Een van de vennoten van de klaagster, zie het uittreksel uit de Kamer van Koophandel betreffende de klaagster dat is gevoegd bij de akte van uitreiking van de aanzegging/kennisgeving van de PG.
HR, 05-07-2022, nr. 20/03718
ECLI:NL:HR:2022:995
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2022
- Zaaknummer
20/03718
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:995, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2022; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:444
ECLI:NL:PHR:2022:444, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:995
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑07‑2021
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op bestelauto t.z.v. verdenking van diefstal onder een van vennoten van klaagster (autobedrijf, vennootschap onder firma). Ontvankelijkheid cassatieberoep, art. 450.1.b Sv. Kan brief van vertegenwoordiger van klaagster worden opgevat als bijzondere schriftelijke volmacht om namens klaagster beroep in cassatie in te stellen? Voor het geval klaagster niet een natuurlijk persoon is maar vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, bepaalt art. 528.2 Sv dat klaagster wordt vertegenwoordigd door aansprakelijke vennoot of, indien er meer aansprakelijke vennoten zijn, door een van hen. De aansprakelijke vennoot of een van de aansprakelijke vennoten kan dus beroep a.b.i. art. 449.1 Sv instellen. O.g.v. art. 450.1.b Sv kan aanwenden van rechtsmiddel (ook) geschieden door vertegenwoordiger van klaagster die daartoe persoonlijk door degene die rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Die aldus gemachtigde vertegenwoordiger van klaagster dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar volmacht over te leggen. Is deze niet in bezit van volmacht dan zal opmaken van akte achterwege dienen te blijven. Wet biedt niet mogelijkheid dat dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overgelegd. Overigens ligt het in geval waarin gemachtigde vertegenwoordiger ter griffie verschijnt, op weg van griffieambtenaar hem te wijzen op vereiste van bijzondere volmacht en daaraan te stellen eisen, waarbij dan alsnog gelegenheid dient te worden geboden om dergelijke volmacht tijdig ter griffie over te leggen. Deze informatieplicht voor griffie is beperkt tot geval waarin bijzonder gevolmachtigde ter griffie verschijnt (vgl. HR:2017:3071). Bij onderzoek naar naleving art. 435.1 Sv heeft HR vastgesteld dat afzender van brief geen aansprakelijke vennoot is van klaagster, noch anderszins wettelijk bevoegd is V.O.F. te vertegenwoordigen. Nu verder uit stukken moet worden afgeleid dat hij niet zelf ter griffie is verschenen en aldaar schriftelijke volmacht van klaagster heeft overgelegd, is cassatieberoep niet op de juiste wijze ingesteld. Klaagster n-o.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03718 B
Datum 5 juli 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2020, nummer RK 20/005903, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot nietontvankelijkverklaring van de klaagster in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
De rechtbank Noord-Nederland heeft het klaagschrift van de klaagster dat strekt tot teruggave aan haar van een inbeslaggenomen bestelauto bij beschikking van 20 augustus 2020 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking is namens de klaagster cassatieberoep ingesteld.
2.2.1
De daarvan opgemaakte akte vermeldt dat het cassatieberoep op 28 september 2020 is ingesteld door de in de akte genoemde medewerker van de rechtbank en dat deze medewerker blijkens de aan de “akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht” schriftelijk gemachtigd is om namens de klaagster cassatieberoep in te stellen.
2.2.2
Aan deze akte zijn gehecht:(i) de onder 2.1 genoemde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2020;(ii) een brief van 24 september 2020 van de Hoge Raad aan de strafgriffie van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, met als onderwerp “doorsturen correspondentie”, inhoudende:
“Hierbij stuur ik u de op 16 september 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen brief van [betrokkene 3], gemachtigde namens [betrokkene 4] van [klaagster]. Uit de brief kan worden opgemaakt dat de betrokkene
- het niet eens is met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Leeuwarden, van 20 augustus 2020.
- cassatie wenst in te stellen tegen de uitspraak in de zaak met het rekestnummer 20/005903.
Of de inhoud van de brief kan worden opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel als bedoeld in art. 450 Sv laat ik ter beoordeling van de griffier van uw gerecht.
