De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten
Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/6.3:6.3 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/6.3
6.3 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
Documentgegevens:
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210119:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 2.4.
Paragraaf 3.2.4 en 3.3.4.
Paragraaf 4.2.4 en 5.2.4.
Ibid.
Paragraaf 4.2.4 en 5.2.4.
Zie met name AFM 2018, p. 4.
Deze oproep wordt mogelijk omgezet naar een formele verplichting. Zie AFM maart 2019.
Zie hierover paragraaf 7.4.2.2.
Paragraaf 4.3.4.
HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107, r.o. 4.2.9.
Zie ook paragraaf 4.3.4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De kredietwaardigheidstoets kan zijn gericht op het bereiken of voorkomen van twee soorten terugbetaalsituaties.1 Ten eerste kan de kredietwaardigheidstoets streven naar de gewenste terugbetaalsituatie voor de consument. Deze toets richt zich op de vraag of de consument, met het indienen van de kredietaanvraag, de beste kredietbeslissing heeft genomen die hij op dat moment had kunnen nemen. De consument is vervolgens kredietwaardig als kan worden aangenomen dat hij, vanuit zijn perspectief, geen betere beslissing had kunnen nemen dan de beslissing om de betreffende kredietaanvraag in te dienen. Ten tweede kan de kredietwaardigheidstoets zijn gericht op het voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument. Deze toets staat in het teken van de vraag of de kredietbeslissing slecht genoeg is om te veronderstellen dat de consument daarmee door de nog aanvaardbare ondergrens zal zakken. Anders dan in het eerste geval, kan een individuele consument in dat laatste geval worden aangemerkt als kredietwaardig ook al is duidelijk dat hij een betere kredietbeslissing had kunnen nemen dan de beslissing om de betreffende kredietaanvraag in te dienen.
Anders dan de Richtlijn consumentenkrediet, laat de Richtlijn woningkredietovereenkomsten ruimte voor een kredietwaardigheidstoets die streeft naar de gewenste terugbetaalsituatie voor de consument.2 In het Nederlandse en Engelse publiekrecht is de kredietwaardigheidstoets echter, bij beide kredietvormen, gericht op het voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument.3 Van deze situatie is sprake als de consument niet of enkel middels onacceptabele terugbetaaloffers kan voldoen aan de betreffende verplichtingen. Zoals volgt uit het voorgaande, is inherent aan het streven om een onaanvaardbare terugbetaalsituatie te voorkomen dat er niet (te) snel wordt gesproken van een onacceptabel terugbetaaloffer. In die lijn moet de kredietgever in het Nederlandse en Engelse publiekrecht wel onderzoeken of de consument zal beschikken over voldoende vrij besteedbaar inkomen, maar hoeft de kredietgever vervolgens niet te controleren of de consument dat inkomen daadwerkelijk zal willen opofferen voor het beoogde krediet. De consument kan daarom als kredietwaardig worden gezien, ook al zou een individuele consument bepaalde terugbetaaloffers liever niet willen maken.
In het kort komt het voorgaande erop neer dat de kredietgever in het Nederlandse en Engelse publiekrecht verplicht is te onderzoeken of de consument kan terugbetalen. In lijn met de keus voor een consumentgerichte benadering, moet de kredietgever de consument ook in bescherming nemen als laatstgenoemde bepaalde terugbetaaloffers niet moet willen maken. In het Nederlandse en Engelse publiekrecht is de kredietwaardigheidstoets door de jaren heen op een aantal punten aangescherpt.4 Na elke aanscherping beschikt de consument over minder ruimte om te bepalen welke terugbetaaloffers hij zal willen maken voor het krediet. De kredietgever wordt immers geacht om, sneller dan voorheen, beschermend op te treden met het argument dat de consument de betreffende terugbetaaloffers niet moet willen maken. De meest recente aanscherping betreft de informele oproep aan kredietgevers om actiever rekening te houden met het bestedingsdoel van het beoogde krediet.5 In diens verlengde worden kredietgevers zelfs opgeroepen om niet over te gaan tot verstrekking van een krediet dat, qua bijvoorbeeld looptijd, onvoldoende aansluit bij het betreffende bestedingsdoel.6
In voorgaand verband kan worden gevraagd in hoeverre de eventuele7 verplichting uit het Nederlandse publiekrecht om rekening te houden met het bestedingsdoel strookt met de Richtlijn consumentenkrediet waaruit volgt dat de consument enige ruimte moet hebben om te kiezen voor een krediet waarbij op voorhand duidelijk is dat hij daarmee niet geheel tevreden zal zijn.8 In mijn ogen past de voormelde aandacht voor het bestedingsdoel nog binnen de kaders van deze richtlijn. Weliswaar wordt de kredietgever geacht te onderzoeken of het krediet past bij het bestedingsdoel, echter de kredietgever hoeft niet te onderzoeken of de consument dat specifieke doel moet willen nastreven. De kredietgever kan in Nederland dus een onderzoek doen naar de vraag of het krediet aansluit bij het bestedingsdoel en kan vervolgens het krediet verstrekken als wordt voldaan aan de (overige) maatstaven voor een verantwoord krediet. Een individuele consument kan daarom nog steeds de beschikking krijgen over een krediet dat niet goed aansluit bij zijn voorkeuren. Denk bijvoorbeeld aan een impulsief handelende consument die een krediet neemt voor de aanschaf van een product dat hij eigenlijk niet nodig heeft.9
Tot slot ligt ook in het Nederlandse privaatrecht de nadruk op het voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument.10 Een belangrijk verschil met het Nederlandse publiekrecht is dat er in het privaatrecht (nog) geen aandacht is voor het bestedingsdoel van het krediet. Tegelijkertijd is er in het privaatrecht een element aan de kredietwaardigheidstoets toegevoegd dat verder gaat dan de normen uit het publiekrecht. De Hoge Raad heeft namelijk een verplichting opgeworpen om ook de kredietwaardige consument te informeren over de uitkomsten van de kredietwaardigheidstoets.11 Hoewel dit niet zeker is, lijkt deze verplichting te zijn bedoeld om de consument te helpen met zijn eventuele zoektocht naar de gewenste terugbetaalsituatie en (dus) de beste kredietbeslissing die hij op dat moment zal kunnen nemen.12 Omdat het hier ‘slechts’ gaat om informeren, is overigens geen sprake van een strijd met de Richtlijn consumentenkrediet. De consument kan immers nog steeds de beschikking krijgen over een krediet dat bijvoorbeeld niet goed aansluit bij zijn voorkeuren.