HR, 24-01-2001, nr. 35428
ECLI:NL:HR:2001:AA9619
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-01-2001
- Zaaknummer
35428
- LJN
AA9619
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AA9619, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑01‑2001; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2001/104 met annotatie van J.W. Zwemmer
FED 2001/462 met annotatie van R.M. FREUDENTHAL
WFR 2001/133
V-N 2001/9.14 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/161 met annotatie van M.L. Kawka
Uitspraak 24‑01‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 35428
24 januari 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 juni 1999, nr. 97/20798, betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 99.896,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is burgemeester en heeft negentien uit dat ambt voortvloeiende onbezoldigde nevenfuncties. Zijn echtgenote verricht diverse werkzaamheden waarmee zij hem bij zijn arbeid ondersteunt. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn overeengekomen om die werkzaamheden te belonen met f 1.600,-- per maand. Deze overeenkomst is schriftelijk vastgelegd.
3.2.
Belanghebbende heeft de aard en de omvang van de door zijn echtgenote verrichte werkzaamheden als volgt aangeduid:
- -
telefoonactiviteiten 4 uur per week;
- -
begeleiding calamiteiten en
- -
spoedeisende zaken 2 uur per week;
- -
maken van afspraken 4 uur per week;
- -
aanwezigheid bijeenkomsten en
evenementen 2 uur per week;
- -
bezoek officiële gelegenheden 2 uur per week.
3.3.
Belanghebbende heeft de door hem in 1994 betaalde beloning van f 19.200,-- in zijn aangiftebiljet voor dat jaar gerangschikt onder de op de inkomsten uit arbeid in aftrek te brengen kosten. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben bij die aangifte gezamenlijk verzocht om die beloning op grond van artikel 5, lid 7, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij de echtgenote in aanmerking te nemen.
3.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat 33 percent van de werkzaamheden van belanghebbendes echtgenote het kader van de tussen echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand niet te buiten gaan. Het heeft op grond van dit oordeel geconcludeerd dat belanghebbende voor het onderhavige jaar geen recht kan doen gelden op toepassing van de hiervoor in 3.3 vermelde regeling.
3.5.
Aan zijn hiervoor in 3.4 vermelde oordeel heeft het Hof onder meer ten grondslag gelegd dat het maken van afspraken in het onderhavige geval voornamelijk betrekking heeft op activiteiten die voortvloeien uit onbetaalde nevenfuncties van belanghebbende en derhalve niet kunnen worden toegerekend aan het bezoldigde ambt van burgemeester. Voorzover het middel hierover klaagt, treft het doel. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat voor de beantwoording van de vraag of werkzaamheden het kader van de tussen echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand al dan niet te buiten gaan, van belang is of deze werkzaamheden worden verricht ten behoeve van bezoldigde werkzaamheden van de echtgenoot. Bovendien dwingt de vaststelling van het Hof dat de nevenfuncties van belanghebbende voortvloeien uit het burgemeestersambt, tot de conclusie dat de onderwerpelijke werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van de ambtsvervulling.
’s Hofs uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat zij niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek in volle omvang. Het middel behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- -
vernietigt de uitspraak van het Hof,
- -
verwijst het geding naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
- -
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- -
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 340,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2001.