Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
12-07-2012, Stb. 2012, 313 (uitgifte: 13-07-2012, kamerstukken: 32891)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2012, Stb. 2012, 314 (uitgifte: 13-07-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Algemeen
Energierecht (V)
1.
Onze Minister kan in een geval als bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien zulks naar zijn oordeel ter verwezenlijking van een van de in dat artikellid vermelde doeleinden is vereist, het eigendomsrecht op aardolieprodukten vorderen.
2.
De vordering geschiedt ten behoeve van de Staat, dan wel een andere rechtspersoon of een natuurlijke persoon.
3.
In vorderingsbeschikkingen kan aan daarbij aangewezen personen de verplichting worden opgelegd, om, voor zover hun dat feitelijk en rechtens mogelijk is, op de daarbij aangegeven plaats en tijd aan degene, te wiens behoeve de vordering geschiedt, de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het gevorderde recht te verschaffen.
4.
De artikelen 4, 5, tweede lid, 8, 9, eerste, tweede en derde lid, 10, 11, 13, 15, eerste en derde lid, 16 en 31, eerste lid, van de Vorderingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
De schadeloosstelling wordt vastgesteld met toepassing van hetgeen bij of ter uitvoering van de Overeenkomst is bepaald met betrekking tot de prijs voor toebedeelde aardolieprodukten.
6.
De vaststelling van het bedrag van de schadeloosstelling, te betalen aan rechthebbenden met wie daarover geen overeenstemming is bereikt of die niet aan het overleg hebben deelgenomen, geschiedt door de rechtbank Rotterdam.
7.
Artikel 18 van de Vorderingswet is van overeenkomstige toepassing.