Ik verzoek u de bijgaande brief verder af te handelen.”
(iii) een aan de Hoge Raad der Nederlanden gerichte brief, gedateerd op 16 september 2020, met als onderwerp “Cassatie tegen beslissing Rechtbank Noord-Nederland”, inhoudende:
“Hierbij ga ik [betrokkene 3], wonende en kantoor hebbende aan de [b-straat 1] te [plaats], namens mijn cliënt, [betrokkene 4] van [klaagster], gelegen aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats], in cassatie tegen de beslissing op het klaagschrift van cliënt, door de Rechtbank Noord Nederland, afdeling strafrecht, locatie Leeuwarden (rekestnummer 20/005903).
(...)
Ik verzoek u de beslissing van de rechtbank Noord Nederland, afdeling strafrecht, locatie Leeuwarden (rekestnummer 20/005903) ongegrond te verklaren en de zaak opnieuw te openen waarbij mijn cliënt volledig betrokken wordt bij de te volgen procedure opdat alle aspecten van deze zaak door een onafhankelijke rechter opnieuw beoordeeld kunnen worden.
Met vriendelijke groet,
namens [betrokkene 4] van [klaagster]
[A]
[betrokkene 3]”
2.3.1
Artikel 449 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“Voor zover de wet niet anders bepaalt, wordt hoger beroep of beroep in cassatie ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven.”
Artikel 450 leden 1 tot en met 3 Sv luidt:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat de gemachtigde de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.”
2.3.2
Voor het geval de klaagster, zoals in deze zaak, niet een natuurlijk persoon is maar een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, bepaalt artikel 528 lid 2 Sv dat de klaagster wordt vertegenwoordigd door de aansprakelijke vennoot of, indien er meer aansprakelijke vennoten zijn, door een van hen. De aansprakelijke vennoot of een van de aansprakelijke vennoten kan dus beroep als bedoeld in artikel 449 lid 1 Sv instellen.
2.3.3
Op grond van artikel 450 lid 1, aanhef en onder b, Sv kan het aanwenden van een rechtsmiddel (ook) geschieden door een vertegenwoordiger van de klaagster die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Die aldus gemachtigde vertegenwoordiger van de klaagster dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. Is deze niet in het bezit van een volmacht dan zal het opmaken van een akte achterwege dienen te blijven. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overgelegd. Overigens ligt het in een geval waarin de gemachtigde vertegenwoordiger ter griffie verschijnt, op de weg van de griffieambtenaar hem te wijzen op het vereiste van een bijzondere volmacht en de daaraan te stellen eisen, waarbij dan alsnog de gelegenheid dient te worden geboden om een dergelijke volmacht tijdig ter griffie over te leggen. Deze informatieplicht voor de griffie is beperkt tot een geval waarin de bijzonder gevolmachtigde ter griffie verschijnt. (Vgl. HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3071).
2.4
Bij zijn onderzoek naar de naleving van het bepaalde in artikel 435 lid 1 Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat [betrokkene 3] geen aansprakelijke vennoot is van de klaagster, noch anderszins wettelijk bevoegd is de vennootschap onder firma te vertegenwoordigen. Nu verder uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven stukken moet worden afgeleid dat [betrokkene 3] niet zelf ter griffie is verschenen en aldaar een schriftelijke volmacht van de klaagster tot het aanwenden van cassatieberoep heeft overgelegd, is het cassatieberoep niet op de juiste wijze ingesteld.
2.5
Het voorgaande brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Conclusie 24‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Brief van gemachtigde waarbij namens klaagster beroep in cassatie is ingesteld is niet rechtsgeldig (1) nu niet blijkt dat betrokkene advocaat is (art. 450.1.a Sv) en (2) betrokkene evenmin als vertegenwoordiger van klaagster bij bijzondere volmacht tot het instellen van cassatieberoep schriftelijk is gemachtigd (art. 450.1.b Sv). Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03718 B
Zitting 24 mei 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij beschikking van 20 augustus 2020 het klaagschrift ex art. 552a Sv van de klaagster strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de onder [betrokkene 1]1.ex art. 94 Sv in beslag genomen bestelauto, merk Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken]2., ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel heeft betrekking op de door de rechtbank gevolgde procedure, meer in het bijzonder dat er geen mondelinge behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1.
