De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/1.5
1.5 Het IVBPR
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS383986:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Het kwam tot stand op 16 december 1966 en werd van kracht op 23 maart 1976, na ratificatie door 35 lidstaten. Voor meer informatie zie <
Een belangrijke uitzondering vormt het recht op eigendom, dat niet door het IVBPR wordt beschermd.
Zie voor een uitgebreide beschrijving van de wijze waarop een klacht kan worden ingediend en de daarop volgende procedure Barkhuysen, Van Emmerik & Rieter 2008, p. 88 e.v.
Voor zover deze rechtsmiddelen als een effectief rechtsmiddel kunnen worden aangemerkt.
Barkhuysen, Van Emmerik & Rieter 2008, p. 116.
Barkhuysen, Van Emmerik & Rieter 2008, p. 119.
De Centrale Raad van Beroep heeft aanvaard dat de formeel niet-bindende oordelen (‘views’) van het VN-Mensenrechtencomité in het algemeen als een gezaghebbend oordeel aangemerkt moeten worden, waarvoor in rechterlijke procedures bijzondere betekenis toekomt. Rechterlijke instanties mogen van een dergelijk oordeel slechts afwijken wanneer sprake is van zwaarwegende redenen die dit kunnen rechtvaardigen. CRvB 4 mei 2011, AB 2011, 171 m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik.
Aan het indienen van een klacht bij het Mensenrechtencomité is geen termijn gebonden. Men kan derhalve beide instanties doorlopen, mits in de goede volgorde.
Art. 17 lid 1 IVBPR bepaalt als volgt: “ No one shall be subjected to arbitrary or unlawful interference with his privacy, family, home or correspondence, nor to unlawful attacks on his honour and reputation.”
Het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten is een verdrag van de Verenigde Naties.1 Het is (net als het EVRM) gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Naast de afkorting IVBPR is ook de afkorting BUPO gangbaar.
Het IVBPR bevat op hoofdlijnen dezelfde rechten als het EVRM.2 Relevant voor het ondernemingsrecht zijn met name art. 14 IVBPR dat gelijkheid voor de rechter voorschrijft en art. 22 IVBPR dat de vrijheid van vereniging waarborgt.
Personen – niet zijnde rechtspersonen (!) – die menen het slachtoffer te zijn van een schending van het IVBPR door een staat die het Facultatieve Protocol (dat het klachtrecht bevat) heeft geratificeerd, kunnen een klacht indienen bij het Mensenrechtencomité.3 Net als bij het EVRM is het uitgangspunt dat de klager eerst alle beschikbare rechtsmiddelen dient te hebben uitgeput.4
Wanneer het Mensenrechtencomité de klacht gegrond oordeelt, verzoekt zij de staat tegen wie de klacht is ingediend om gepaste maatregelen te nemen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit bijvoorbeeld het geven van rechtsherstel of het veranderen van de wetgeving en worden veelal door het Mensenrechtencomité in de uitspraak gespecificeerd.5 Anders dan het EHRM kan het Mensenrechtencomité de staat niet veroordelen tot het verstrekken van schadevergoeding.
De uitspraken van het Mensenrechtencomité zijn in de opzet van het Facultatieve Protocol niet bindend. Daar staat tegenover dat de verdragspartijen op grond van het volkenrecht de verplichting hebben om verdragen te goede trouw uit te leggen en rechtsherstel te bieden na een geconstateerde schending van het verdrag.6 Nationale rechters plegen dan ook terdege rekening te houden met uitspraken van het Mensenrechtencomité.7 Dat laat evenwel onverlet dat de uitspraken van het Mensenrechtencomité formeel niet bindend zijn.
De onzekerheid die kan bestaan over de verbindendheid van een uitspraak van het Mensenrechtencomité, alsmede het ontbreken van de mogelijkheid dat in de uitspraak een schadevergoeding ten laste van de aangeklaagde staat wordt vastgesteld zijn belangrijke nadelen ten opzichte van de procedure bij het EHRM. De grotere populariteit van het Straatsburgse hof heeft ertoe geleid dat de jurisprudentie over de grondrechten die worden gewaarborgd door het EVRM meer is uitgekristalliseerd dan de grondrechten die worden gewaarborgd door het IVBPR. Een van de weinige redenen om ervoor te kiezen een klacht in te dienen bij het Mensenrechtencomité is de omstandigheid dat de rechtsgang naar Straatsburg is geblokkeerd vanwege het verstrijken van de zes maanden termijn waarbinnen een klacht dient te worden ingediend.8
Ten slotte geldt nog dat het voor het onderwerp van dit boek belangrijke recht op eigendom niet is opgenomen in het IVBPR.
Tussen het IVBPR en het Nederlandse ondernemingsrecht vallen vrijwel geen raakvlakken te construeren. Voor zover dat wel mogelijk is – een bestuurder die onderwerp wordt van onderzoek in een enquêteprocedure zou zich kunnen beroepen op het recht op een goede naam, zoals dat wordt beschermd door art. 17 lid 1 IVPBR9 – krijgt verder onderzoek al snel een speculatief karakter. In deze dissertatie is het IVBPR daarom verder buiten beschouwen gelaten.