Hof Arnhem, 15-10-2012, nr. 21.001533/10
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0075, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
15-10-2012
- Zaaknummer
21.001533/10
- LJN
BY0075
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0075, Uitspraak, Hof Arnhem, 15‑10‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROE:2007:BB7563, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:347, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Wetingang
art. 289 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 15‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Venrayse Moordzaak. Moord of doodslag. De verdachte heeft zijn echtgenote op 15 maart 2006 te Venray van het leven beroofd. Verdachte legt - na verwijzing door de HR (LJN: BK 3359) - in hoger beroep alsnog een gedeeltelijke bekentenis af. Het hof verwerpt de lezing van de verdachte dat een derde bij de levensberoving is betrokken. Sprake van voorbedachte raad. Niet aannemelijk geworden dat verdachte in een opwelling van boosheid of in een waas heeft gehandeld, maar dat verdachte gelet op zijn handelwijze en het tijdsverloop waarin hij heeft gehandeld, over zijn daad en de uitkomst daarvan moet hebben nagedacht. Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001533-10
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 5 november 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Roermond ter zake van het subsidiair tenlastegelegde - doodslag van zijn vrouw - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft verdachte bij arrest van 8 oktober 2008 - met vernietiging van het vonnis waarvan beroep - vrijgesproken van het (primair en subsidiair) tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 16 maart 2010 voormeld arrest vernietigd op grond van een motiveringsgebrek en de zaak naar dit hof verwezen, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 oktober 2010, 17 februari 2011, 7 juni 2011, 20 september 2011, 16 januari 2012 en 1 oktober 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr A.C.J. Lina, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente [plaatsnaam], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een schroevendraaier, in elk geval met meerdere, althans één scherp(e) voorwerp(en) in de keel althans hals en/of het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente [plaatsnaam] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een schroevendraaier, in elk geval met meerdere, althans één scherp(e) voorwerp(en) in de keel althans hals en/of het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Wat betreft de vraag of verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen moord (primair) dan wel doodslag (subsidiair) opleveren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen verklaard kan worden dat verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer heeft gedood en moord derhalve niet bewezen kan worden verklaard. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een blinde razernij, in een hoge mate van opwinding en in een kort tijdsbestek, waarbij geen plaats was voor een mogelijkheid tot bezinning. Verdachte dient derhalve van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. De raadsman is van mening dat de subsidiair ten laste gelegde doodslag wel bewezen kan worden verklaard.
Verdachte heeft in de loop van de procedure verklaard dat een tweede persoon bij de levensberoving van zijn vrouw betrokken was en dat die haar keel heeft doorgesneden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. De advocaat-generaal heeft daarbij gesteld dat er geen bewijsmiddelen zijn die wijzen op een andere dader dan verdachte.
Oordeel van het hof
De toedracht van het delict
Op woensdagavond 15 maart 2006 rond 21:30 uur wordt het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer) aangetroffen in haar eigen huis te [plaatsnaam]. In en rondom de woning is forensisch/technisch onderzoek verricht. Forensisch arts Caspers heeft het niet-natuurlijk overlijden van het slachtoffer vastgesteld en op 17 maart 2006 heeft de arts-patholoog H.A. Tromp, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, uit- en inwendige schouwing gedaan op het lichaam van het slachtoffer en geconcludeerd dat de dood is ingetreden door verbloeding en weefselschade tengevolge van vele steek- en snijletsels.
Op grond van het sporenonderzoek, waaronder de rapporten van Independent Forensic Services, komt als het meest waarschijnlijke scenario naar voren dat het slachtoffer op de plaats van het delict met een houten balk van achteren op haar hoofd is geslagen en daarna nog meerdere malen op haar lichaam, en dat vervolgens met een schroevendraaier vele steekverwondingen in de borst, hals, nek en de romp zijn toegebracht, waarna haar hals/keel is doorgesneden. Deze volgorde wordt bevestigd door de laatste lezing van verdachte. Het hof neemt daarom dat scenario als uitgangspunt.