Als eerste stel ik de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde. Mijns inziens is het cassatieberoep niet op de juiste wijze ingesteld. Ik licht dat hierna toe.
2.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een akte van uitreiking van de bestreden beschikking van 20 augustus 2020 met rekestnummer 20/005903 waaruit volgt dat deze op 3 september 2020 is uitgereikt op het vestigingsadres van de klaagster aan een ‘medewerker’.3.
2.3.
Verder bevindt zich bij de stukken een akte rechtsmiddel gedateerd 28 september 2020. Deze akte houdt het volgende in:
“Op 28 september 2020 kwam ter griffie van deze rechtbank, [betrokkene 2], medewerker centrale balie van voornoemde rechtbank, die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht, verklaarde namens:
naam : [klaagster]gevestigd te : [vestigingsplaats], [a-straat 1],
beroep in cassatie in te stellen tegen de beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering in de zaak met bovenvermeld rekestnummer,4.tegen haar gewezen op 20 augustus 2020 door de enkelvoudige raadkamer, in deze rechtbank.”
2.4.
Aan deze akte is een drietal stukken gehecht. In de eerste plaats de bestreden beschikking met rekestnummer 20/005903. In de tweede plaats een brief van 24 september 2020 van de Hoge Raad aan de strafgriffie van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden met als onderwerp “doorsturen correspondentie”. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Hierbij stuur ik u de op 16 september 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen brief van [betrokkene 3], gemachtigde namens [betrokkene 4] van [klaagster].
Uit de brief kan worden opgemaakt dat de betrokkene- het niet eens is met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Leeuwarden, van 20 augustus 2020.- cassatie wenst in te stellen tegen de uitspraak in de zaak met het rekestnummer 20/005903.
Of de inhoud van de brief kan worden opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel als bedoeld in art. 450 Sv laat ik ter beoordeling van de griffier van uw gerecht.
Ik verzoek u de bijgaande brief verder af te handelen.”
2.5.
Ten slotte is aan de akte een brief gehecht van 16 september 2020 van [betrokkene 3] aan de Hoge Raad met als onderwerp “Cassatie tegen beslissing Noord-Nederland”. De brief houdt het volgende in:
“Hierbij ga ik [betrokkene 3], wonende en kantoor hebbende aan de [b-straat 1] te [plaats], namens mijn cliënt, [betrokkene 4] van [klaagster], gelegen aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats], in cassatie tegen de beslissing op het klaagschrift van cliënt, door de Rechtbank Noord Nederland, afdeling strafrecht, locatie Leeuwarden (rekestnummer 20/005903).
Immers, op generlei wijze is mijn cliënt in de gelegenheid gesteld om te reageren of gehoord te worden op het verweerschrift van de betreffende officier, die op het klaagschrift van mijn cliënt is opgesteld. Ook is mijn cliënt op generlei wijze geïnformeerd over de mogelijkheid om te reageren op het verweerschrift van de officier, terwijl het verweerschrift nieuwe inzichten heeft gegeven in het gehele proces, waartegen mijn cliënt zich dus niet heeft mogen en kunnen verweren. Ook is mijn cliënt nimmer geïnformeerd over de datum van de rechtszitting, heeft daartoe nimmer een uitnodiging ontvangen en is zodoende belemmerd in zijn verweer tegen de officier. Wel heb ik, namens cliënt, gereageerd binnen een redelijke termijn (twee weken na het toegestuurde verweerschrift van de officier) op het verweerschrift van de officier, aangezien er vele nieuwe aannames zijn weergegeven door de officier. Echter, deze reactie op het verweerschrift is nimmer in behandeling genomen daar de rechtszitting één week na het verweerschrift plaatsvond. Hierover is mijn cliënt nimmer geïnformeerd waarmee zijn belangen zijn geschaad doordat hij nimmer in de gelegenheid is gesteld om inhoudelijk zijn visie te kunnen geven op het verweerschrift van de officier.
