Hof Den Haag, 24-03-2015, nr. 200.083.715
ECLI:NL:GHDHA:2015:1669, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-03-2015
- Zaaknummer
200.083.715
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:1669, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑03‑2015; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:4272
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:156, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 24‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Afwikkeling echtscheiding. Eenvoudige gemeenschap. Stamvermogen, inboedel, woningen, kosten woningen, boot, auto's, verrekenposten. Opstelling onderscheiden eindvermogens van de man en de vrouw.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.083.715
Rol-/zaaknummer rechtbank : 305385 / HA ZA 08-985
arrest van de familiekamer d.d. 24 maart 2015
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant, tevens incidenteel verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Broekzitter-Nieuwland te Spijkenisse,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam.
Het verloop van het geding
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 28 januari 2014.
Conform het arrest van het hof van 28 januari 2014 hebben beide partijen een akte genomen.
Op 1 april 2014 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Het verzoek van partijen tot het houden van een nadere comparitie is afgewezen.
Partijen hebben hun stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Vanwege het feit dat mr. Stille is gedefungeerd wordt dit arrest thans mede gewezen doormr. Stollenwerck.
De verdere beoordeling van het geschil
Inleiding
1. Partijen zijn in 2004 feitelijk uiteen gegaan. Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 15 februari 2007 ingediend bij de rechtbank. Partijen zijn dus meer dan 11 jaar uiteen en hebben nog steeds niet de materiële gevolgen van hun echtscheiding weten af te wikkelen.
2. Partijen zijn zelf debet aan de ontstane situatie aangezien zij niet kort na het einde van het wettelijk deelgenootschap zijn overgegaan tot het opstellen van een vermogensbeschrijving. Partijen hadden dit van elkaar kunnen vorderen op basis van artikel 4 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden.
3. Door de lange duur van het geschil zullen bepaalde goederen (verbruiksgoederen) niet meer aanwezig zijn.
4. Ook taxaties van vermogensbestanddelen per 15 februari 2007 zullen nagenoeg niet meer kunnen worden verricht.
5. Het inschakelen van een deskundige om een perfecte vermogensbeschrijving te laten maken is een zeer kostbare aangelegenheid en zal de procedure nogmaals ernstig vertragen: a) voorschotten voor het deskundigenonderzoek moeten worden betaald, b) vragen voor de deskundige moet worden geformuleerd enz.
6. Het is niet in het belang van partijen dat nog jarenlang wordt geprocedeerd over de afwikkeling van het wettelijk deelgenootschap en de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap. De nadelige financiële gevolgen kunnen dan voor beide partijen groot zijn.
Comparitie van partijen
7. Op 1 april 2014 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tussen partijen is toen een regeling tot stand gekomen onder de voorwaarde dat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen met betrekking tot een viertal hypothecaire geldleningen verbonden aan de woningen: a) [woning een] en b) [woning twee].
8. Van de vrouw heeft het hof vernomen dat het de man niet is gelukt om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank te ontslaan en dat daarmee de schikking van de baan is.
Tussenarrest 28 januari 2014
9. In het tussenarrest is een aantal eindbeslissingen genomen. Er zijn voor het hof geen gronden om op deze eindbeslissingen terug te komen.
10. Voor de leesbaarheid van dit arrest zet het hof een aantal eindbeslissingen op een rij:
- -
peildatum omvang en waarde wettelijk deelgenootschap is 15 februari 2007;
- -
de eenvoudige gemeenschap ([woning twee]) maakt deel uit van de verrekening in het kader van het wettelijk deelgenootschap;
- -
tijdens het wettelijk deelgenootschap is de ene echtgenoot aan de andere geen rekening en verantwoording verschuldigd over het bestuur van zijn goederen en verplicht slecht bestuur over die goederen niet tot schadevergoeding, dit geldt eveneens met betrekking tot de eenvoudige gemeenschap ([woning twee]).
Appel en incidenteel appel
11. Indien mogelijk bespreekt het hof de grieven van het appel en incidentele appel gezamenlijk.
Stamvermogen
12. Voor de vraag welke goederen de stamvermogens van ieder van partijen vormden bij het aangaan van het huwelijk en de aanvangswaarden daarvan, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 28 januari 2014.