De lezing van verdachte
De verdachte heeft steeds wisselende verklaringen afgelegd over de gang van zaken en heeft in totaal drie scenario’s geschetst van hetgeen er op 15 maart 2006 in de woning te [plaatsnaam] is gebeurd. Ter terechtzitting van 20 september 2011 heeft verdachte – na steeds stellig ontkend te hebben dat hij betrokken was bij de dood van zijn vrouw – in zijn derde lezing een deels bekennende verklaring afgelegd.
Verdachte heeft toen verklaard – kort samengevat – dat hij de kinderen op de avond van 15 maart 2006 naar bed heeft gebracht. Terwijl hij daarmee bezig was, ging de deurbel. Zijn vrouw, [slachtoffer], die op dat moment beneden was, deed de deur open. Aan de deur bleken twee mannen te staan die een door verdachte gemaakte meterkast ten behoeve van een hennepkwekerij kwamen ophalen. Nadat de kast naar de auto was gebracht, vroeg één van de mannen, een zekere [onbekende derde], aan verdachte of hij nog een kast voor hem wilde maken. Zijn vrouw wilde dat verdachte stopte met het bouwen van kasten. Verdachte stemde desalniettemin in met het verzoek. Zijn vrouw en hij kregen daarover een woordenwisseling. De woordenwisseling ging over in een ruzie over het maken van kasten. Zijn vrouw dreigde met de kinderen bij hem weg te gaan als hij zou doorgaan met het maken van kasten. Bij verdachte knapte er toen wat, hij werd kwaad en liep naar de garage. Daar pakte hij een houten balk en daarmee sloeg hij het slachtoffer, dat hem een stukje was achterna gelopen, in de kamer – volgens zijn laatste lezing – één keer van voren. Hij wist niet meer wat hij deed. Het slachtoffer verweerde zich en zij raakten met elkaar in gevecht. Verdachte had op een gegeven moment een schroevendraaier in zijn hand en stak zijn vrouw daarmee. Hij weet niet hoe vaak hij haar stak. Hij stak haar in een waas. Hij weet niet hoe lang het is doorgegaan en hoe lang het heeft geduurd. Zijn vrouw bleef zich verweren. Verdachte was woest. Op een gegeven moment viel zijn vrouw. Hij vocht ook op de grond met haar en meent haar ook op de grond gestoken te hebben. Hij had toen nog de schroevendraaier vast. [Onbekende derde] kwam tussenbeide en duwde hem aan de kant. Verdachte weet niet precies wat [onbekende derde] heeft gedaan maar wel dat [onbekende derde] iets in zijn handen had. Hij zag dat [onbekende derde] ‘iets’ bij het gezicht van [slachtoffer] deed, en dat er in een keer veel bloed was. Het gebeurde in een flits. Verdachte moest overgeven en ging naar het toilet. Verdachte ontkent dat hij een mes heeft gebruikt en dat hij heeft gestoken of gesneden in de hals van zijn vrouw.
Geloofwaardigheid verdachte
Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte in de loop van de vervolging en de berechting drie van elkaar afwijkende, deels onderling tegenstrijdige lezingen gegeven over hetgeen er op 15 maart 2006 is gebeurd. Deze lezingen, ook de laatste, worden bovendien (deels) weersproken door bevindingen van het forensische onderzoek. De geloofwaardigheid van verdachte is daarmee ernstig in het geding. Het hof zal daarom behoedzaam omgaan met de verklaringen van verdachte en alleen de verklaring die hij ter terechtzitting van 20 september 2011 heeft afgelegd, gebruiken voor de bewijsbeslissing en wel alleen voor zover deze door andere door het hof te bezigen objectieve bewijsmiddelen wordt bevestigd of ondersteund.
Betrokkenheid van anderen
Verdachte heeft gesteld dat op 15 maart 2006 bij de ruzie tussen zijn vrouw en hem twee mannen aanwezig zijn geweest en dat één van die mannen terwijl verdachte in gevecht was met zijn vrouw, hem heeft weggeduwd en vervolgens iets bij haar gezicht heeft gedaan, waarna er veel bloed was. Verdachte (veronder)stelt dat deze man de sneden in keel/hals van het slachtoffer heeft toegebracht.