De rechtbank heeft zijn besluit genomen enkel en alleen op het verweerschrift van de officier; mijn cliënt is buiten deze procedure gehouden door hem op geen enkele manier te vragen naar een reactie op het verweerschrift en hem niet uit te nodigen voor de zitting waarbij hij zich zou kunnen verdedigen tegen het verweerschrift van de officier.
Ik verzoek u de beslissing van de rechtbank Noord Nederland, afdeling strafrecht, locatie Leeuwarden (rekestnummer 20/005903) ongegrond te verklaren en de zaak opnieuw te openen waarbij mijn cliënt volledig betrokken wordt bij de te volgen procedure opdat alle aspecten van deze zaak door een onafhankelijke rechter opnieuw beoordeeld kunnen worden.”
2.6.
Het voorgaande roept de vraag op of er tijdig en op de juiste wijze beroep in cassatie is ingesteld.
2.7.
Zoals gezegd houdt de akte van uitreiking van de beschikking in dat deze op 3 september 2020 is uitgereikt op het vestigingsadres van de klaagster. Op 16 september 2020 is bij de Hoge Raad schriftelijk namens de klaagster cassatie ingesteld door [betrokkene 3] welke eveneens in deze brief grieven tegen de beschikking naar voren heeft gebracht. Op 24 september 2020 is deze brief door de griffie van de Hoge Raad doorgezonden naar de rechtbank, waarbij het aan het oordeel van de griffier van de rechtbank is gelaten of de brief kan worden opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel als bedoeld in art. 450 Sv. De griffier van de rechtbank heeft vervolgens kennelijk geoordeeld dat de aan de cassatieakte gehechte brief dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht tot het instellen van cassatie en heeft op 28 september 2020 een cassatieakte opgemaakt.
2.8.
Ingevolge art. 552d Sv kan de klaagster binnen 14 dagen na de betekening van de beschikking cassatie instellen. Dat is echter pas op 28 september 2020 gebeurd. Nu namens de klaagster wel tijdig, te weten op 16 september 2020 is kenbaar gemaakt dat zij het niet eens is met de beschikking en het enige tijd heeft geduurd voordat deze brief bij de rechtbank terecht is gekomen en een cassatieakte is opgemaakt zou nog kunnen worden aangenomen dat het cassatieberoep van de klaagster schuldeloos tardief is.5.
2.9.
Er speelt echter nog een ander probleem. De brief aan de Hoge Raad is niet door de klaagster zelf verzonden, maar door [betrokkene 3]. die – zo heb ik geconstateerd op de website van de Nederlandse Orde van Advocaten – niet als advocaat op het tableau staat ingeschreven. Of dat ten tijde van de verzending van de brief aan de Hoge Raad op 16 september 2020 wel het geval was is via de openbare bronnen vanwege privacywetgeving thans niet meer na te gaan, maar omdat ook uit de betreffende brief niet kan worden opgemaakt of [betrokkene 3] toen advocaat was – het briefhoofd “[A]” wijst daar ook niet op – ga ik ervan uit dat dit niet het geval was.
2.10.
Voor het rechtsgeldig instellen van cassatieberoep is art. 450 Sv relevant, welke bepaling als volgt luidt:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.(…)”.
2.11.
Nu aangenomen mag worden dat [betrokkene 3] geen advocaat is of was, dient hij als vertegenwoordiger als bedoeld in art. 450 lid 1 onder b Sv te worden aangemerkt. Uit de stukken blijkt echter niet dat hij bij bijzondere volmacht door de klaagster tot het instellen van cassatie schriftelijk is gemachtigd. Bovendien kan een gemachtigde vertegenwoordiger in de zin van art. 450 lid 1 onder b Sv niet door middel van een schriftelijke volmacht een rechtsmiddel aanwenden. De vertegenwoordiger dient daartoe in persoon ter griffie te verschijnen en aldaar de volmacht van degene die het rechtsmiddel aanwendt over te leggen.6.
2.12.
Gelet op het voorgaande kan de klaagster niet in haar cassatieberoep worden ontvangen. Aan een bespreking van het middel kom ik dan ook niet toe.
3. Conclusie
3.1.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2022
Zie Kennisgeving van inbeslagneming.
Zie het in noot 1 genoemde uittreksel uit de Kamer van Koophandel betreffende de klaagster, de vof [klaagster], gevestigd aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats].