13. Het hof ziet geen aanleiding om van deze vastgestelde stamvermogens af te wijken op basis van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld. De overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is destijds onder leiding van een notaris tot stand gekomen. De staat van aanbrengsten vermeldt ieders goederen en schulden met afzonderlijke vermelding van de waarde van ieder goed zoals art.1:142 (oud) BW voorschreef. Het hof is niet gebleken dat de notaris partijen niet heeft voorgelicht omtrent de vermogensrechtelijke gevolgen van de akte en de daarbij gevoegde staat van aanbrengsten.
Inboedel
14. Ter zake van de inboedel verwijst het hof naar artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden. De op de peildatum 15 februari 2007 aanwezige inboedelgoederen komen op grond van die bepaling aan de vrouw toe en zijn reeds bij de akte van huwelijkse voorwaarden voor alsdan aan de vrouw geleverd. Het feit dat de man, nadat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan (december 2004), nog inboedelgoederen heeft aangekocht doet daaraan niet af. De man kende althans behoorde de inhoud van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden te kennen. Het had dan ook op zijn weg gelegen om tijdig te handelen, bijvoorbeeld door opheffing van het deelgenootschap te vorderen. Nu hij dit niet heeft gedaan komt dit voor zijn rekening en risico. In de goederenrechtelijke verhouding van partijen is de vrouw derhalve eigenaar van deze inboedelgoederen.
15. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw (productie 40) een lijst gegeven van goederen die de man alsnog aan haar moet afgeven.
16. Het hof overweegt als volgt. De goederen op de lijst zijn slechts globaal omschreven. De man is slechts gehouden de inboedelgoederen af te geven aan de vrouw die op de peildatum aanwezig waren. Op basis van deze lijst kan het hof niet vaststellen of de door de vrouw gevorderde goederen op de peildatum aanwezig waren. Voorts kan het hof niet vaststellen of de goederen nu nog door de man onder zich worden gehouden.
17. Door de man wordt erkend dat de navolgende goederen van de vrouw nog aanwezig waren op de peildatum:
- -
de piano van € 500,-;
- -
slaapkamer en woonkamerinrichting;
- -
wasmachine en heteluchtdroger;
- -
beeldbuis TV en twee portable toestellen;
- -
een bankstel uit 1992.
18. Ook de door de man opgesomde goederen zijn slechts globaal omschreven. In het kader van een mogelijke executie kan de vage omschrijving opnieuw tot een (kort) geding aanleiding geven. Het hof geeft partijen ter harte om nog eens over deze oude inboedelgoederen met elkaar te spreken. Het hof zal de man veroordelen tot afgifte van de goederen zoals door hem geformuleerd.
[woning een]
19. Uit artikel 1 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden volgt dat tussen de echtgenoten ten aanzien van hun beider vermogen generlei huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap bestaat.
20. Uit de gewisselde stukken volgt dat de man de eigendom van dit woonhuis heeft. De rechtbank had derhalve niet de verdeling kunnen vaststellen van voormeld woonhuis aangezien dit woonhuis niet tot enige gemeenschap van partijen behoort. Van toedeling van het woonhuis aan de man kan derhalve geen sprake zijn aangezien hij al enig eigenaar is.
In zoverre dient het bestreden vonnis dan ook te worden vernietigd.
21. In geschil is of het woonhuis meegenomen dient te worden in het kader van de verrekening met betrekking tot het wettelijk deelgenootschap van partijen.
22. De man heeft gesteld dat deze woning niet in de verrekening moet worden betrokken. Het hof overweegt als volgt. Na het einde van het deelgenootschap omvat het eindvermogen van ieder van de (ex)echtgenoten alle dan aanwezige goederen en alsdan bestaande schulden en lasten (art.1:136 lid 2 (oud) BW. Naar het oordeel van het hof zijn door de man geen rechtens relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de woning met inachtneming van art.1:141 (oud), jo. art. 1:94 leden 1 en 3 (oud) BW niet in de deling (verrekening) moet worden betrokken. Het woonhuis behoorde op de peildatum tot het vermogen van de man. Niet is gebleken dat de woning ook bij het bestaan van de wettelijke gemeenschap van goederen niet in aanmerking zou zijn genomen bij de verdeling daarvan.