De verklaring van verdachte over de aanwezigheid en betrokkenheid van twee mannen staat geheel op zichzelf, want deze wordt buiten die verklaring op geen enkele wijze bevestigd of ondersteund, met name niet door het opsporings- en forensische onderzoek. Dit onderzoek wijst op het tegendeel, namelijk op verdachte als (enige) dader. Het hof wijst in dit verband op de bevindingen van de deskundigen Eikelenboom-Schieveld en Eikelenboom. Volgens Eikelenboom is het bloed door de vele steekverwondingen (met de schroevendraaier)
voornamelijk onder de kleding van het slachtoffer gebleven. De sneden in haar hals hebben geleid tot een arteriële bloeding, gevolgd door diverse poelpatronen van bloed. De mouw van de trui van verdachte was verzadigd met bloed. Deze verzadiging van de mouw is volgens Eikelenboom-Schieveld waarschijnlijker afkomstig van het doorsnijden van de keel dan door het steken met de schroevendraaier. Volgens de deskundige Eikelenboom-Schieveld heeft de dader hoogstwaarschijnlijk op de rug van het slachtoffer gezeten, haar hoofd naar achteren gebracht en vier snijbewegingen van links naar rechts gemaakt. De steekverwondingen met de schroevendraaier zullen volgens de deskundige Eikelenboom te weinig bloed op de mouw van verdachte hebben kunnen veroorzaken voor het zetten van een overdrachtspatroon. Voorts verklaart de uitleg van verdachte op geen enkele wijze het geconstateerde overdrachtspatroon van de mouw van verdachte’s trui op de plek waar het slachtoffer is aangetroffen en die is gezet kort voordat het bloed van het slachtoffer daarover heen stroomde. Het verklaart evenmin de overdrachtspatronen op de trui van verdachte aan de binnenkant van de linkerarm van het slachtoffer op deze plek.
Het hof heeft verder naar aanleiding van de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 september 2011 nader onderzoek laten doen naar het bestaan van die mannen, met name op grond van zijn omschrijving van de door hem genoemde [onbekende derde], maar dat heeft niets ter ondersteuning van de lezing van verdachte opgeleverd. Het hof hecht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de geloofwaardigheid van verdachte daarom geen geloof aan de lezing van verdachte omtrent betrokkenheid van anderen bij de dood van zijn vrouw en stelt die lezing terzijde. Het hof ziet verdachte als enige dader. Een andere gang van zaken is niet aannemelijk geworden.
Overigens is het hoe dan ook niet aannemelijk dat een andere persoon verdachte zonder enige aanleiding zou wegduwen en de keel van zijn vrouw zou doorsnijden.
Verdachte als dader van het letsel
Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 maart 2006 zijn vrouw één keer met de houten balk heeft geslagen en verschillende keren met een schroevendraaier heeft gestoken, maar ontkent dat hij (met een mes) sneden in haar hals of keel heeft toegebracht. Uit het forensisch onderzoek blijkt daarentegen, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat het slachtoffer verschillende keren met een houten balk op hoofd en lichaam is geslagen, dat zij vele keren in haar lichaam is gestoken en dat haar keel/hals is doorgesneden. Nu het hof verdachte ziet als de enige dader, is hij degene geweest die het uit dat onderzoek blijkende (dodelijke) letsel aan zijn vrouw heeft toegebracht. Het hof acht derhalve ook bewezen dat verdachte zijn vrouw meer dan één keer met de houten balk heeft geslagen en dat hij zijn echtgenote verschillende keren in de keel althans hals heeft gesneden.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn echtgenote op 15 maart 2006 opzettelijk om het leven heeft gebracht.
Voorbedachte raad
Het hof heeft thans nog de vraag te beantwoorden of verdachte zijn vrouw met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Verdachte ontkent dat; de advocaat-generaal acht moord bewezen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van
- 28.
februari 2012, LJN: BR2342 (overweging 2.7.2.)1:
“Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet (…) komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.”
