Rb. Roermond, 05-11-2007, nr. E.L.04/650032-06
ECLI:NL:RBROE:2007:BB7563, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
05-11-2007
- Zaaknummer
E.L.04/650032-06
- LJN
BB7563
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2007:BB7563, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 05‑11‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2010:BO2815
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2012:BY0075, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 05‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Doodslag op echtgenote, 15 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/650032-06
Uitspraak d.d. : 5 november 2007
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum en -plaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 Roermond.
- 1.
Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juli 2007 en 22 oktober 2007.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente Venray], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], meermalen althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in de keel althans hals en/of het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Art. 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente Venray opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], meermalen althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in de keel althans hals en/of het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
art. 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
7.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2007 gevorderd dat het primair ten laste gelegde - moord - zal worden bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft zijn conclusie in het bijzonder gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden.
Bij het technisch onderzoek zijn bloedsporen aangetroffen in de woning van het slachtoffer en verdachte, op diverse plaatsen in de auto van verdachte, in de toiletruimte van het pand [klusadres] en op een keper in de garage van de woning van het slachtoffer en verdachte.
Uit de door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ingestelde onderzoeken blijkt dat het bloed in de volgende bemonsteringen afkomstig is van het slachtoffer: hals van het slachtoffer, de kopse kant van de wc-deur in de woning [klusadres], het linker portier van de auto van verdachte en de keper. Ook het bloed in de bemonstering van de handdoek uit de toiletruimte van het pand [klusadres] bevat DNA-kenmerken van het slachtoffer, evenals van verdachte.
In de visie van de officier van justitie zijn de bloedsporen in de woning [klusadres], te kwalificeren als dadersporen en is degene die de sporen in de toiletruimte heeft overgedragen verantwoordelijk voor de gewelddadige dood van het slachtoffer. Het bloed was van recente datum en het moet om een meer dan geringe hoeveelheid bloed zijn gegaan. Door reductie van het aantal personen dat in die woning is geweest en het aantreffen van een mengprofiel van zowel verdachte als het slachtoffer op een handdoek in de toiletruimte komt voor het openbaar ministerie alleen verdachte voor de transfer van het bloed in aanmerking.
Dat door verdachte verschillende verklaringen zouden zijn afgelegd, inhoudende dat hij niet verantwoordelijk is voor de transfer van het bloed, worden door het openbaar ministerie als kennelijk leugenachtig bestempeld.
Ook de in een brief van 29 augustus 2007 door verdachte gegeven verklaring dat twee mannen in zijn woning waren die hem bedreigden en die het slachtoffer hebben weggeduwd, waardoor zij tegen de muur of een deur is gevallen en een bloedende wond heeft opgelopen, waarna hij zijn vrouw overeind heeft geholpen en daarbij bloed van haar hoofd aan zijn hand heeft gekregen, wordt door de officier van justitie van de hand gewezen. In de visie van de officier van justitie betreffen, gezien de chronologie, de verklaringen van verdachte een geconstrueerd verhaal en komt aan zijn verklaring dat anderen dan hijzelf verantwoordelijk zijn voor de dood van het slachtoffer elke geloofwaardigheid te ontvallen.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad opzettelijk van het leven beroofd. In de visie van de officier van justitie blijkt uit het technisch onderzoek dat er van verweer of verzet ten opzichte van de dader geen sprake is geweest en kan dit slechts betekenen dat het slachtoffer meende niets van haar belager te vrezen te hebben. Verdachte heeft zich goed voorbereid, hij heeft zich in het bezit gesteld van één of twee verschillende steek- en/of snijwapens, heeft het slachtoffer onverhoeds aangevallen of haar tot het moment dat hij haar zeer dicht was genaderd zijn ware intenties niet getoond en heeft haar afgemaakt door haar de keel door te snijden en vele malen te steken.
7.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair dan wel het subsidiair ten laste gelegde.
Volgens de verdediging is evident dat het slachtoffer zich verweerd heeft toen zij gemerkt heeft dat zij werd aangevallen, hetgeen ook blijkt uit het bloedbeeldonderzoek.
De verdachte heeft verklaard dat op 15 maart 2007, nadat de kinderen naar bed waren gebracht, twee personen in zijn woning zijn verschenen. Zij dragen hem op om voor hen meterkasten te maken en stroom voor de meter af te tappen ten behoeve van hennepkwekerijen en zeggen hem dat hij moet stoppen met dit voor anderen te doen. Wanneer zijn vrouw tussenbeide komt en vraagt wat dit te betekenen heeft, wordt zij door een van de mannen weggeduwd, waarbij zij ten val komt en met haar hoofd tegen een muur of een deurpost stoot. Verdachte helpt haar overeind, waarbij hij zijn hand op haar hoofd heeft. Hij ziet dat hij bloed aan zijn hand heeft en dat zij een klein sneetje op haar hoofd heeft, waaruit zij een beetje bloedt. Verdachte gaat daarop naar de garage en pakt een houten keper om de twee mannen weg te jagen. De mannen vertrekken daarop met de mededeling dat hij er nog wel van zal horen. Bij de sectie wordt deze verwonding ook geconstateerd.
Verdachte en zijn vrouw drinken daarop ieder nog twee koppen koffie. Verdachte heeft die avond een afspraak bij [naam klusafspraak] in [plaats klusafspraak]. Hij stelt voor die afspraak af te zeggen, maar zijn vrouw vindt dat niet nodig omdat een vriendin toch zo zal komen. Daarop vertrekt verdachte naar [naam klusafspraak]. Daar aangekomen ziet hij dat hij nog bloed aan en op zijn hand heeft, gaat naar de wc en wast daar zijn hand. Volgens de verdediging wordt daarmee de aanwezigheid van slachtoffer-DNA op het toilet van [naam klusafspraak] verklaard.