23. De vrouw heeft gesteld (memorie van antwoord blz. 10) dat voor de waarde van het woonhuis uitgegaan moet worden van de waarde bij het einde van het wettelijk deelgenootschap en wel de waarde per 15 februari 2007.
24. In het tussenarrest van 24 januari 2014 heeft het hof reeds geoordeeld dat voor de waarde van de goederen uitgegaan dient te worden van de waarde per 15 februari 2007.
25. Het hof kan zich verenigen met de door de man opgegeven waarde van [woning een]. De man heeft vergelijkingsmateriaal van soortgelijke huizen in het geding gebracht alsmede een aanslag waterschapsbelasting, welke belasting mede gebaseerd is op de WOZ-waarde.
26. Het hof betrekt de woning in de deling van de vermogensvermeerdering voor een bedrag van € 435.000,-. Eveneens neemt het hof in de deling mee de op de woning rustende hypothecaire geldlening van € 265.624,-. Het hof verwijst naar productie 111 van de man welke in het geding is gebracht bij akte van 1 april 2014.
27. De lasten met betrekking tot deze woning komen tijdens het huwelijk van partijen voor rekening van de man. Ingevolge artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden moeten de kosten van de huishouding namelijk door de man worden gedragen. De lasten met betrekking tot de woning na einde huwelijk komen eveneens ten laste van de man aangezien hij eigenaar is van het pand.
28. De kosten voor de taxatie komen voor rekening van de man aangezien hij opdrachtgever is en hij de vrouw niet bij de taxatie heeft betrokken.
Hypotheek op [woning een]
29. De vrouw heeft in haar incidentele appel haar eis vermeerderd. De vrouw wenst dat de hypotheek, het hof begrijpt de hypothecaire geldlening, op naam van de man wordt gesteld.
30. De man heeft op blz. 37 van zijn memorie van antwoord in het incidentele appel verweer gevoerd.
31. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft zich jegens de bank als hoofdelijk schuldenaar verbonden. Dat de vrouw geen eigenaar is van [woning een] doet er niet aan af dat zij jegens de bank aansprakelijk is met betrekking tot deze schuld. Ter zake van de draagplicht tussen de man en de vrouw dient de schuld geheel door de man te worden gedragen aangezien hij de eigenaar is van het registergoed en de schuld in de onderlinge verhouding van partijen geheel hem aangaat (art.6:10 BW).
32. De vordering van de vrouw kan niet worden toegewezen aangezien daarvoor de medewerking van de bank noodzakelijk is. De bank is immers in het onderhavige geschil geen partij.
[woning twee]
33. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken volgt dat dit woonhuis partijen in mede-eigendom toebehoort. Dit woonhuis moet worden verdeeld. In het kader van de verdeling zal het woonhuis moeten worden verkocht, nu de bank niet bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Voor de waardering in het kader van de verdeling dient uitgegaan te worden van de datum van de feitelijke verdeling. In dit geval zal er geen sprake zijn van een toedeling aan een van partijen, omdat de woning zal worden verkocht. Gezien de periode waarin de woning is aangekocht, de hoogte van de hypothecaire geldleningen, en de waardedaling van het woonhuis in de afgelopen jaren, bestaat er een aanmerkelijk risico dat er een aanzienlijke restschuld zal resteren. Voor deze restschuld zijn beide partijen gelijkelijk draagplichtig. Naar het oordeel van het hof zijn er geen zeer bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die rechtvaardigen dat van een gelijke draagplicht moet worden afgeweken. Beide partijen zijn debet aan de lange duur van de financiële afwikkeling – verdeling had door ieder van hen te allen tijde kunnen worden gevorderd - en beide partijen zijn destijds gezamenlijk de financiële verplichting en daarmee het risico aangegaan.