Het hof is van oordeel dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn daad en tot het maken van keuzes gericht op de dood van het slachtoffer.
Verdachte is op enig moment vanuit de woonkamer naar de garage gelopen en hij heeft daar een houten balk gepakt. Hij is terug gelopen, heeft zijn vrouw van achteren op het hoofd geslagen en daarna nog enkele keren geslagen. Daarna is hij van wapen gewisseld en heeft hij zijn vrouw zeventig steken met een schroevendraaier toegebracht. Hierna is hij weer van wapen gewisseld en heeft hij haar keel/hals doorgesneden. Verdachte heeft zich dus voorafgaand aan, of wat betreft de schroevendraaier en het mes tijdens zijn handelen (daarover bestaat geen duidelijkheid), voorzien van de verschillende wapens en heeft bovendien (tot twee keer toe) tijdens zijn handelen het besluit genomen om een ander, zwaarder wapen ter hand te nemen. Deze handelswijze impliceert bovendien een zeker tijdsverloop, dat ook tussen de verschillende uitvoeringshandelingen de gelegenheid bood tot bezinning, tot het overzien van de reikwijdte van zijn handelen en tot het terugkomen op zijn voornemen. Deze gang van zaken wijst niet op het in het heetst van een twist impulsief aanvallen van het slachtoffer. Dat verdachte zich ook daadwerkelijk bewust is geweest van de reikwijdte van zijn handelen, leidt het hof ook af uit het gegeven dat hij een steeds zwaarder, effectiever wapen ter hand heeft genomen.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van de door de verdediging genoemde contra-indicaties die in de weg zouden staan aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een blinde razernij en in een hoge mate van opwinding.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij kwaad en woest was en in een waas heeft gehandeld, maar op zichzelf staat kwaadheid en boosheid niet in de weg aan de omstandigheid dat het besluit - in juridische zin - in kalm beraad en rustig overleg is genomen. Buiten verdachtes laatste verklaring die het hof alleen geloofwaardig acht voor zover die door objectieve bewijsmiddelen wordt geschraagd, wordt alleen in het rapport van de deskundige Eikelenboom-Schieveld d.d. 1 september 2011 (p. 42) in verband met het grote aantal steken met de schroevendraaier gemeld dat dit wijst op een grote opwinding, maar, als daar al sprake van was, dan kan uit dat rapport niet meer worden afgeleid dan dat die opwinding er (pas) was toen hij al met zijn handelen was begonnen en nadat hij al een keer van wapen was gewisseld.
Verdachtes stelling dat het allemaal in een waas is gebeurd, acht het hof niet te rijmen met de hierboven geschetste feitelijke gang van zaken, die het hof brengt tot de conclusie dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich te beraden en keuzes te maken. De veelheid van handelingen en de beslissingen die verdachte daarbij heeft moeten nemen, maken handelen in een waas niet aannemelijk. Bovendien wijst het gedrag van verdachte na het doden van het slachtoffer niet op een hoge mate van opwinding of emotie of een waas. Verdachte heeft zijn kinderen slapend achtergelaten, heeft het huis te [plaatsnaam] verlaten en is gaan klussen bij een vriend. Die vriend heeft verklaard dat hij niets bijzonders aan verdachte heeft gemerkt.
Al met al is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in opwelling van boosheid of in een waas heeft gehandeld, maar dat verdachte gelet zijn handelwijze, voor zover die objectief valt vast te stellen, en het tijdsverloop, over zijn daad en de uitkomst daarvan heeft nagedacht. Het hof acht voorbedachte raad dan ook bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2006 in de gemeente [plaatsnaam], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], meermalen, met een mes en/of een schroevendraaier, in de keel althans hals en het lichaam gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Het hof heeft acht geslagen op een rapport omtrent de persoon van de verdachte, uitgebracht op 28 augustus 2012 door psychiater J. Marx en psycholoog J. Heerschop, beiden verbonden aan het instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Het desbetreffende rapport concludeert dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte moet als volledig toerekeningsvatbaar worden aangemerkt. Het hof neemt die conclusies over en maakt die tot de zijne.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld terzake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar.
