanderen?5 In het Nederlandse publiekrecht wordt echter op uiteenlopende manieren omgegaan met de voorzienbare toekomst. Ten eerste moet de kredietgever bij de consumptieve kredietaanvraag van een oudere consument mede rekening houden met het verwachte inkomen na pensionering.6 Net als in het Engelse publiekrecht, is de consument vervolgens niet-kredietwaardig als blijkt dat hij ‘pas’ na pensionering zal beschikken over onvoldoende betaalcapaciteit.7 Anders dan in het Engelse publiekrecht, is echter niet duidelijk in hoeverre de kredietgever rekening moet houden met eventuele andere voorzienbare tegenslagen. Moet de kredietgever in voorkomende gevallen bijvoorbeeld ook rekening houden met het voorzienbare scenario van een gezinsuitbreiding? Ten tweede moet de kredietgever in het kader van hypothecaire kredietverlening verschillende buffers hanteren.8 Deze buffers komen er, kort gezegd, op neer dat de consument minder mag lenen dan gelet op de omvang van zijn huidige betaalcapaciteit verantwoord is. Zodoende beschikt de consument, na de kredietverstrekking, over een zekere ruimte om eventuele tegenslagen te kunnen opvangen.9 Opmerkelijk is dat er in het publiekrecht geen verplichting lijkt te zijn om, buiten het gebruik van deze buffers, rekening te houden met een concreet voorzienbare verandering van de betaalcapaciteit. Anders dan in het Engelse publiekrecht (en de consumptieve leennormen uit het Nederlandse publiekrecht), kan de consument dus worden aangemerkt als kredietwaardig ook al is op voorhand duidelijk dat hij (pas) na pensionering zal beschikken over onvoldoende betaalcapaciteit.10
Vanuit een Europeesrechtelijk oogpunt kan tot slot worden gevraagd in hoeverre het voldoende is om alleen middels buffers rekening te houden met negatieve veranderingen. Zo is er bijvoorbeeld een EBA-richtsnoer welke voorschrijft dat de kredietgever ‘naar behoren’ rekening moet houden met de toereikendheid van het inkomen na pensionering.11 De buffers in de hypothecaire leennormen zijn echter niet in staat om een grotere en structurele inkomstendaling op te vangen. Het is daarom de vraag of de kredietgever in dergelijke gevallen altijd kan volstaan met het hanteren van de buffers. Mogelijk verlangt het genoemde richtsnoer – en eventueel ook de Richtlijn woningkredietovereenkomsten – dat de kredietgever actief rekening houdt met, en eventueel handelt naar, de mogelijkheid dat de buffers een inkomstenterugval na pensionering niet kunnen opvangen. Overigens moet worden bedacht dat het Nederlandse privaatrecht de mogelijke bezwaren tegen het gebruik van buffers wat kan wegnemen. De civiele rechter heeft in een aantal uitspraken immers een bereidheid getoond om rekening te houden met de gevolgen van een concreet voorzienbaar negatief scenario.12 Deze uitspraken maken duidelijk dat de kredietgever volgens de normen van het privaatrecht eventueel gehouden kan zijn om het verwachte inkomen na pensionering (beter) in de beoordeling te betrekken.13