34. Met betrekking tot de uitwerking van het wettelijk deelgenootschap is relevant de waarde van het woonhuis op de peildatum. Tot het vermogen van de vrouw behoort de onverdeelde helft van het woonhuis en komt de helft van de hypothecaire schuld met betrekking tot het woonhuis voor haar rekening. Tot het vermogen van de man behoort eveneens de onverdeelde helft van het woonhuis, terwijl ook de helft van de hypothecaire schuld met betrekking tot het woonhuis voor zijn rekening komt.
35. De man is in zijn akte van 1 april 2014 uitvoerig ingegaan op de waarde van het woonhuis en de hoogte van de hypothecaire geldleningen met betrekking tot het onroerend goed. Het hof is van oordeel dat de man de waarde van de woning genoegzaam heeft onderbouwd. Het hof heeft in het dossier eveneens aangetroffen een heffingsmaatstaf voor de waterschapsbelasting. Per 1 januari 2007 was de waarde van het pand € 477.000,-. Gezien het geringe verschil met betrekking tot de door man berekenende waarde is er voor het hof geen aanleiding om van de visie van de man af te wijken. Het woonhuis moet derhalve in de eindvermogens worden betrokken voor een bedrag van € 463.852,-.
36. Met betrekking tot de geldlening moet uitgegaan worden van een totaal bedrag van
€ 607.069,-. Het hof verwijst naar productie 105 van de man.
De kosten met betrekking tot [woning twee]
37. In zijn toelichting op grief 8 heeft de man een overzicht gegeven met betrekking tot de kosten van [woning twee] en [woning een].
38. Met betrekking tot [woning twee] voert hij op:
- -
kosten man bouw [woning twee] te verrekenen € 45.654,-
- -
hypotheekrente en belasting € 140.013,-
- -
overige kosten woningen € 4.278,-
39. Door de vrouw is verweer gevoerd met betrekking tot de kosten ter zake van het woonhuis.
40. Eveneens heeft zij met betrekking tot het woonhuis een incidentele grief geformuleerd. De vrouw stelt op blz. 23 van haar memorie van antwoord dat partijen aanvankelijk met elkaar hadden afgesproken maximaal het bedrag van het bouwdepot te spenderen aan de bouw van het huis. Het had op de weg van de man gelegen om, alvorens door te gaan met de verbouwing van het huis, overeenstemming te bereiken over de start dan wel de voortzetting van de werkzaamheden.
41. Het hof overweegt als volgt. In het tussenarrest van 24 januari 2014 heeft het hof reeds geoordeeld dat de man geen rekening en verantwoording behoeft af te leggen met betrekking tot de eenvoudige gemeenschap zolang er sprake is van een huwelijk. De echtscheiding is uitgesproken op 24 september 2007 en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 18 december 2007.
42. Op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden komen de kosten van de huishouding voor rekening van de man. In de huwelijkse voorwaarden wordt niet omschreven welke kosten als kosten van de huishouding moeten worden aangemerkt. Er wordt enkel bepaald welke er niet onder vallen. Over hypotheekrente en regulier onderhoud wordt niets bepaald en het hof kwalificeert die als kosten van de huishouding. Het afbouwen of het verbeteren van het woonhuis betreft naar het oordeel van het hof geen kosten van de huishouding. Daar wordt immers vermogen door gevormd. Met betrekking tot de eenvoudige gemeenschap dient ieder zijn eigen aandeel te financieren. Indien de man uit zijn privé vermogen meer dan 50% heeft betaald met betrekking tot het goed verkrijgt hij in zoverre een vordering op de vrouw. Op basis van de door de man verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen dat de geldopnames allen betrekking hebben op de bouw van het woonhuis. Productie 24 geeft weer een aantal kasopnames in de periode 21 februari 2005 tot 13 juli 2007. Productie 25 is een offerte. Productie 27 betreft wederom kasopnames en betalingen bij de Gamma. Het hof kan niet vaststellen of de betalingen bij de Gamma betrekking hebben de (ver)bouw van de woning.
43. Met betrekking tot de kosten van de taxatie is het hof van oordeel dat deze door de man moeten worden betaald. De man heeft de opdracht tot de taxatie verstrekt.
44. Met betrekking tot de bouwverzekering heeft het hof geen specificatie aangetroffen. In de memorie van grieven is met betrekking tot deze kosten niet naar een productie verwezen.