De meervoudige strafkamer in de rechtbank Roermond heeft verdachte veroordeeld terzake van doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld terzake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat bij de straftoemeting gekeken moet worden naar wat er in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Uit onderzoek blijkt dat in zaken van partnerdoding straffen worden opgelegd van zeven tot twaalf jaar, afhankelijk van de vraag of moord c.q. doodslag bewezen is verklaard. De raadsman geeft het hof in overweging een gevangenisstraf ter zake van doodslag voor de duur van tien jaar op te leggen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zijn echtgenote in hun woning met een zeer groot aantal steken met een schroevendraaier in het bovenlichaam en met het doorsnijden van de hals/keel op wrede wijze om het leven gebracht. Verdachte heeft haar na zijn daad hevig bloedend achtergelaten, daarbij het risico nemend dat zijn kinderen hun moeder zo zouden aantreffen.
[Slachtoffer] is op een afschuwelijke wijze om het leven gekomen. Er is aan het slachtoffer een groot aantal letsels toegebracht. Uit de afweerwonden aan haar handen blijkt dat zij zich op enig moment tegen verdachte heeft verzet. Zij moet pijn hebben gehad en doodsangsten hebben uitgestaan. Daarnaast moet de schok groot zijn geweest dat zij in haar eigen woning – een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten voelen – is aangevallen door haar eigen echtgenoot.
Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie met name haar twee kinderen, haar ouders en haar zus, onbeschrijfelijk veel leed berokkend. Uit de slachtofferverklaringen van de zus en de moeder van [slachtoffer] blijkt het immense verdriet waarmee de familie tot op de dag van vandaag te kampen heeft. Dit leed dient te worden vergolden. Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde wordt door dergelijke feiten ernstig geschokt. Voor zo’n feit komt alleen een vrijheidsstraf van lange duur in aanmerking.
Op het vlak van levensdelicten bestaan geen landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Als in jurisprudentie wordt gezocht naar vergelijkbare gevallen van moord op een partner dan valt daar, anders dan de raadsman heeft gesteld, een gemiddelde gevangenisstraf van omstreeks 15 jaar uit af te leiden. Dit komt overeen met een bandbreedte van 12 tot 18 jaar gevangenisstraf als uitgangspunt die het hof ook al eerder heeft aangenomen. De strafeis van de advocaat-generaal is in dat licht hoog.
Zowel het wrede karakter van verdachtes daad – met kans op ontdekking door de kinderen – als de ontwrichtende gevolgen die verdachtes handelen teweeg hebben gebracht in het gezin, brengen het hof ertoe – met het oog op vergelding en generale preventie als strafdoelen – een hogere straf op te leggen dan 15 jaar.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte jarenlang heeft gelogen, en door middel van een samenstel van verdichtsels zijn omgeving heeft misleid, in het bijzonder de nabestaanden van het slachtoffer. Ook nu nog doet hij een poging een deel van de schuld op een ander af te wentelen. Allereerst op de door hem genoemde [onbekende derde], maar in wezen ook op het slachtoffer door steeds te benadrukken dat haar houding hem tot zijn daad gebracht zou hebben. Voor het hof weegt zwaar dat hij de kinderen hun moeder heeft ontnomen, met als gevolg dat zij zonder haar zullen moeten opgroeien en zonder haar hun leven gestalte moeten geven.
Als strafverlichtende omstandigheid neemt het hof in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 maart 2012, nooit is veroordeeld voor een strafbaar feit, maar aan deze factor kan in het licht van de andere factoren slechts een zeer gering gewicht worden toegekend.
Alles afwegende acht het hof voor het gepleegde feit een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren passend en geboden.
Beslag
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen en nog niet teruggeven personenauto: [auto en kenteken].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- -
Personenauto, [auto en kenteken].
Aldus gewezen door
mr P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr C. Caminada, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.C.M. Steeghs, griffier,
en op 15 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 1.
Nader HR 9 oktober 2012, LJN BX8087.