Rekestnummer 20/005903.
Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, 9e druk, p. 36.
HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3071, NJ 2018/49, m.nt. Kooijmans en HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1591 en de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld die daar aan vooraf is gegaan onder. 2.6-2.10).
Beroepschrift 13‑07‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende een middel van cassatie in de zaak van:
[klaagster], verzoeker van cassatie van een hem betreffende beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2020, waarbij het door verzoeker ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv ongegrond is verklaard.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder heeft de rechtbank de naleving verzuimd van de artikelen 552a lid 7 Sv en 23 lid 2 Sv doordat er geen openbare behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden en klager niet is gehoord of opgeroepen voor een dergelijke behandeling.
Toelichting:
1.
De beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2020 houdt als beschrijving van het procesverloop, voor zover relevant, het volgende in:
‘Op 25 mei 2020 heeft klager een bezwaar ingediend, gericht tegen het uitblijven van een last tot teruggave met betrekking tot hetgeen onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen is.
‘(…)
Gelet op de maatregelen die de rechtspraak heeft genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, is de officier van justitie verzocht een schriftelijk standpunt in te nemen. Op 13 augustus 2020 is dit schriftelijke standpunt ontvangen.’
De behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer van 21 augustus 2020’
2.
Klager werd compleet verrast door de ontvangst van de beschikking van de rechtbank. Hij was van geen behandeling in raadkamer op de hoogte, noch had hij een schriftelijk standpunt van de officier van justitie ontvangen. De verklaring van de (juridisch medewerker van de) rechtbank d.d. 8 januari 2021, naar aanleiding van opgevraagde processtukken luidt als volgt:
‘Hierbij verklaar ik, [betrokkene 2], juridisch medewerker bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, dat in zaak RK 20/005903, [klaagster] in verband met de maatregelen ivm corona het klaagschrift schriftelijk is afgedaan. Er heeft geen behandeling plaatsgevonden. Abusievelijk is dat wel in de beslissing blijven staan.’
3.
Op grond van artikel 552a lid 7 Sv dient het kaagschrift tijdens een openbare raadkamerzitting te worden behandeld. Op grond van artikel 23 lid 2 Sv moeten door de raadkamer het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers worden gehoord, althans hiertoe worden opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven.
4.
Er heeft in casu geen openbare raadkamerzitting plaatsgehad. Klager is niet gehoord en heeft (mede daardoor) niet de kans gehad zijn standpunt nader toe te lichten en ook niet kunnen reageren op het standpunt van het openbaar ministerie. Dit verzuim moet leiden tot nietigheid van de beschikking. De door de rechtbank genoemde ‘maatregelen ivm corona’, waarbij de rechtbank kennelijk de maatregel van het ‘buiten de zitting om behandelen van zaken’ zoals genoemd in de ‘Tijdelijke regeling strafrecht’ op het oog had, maken dit niet anders1.. Immers, die regeling behelst, zoals Harteveld opmerkt in zijn CAG2. bij het onder voetmoot 1 genoemde arrest, niet meer dan een organisatorisch georiënteerde instructienorm, die niet als effect kan hebben dat — wezenlijke- strafprocessuele voorschriften daardoor opzij gezet kunnen worden.
Slotsom:
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven; die beschikking behoort dus te worden vernietigd. Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. C.H.W. Janssen advocaat te Arnhem, die bij deze verklaart tot die indiening en ondertekening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Arnhem, 13 juli 2021
mr. C.H.W. Janssen
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑07‑2021
Zie in dit verband de vergelijkbare casus in HR 22-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:854 waarin de Hoge Raad ook heeft geoordeeld dat de nietigheid van het verzuim niet wordt weggenomen door de maatregelen van de ‘Tijdelijke regeling strafrecht.’ Die casus verschilde in zoverre van de onderhavige zaak dat daar nog met instemming van de verdediging en het openbaar ministerie was besloten tot de gevolgde procedure. In casu heeft verzoeker niet eens iets gehoord op zijn klaagschrift totdat de beschikking op de mat viel.
ECLI:NL:PHR:2021:327 onder 3.21.