45. Na ontbinding van het huwelijk dienen de lasten met betrekking tot de eenvoudige gemeenschap op grond van artikel 3:172 BW door beide partijen voor een gelijk deel te worden gedragen. Onder de lasten verstaat het hof de hypotheekrente en kosten voor regulier onderhoud. Gezien het feit dat de man het uitsluitend gebruik van de woning had acht het hof het redelijk en billijk dat de lasten met betrekking tot het woonhuis in de periode van onverdeeldheid – met inachtneming van het in artikel 3:169 BW bepaalde - uitsluitend door de man worden gedragen.
Polis Nationale Nederlanden
46. De man is van mening dat de polis nr. [nummer] met een waarde van € 8.904,- niet in de verrekening dient te worden betrokken. De man stelt dat deze polis is afgesloten voor de studiekosten van de kinderen.
47. Door de vrouw is verweer gevoerd. Zij stelt dat voornoemde polis als een soort spaarpot ten behoeve van het pensioen voor partijen dient. Door de vrouw wordt nadrukkelijk bestreden dat de polis bestemd was voor de kinderen.
48. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn het niet met elkaar eens of de rechten voortvloeiende uit de polis bestemd waren voor de studie van de kinderen. Het hof gaat er derhalve van uit dat de waarde van de polis in de deling van de vermogensvermeerdering moet worden betrokken.
Waarde boot
49. De man is het er niet mee eens dat de rechtbank voor de waarde van de boot is uitgegaan van een bedrag van € 18.000,-. De man heeft een taxatierapport in het geding gebracht per datum 2 april 2012. Het betreft een boot uit het bouwjaar 1981. In het rapport is aangegeven dat het onderwaterschip slecht is.
50. Door de vrouw is verweer gevoerd. Zij heeft onder meer het volgende gesteld. De man heeft de boot laten taxeren in 2007. De taxatie is de enige waardebepaling die het meeste in de richting komt van de datum die de rechtbank heeft gehanteerd. De waarde is door de ANWB vastgesteld op € 18.000,-. Voorts heeft de vrouw zelf een grief geformuleerd met betrekking tot de waarde van de boot. Zij stelt dat een vergelijkbare boot een waarde heeft van € 34.000,-.
51. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat voor de waardering van de boot uitgegaan moet worden van het taxatierapport van 2007 aangezien dat rapport de peildatum het meest benadert. Het feit dat er in 2012 schade aan het onderwaterschip is vastgesteld doet daaraan niet af, het gaat om de waarde en de toestand van de boot per 2007. Dat een soortgelijke boot een waarde heeft van € 34.000,- levert geen bewijs op dat de boot van de man eveneens een waarde heeft van € 34.000,-. Het opnieuw laten taxeren van een inmiddels 34 jaar oude boot per peildatum 15 februari 2007 acht het hof niet opportuun. De grief van de man en de vrouw treffen geen doel.
Waarde auto`s
52. De rechtbank heeft de waarde van [auto een] vastgesteld op een bedrag van € 9.750,- en de waarde van de [auto twee] op € 50,-. De man is van mening dat de waarde van de [auto een] op € 8.250,- moet worden vastgesteld en de waarde van de [auto twee] op nihil. Voor de waarde van de [auto een] verwijst de man naar een taxatierapport. Het bouwjaar van de [auto een] is 2003. Het bouwjaar van de [auto twee] is 1996.
53. De vrouw heeft verweer gevoerd en een zelfstandige grief geformuleerd met betrekking tot de waarde van de auto`s . De vrouw stelt dat de [auto een] per 1 januari 2005 een waarde had van € 40.000,- en dat de [auto twee] had een waarde van € 4.500,- einde 2004.
54. Het hof overweegt als volgt. Het gaat niet om de waarde van de auto`s per einde 2004 maar om de waarde van de auto`s per 15 februari 2007.
55. Uit het bestreden vonnis van de rechtbank volgt dat de rechtbank bij de vaststelling van de waarden van de voertuigen is uitgegaan van de gegevens die door de man zelf zijn verstrekt. Gezien dit feit en het geringe verschil in waarden ziet het hof geen enkele aanleiding om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. Het hof maakt de gronden van de rechtbank tot de zijne.
Verrekenposten
56. In grief 5 stelt de man een aantal verrekenposten aan de orde. De man wenst dat de kosten ten behoeve van de overkomst van de dochter van partijen in de verrekening worden betrokken. Het betreft de kosten van overkomst van de dochter uit [het buitenland] . Deze kosten bedragen volgens de man € 5.034,-. Voorts wenst de man de navolgende kosten met betrekking tot zijn boot in de verrekening te zien betrokken: 1) taxatie 2007 € 450,- 2) taxatie 2012 € 480,- 3) uit het water halen van de boot € 720,-.
57. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Uit het verweer van de vrouw volgt dat er geen rechtsgrond is dat zij moet bijdragen in de kosten van de dochter van partijen met betrekking tot haar overkomst uit [het buitenland] . Ook voor de kosten met betrekking tot de boot heeft de vrouw gesteld dat er geen rechtsgrond is.
58. Het hof overweegt als volgt. Er is geen rechtsgrond op basis waarvan de vrouw een bijdrage dient te leveren aan de kosten die de man stelt te hebben gemaakt met betrekking tot de overkomst van de dochter van partijen uit [het buitenland] . De kosten met betrekking tot de boot komen voor rekening van de man. De man is eigenaar en voor zover kosten zijn gemaakt in de huwelijkse periode zijn dit mede bezien de stand en fortuin waarin partijen hebben geleefd kosten van de huishouding, welke kosten op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden door de man moeten worden gedragen.
Bedrag in depot
59. De derde incidentele grief van de vrouw behoeft geen bespreking aangezien deze niet relevant is voor het onderhavige oordeel. De vrouw heeft het over een mogelijk vermogensbestanddeel (depotbedrag € 17.210). Dit betreft een bedrag gelegen voor de peildatum en is dus niet relevant voor het onderhavige oordeel.
Wettelijke rente
60. De vrouw heeft haar eis vermeerderd en wel in die zin dat zij over de vordering op de man uit hoofde van het wettelijk deelgenootschap de wettelijke rente vordert vanaf 15 februari 2007. De vrouw beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2011 LJN BU6591.
61. Door de man is verweer gevoerd. Door de man is onder meer aangevoerd:
bij een verrekenbeding waarin geen periodieke verrekenplichten zijn opgenomen, zoals in het verrekenbeding van partijen, geldt het bepaalde in de artikelen 6:82 BW en 6:83 BW inhoudende dat een schuldenaar van een opeisbare prestatie eerst in verzuim kan geraken nadat hij op de wettelijke voorgeschreven wijze in gebreke is gesteld. Daar de vordering van de vrouw niet ziet op niet-nageleefde periodieke verrekeningen – er was immers uitsluitend een finale verrekening overeengekomen – en zij de man niet in gebreke heeft gesteld, is haar vordering ongegrond.
62. Het hof overweegt als volgt. Art.1:145 (oud) BW bepaalde dat de uitkering in geld geschiedt en onmiddellijk opeisbaar is. Heersende leer was dat de opeisbaarheid eerst intreedt nadat de slotberekening is uitgevoerd. In casu is bovendien niet sprake van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding. De feiten zijn in het onderhavige geval anders dan in het door de vrouw aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 2 december 2011 LJN: BU6591.
63. In artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden is voorts het navolgende opgenomen: “Na het eindigen van het deelgenootschap kan ieder der echtgenoten de deling van de vermogensvermeerdering vorderen en kan ieder der echtgenoten tot de beschrijving van zijn vermogen overgaan en vorderen dat het vermogen van de andere echtgenoot wordt beschreven”. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden volgt dat bij het einde van het huwelijk de beschrijving van beide eindvermogens, de bepaling van de stamvermogens en deling van het vermogen kan worden gevorderd. Beide partijen hebben dat nagelaten. Er is echter geen termijn gesteld in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden wanneer de vordering rentedragend wordt. Nu de vrouw eerst een beroep doet op de wettelijke rente bij memorie van antwoord acht het hof het redelijk en billijk dat eerst vanaf die datum en wel vanaf 23 oktober 2012 het verzuim intreedt.
Schenkingen vrouw
64. De vrouw stelt dat het saldo op de spaarrekening mede is gevoed door wat is overgebleven van uit aan haar toegekomen gelden uit nalatenschap en schenking. Op basis van de door de vrouw verstrekte gegevens kan het hof dit niet vaststellen. Op de vrouw rust de bewijslast om aan te tonen dat het saldo van de rekening niet tot het eindvermogen behoort. De vrouw had het bewijslastprobleem kunnen voorkomen door de gelden uit de nalatenschap en schenking te storten op een aparte rekening. Nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en risico.
Eindvermogen
65. Op basis van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen komt het hof tot het navolgende eindvermogen van de vrouw en de man.
66. Eindvermogen vrouw:
Activa
Saldo rekening [nummer] € 251,-
Saldo rekening [nummer] 86 € 148,-
Saldo rekening [nummer] € 12.904,-
Inboedel nihil
Helft aandeel [woning twee] € 231 .926,-
Totaal € 245.229,-
Passiva
1. Helft hypothecaire schuld [woning twee]: € 303.534,-
ING nrs. [nummer]
67. Het hof is voor de saldi van de rekeningen uitgegaan van de gegevens van de vrouw, omdat deze voldoende zijn onderbouwd.
68. Het eindvermogen van de vrouw is € 58.305,- negatief. Het stamvermogen van de vrouw was € 24.957,91 positief, zodat er geen sprake is van vermogensvermeerdering aan haar zijde. Op basis van artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden is de vrouw met betrekking tot het deelgenootschap geen uitkering verschuldigd aan de man.
69. Eindvermogen man:
Activa
Saldo rekening [nummer] € 2.503,-
Saldo rekening [nummer] € 537,-
Saldo rekening [nummer] € 342,-
[auto twee] 1996 € 50,-
[auto een] € 9.750,-
Zeilboot [naam] € 18.000,-
Polis Nationale Nederlanden nr. [nummer] € 7 .327,-
Polis Nationale Nederlanden nr. [nummer] € 108.702,-
Polis Nationale Nederlanden nr. [nummer] € 8.904,-
Onroerend goed [woning een] € 435.000,-
Helft aandeel [woning twee] € 231.926,-
Totaal € 823.041,-
Passiva
Hypothecaire geldlening nr. [nummer] L 01 € 265.624,-
Helft hypothecaire geldlening [woning twee] € 303.534,-
ING nrs. [nummer]
Totaal € 569.158,-
70. Het hof is voor de saldi van de rekeningen uitgegaan van de gegevens van de man, omdat deze voldoende zijn onderbouwd. Vorenstaande geldt eveneens voor de hypothecaire geldleningen en de waarde van de polissen.
71. De activa minus passiva € 823.041,- minus € 569.158,- = € 253.883,- (eindvermogen). Het stamvermogen van de man was € 16.336,-. De vermogensvermeerdering aan de zijde van de man is € 237.547,-. De helft van deze vermogensvermeerdering moet de man uitkeren aan de vrouw zijnde € 118.773,-.
Overleg blijft voor beide partijen wenselijk en noodzakelijk
72. Onder punt h van haar petitum vordert de vrouw om de man te veroordelen om aan haar te betalen hetgeen de man aan haar verschuldigd is uit hoofde van het wettelijk deelgenootschap. Deze vordering is in beginsel toewijsbaar. De vrouw dient zich echter te realiseren dat in het kader van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap zij een aanzienlijk bedrag in de onderwaarde zal dienen bij te dragen. De man en de vrouw doen er derhalve verstandig aan eerst met elkaar te overleggen om te voorkomen dat er door executiegeschillen vermogen verloren gaat.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van 10 november 2010 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
gelast partijen over te gaan tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap bestaande uit [woning twee] en wel in die zin dat de woning dient te worden verkocht en de opbrengst na aftrek van kosten en geldleningen tussen partijen dient te worden verdeeld, en een eventuele restschuld door partijen gelijkelijk dient te worden gedragen;
veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de somma van € 118.773,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de man om binnen 14 dagen de in r.o 17 vermelde inboedelgoederen aan de vrouw af te geven;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Mertens-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.