Ter onderbouwing van deze gang van zaken voert de verdediging nog het volgende aan.
- a.
Op grond van de vaststaande tijdstippen tussen 18.50 uur en 21.34 uur op 15 maart 2006 kan verdachte niet de dader zijn. Om 18.50 uur vindt er nog een telefoongesprek plaats tussen het slachtoffer en haar broer [broer slachtoffer]. De kinderen zijn rond 19.00 uur naar bed gebracht door verdachte. Omdat dit steeds gepaard gaat met vaste rituelen duurt dit ongeveer 25 minuten. Verdachte gaat naar beneden en daar vindt de confrontatie plaats met de twee onbekende mannen. Nadat de mannen vertrokken zijn, drinken verdachte en zijn vrouw nog koffie. Volgens verdachte vertrekt hij rond 19.30 à 19.35 uur in zijn auto, een grijze Volkswagen Passat Station, naar [plaats klusafspraak]. Dit wordt bevestigd door de getuige [getuige 1], die over de Kruidenlaan rijdt en rond 19.35 uur vanuit de [woonstraat verdachte] een grijze Volkswagen Passat Station ziet rijden. In de auto zit alleen de bestuurder, die nog omkijkt in de richting van de [woonstraat verdachte].
Het tijdstip van overlijden van het slachtoffer is volgens het IFS bij een berekening volgens het TNO-model gelegen tussen 18.45 en 20.45 uur, met als meest waarschijnlijke tijdstip rond 19.45 uur. Volgens de verdediging behoeft dit tijdstip nog een correctie naar een later tijdstip dan 19.45 uur, omdat bij de berekening is uitgegaan van een vloertemperatuur van 22ºC, terwijl de vloertemperatuur in de avond aanzienlijk lager is door de automatische thermostaatregeling van de vloerverwarming. Uit de verklaringen van [naam klusafspraak], [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat verdachte rond 20.00 uur bij [naam klusafspraak] aankomt.
Om 21.34 uur komt vervolgens bij de meldkamer de telefonische melding binnen van de buurman van [verdachte], [buurman verdachte].
Gelet op deze tijdstippen en voorts de omstandigheid dat het slachtoffer op een gruwelijke wijze om het leven is gebracht - door circa 70 messteken - en er een gevecht op leven en dood heeft plaatsgevonden, kan verdachte volgens de verdediging de dader niet zijn.
- b.
[naam klusafspraak] en [getuige 2] merken niets aparts op aan de houding van verdachte. Verdachte doet gewoon het afgesproken werk zonder dat hij vreemd gedrag vertoont.
- c.
Aan de kleding van verdachte wordt niets vreemds opgemerkt. Als verdachte de moord gepleegd had, zou zijn kleding met bloed besmeurd moeten zijn geweest.
- d.
De op het toilet van [naam klusafspraak] en [getuige 2] aangetroffen bloedsporen betreffen slechts een vaag plekje, dat [getuige 2] eerder blij een bezoek aan het toilet niet was opgevallen. De geringe hoeveelheid bloed wordt verklaard door de aanraking van de hoofdwond van het slachtoffer na de confrontatie met de twee onbekende mannen.
- e.
[naam klusafspraak] bemerkt niets vreemds, zoals bloedvlekken, als hij de auto van verdachte zijn garage inrijdt.
- f.
Verdachte is iemand zonder persoonlijkheidsstoornis en zonder gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het is onaannemelijk dat hij in staat zou zijn om zijn vrouw op een gruwelijke wijze om het leven te brengen, de woning verlaat en de kinderen in huis achterlaat, terwijl hun moeder dood in de woonkamer ligt.
- g.
Verdachte heeft geen enkele reden om zijn vrouw van het leven te beroven, omdat de relatie tussen beiden goed was en zij heel harmonieus met elkaar omgingen. Ook al zou er sprake zijn van enige relatieproblematiek, dan nog kan men onmogelijk stellen dat deze daad is voor te stellen bij een volstrekt normaal personn als verdachte.
De verdediging heeft voor de stelling dat het een derde is geweest die het feit heeft gepleegd de volgende aanwijzingen aangevoerd.
- a.
Onder de nagels van de linkerhand wordt derden-DNA aangetroffen, dat niet van verdachte afkomstig is. Uit het obductieverslag blijkt dat op de linker- en rechterhand kleine huidsnedes zichtbaar zijn die kunnen passen bij afweerletsel. Het aangetroffen derden-DNA moet afkomstig zijn van de dader. De NFI-rapportage spreekt van een vermenging van het bloed van het slachtoffer met bloed van een tweede persoon.
- b.
Verbalisanten hebben op 15 maart 2006 omstreeks 23.00 uur geconstateerd dat de tussendeur tussen de woonkamer en de bijkeuken openstond en dat de buitendeur in de achtergevel van de bijkeuken een stukje openstond. De dader heeft ongezien de woning kunnen verlaten. Dat geen klimsporen zijn geconstateerd zegt gezien de situatie ter plaatse niets. Nagelaten is om de buitendeur op sporen, zoals bloedsporen en (vinger)afdrukken, te onderzoeken. Geconstateerd wordt slechts dat aan de deur en aan de deurstijl geen sporen van braak en/of verbreking aanwezig zijn.
- c.
Aan de rechterdeurstijl van de voordeur worden twee sporen gevonden die niet van verdachte afkomstig zijn.
Ook is door de verdediging gesteld dat door diverse getuigen op 15 maart 2006 tussen 19.00 uur onbekende mensen en een verdachte auto in de omgeving van de woning van verdachte zijn waargenomen.
De verdediging stelt tot slot dat er een rechtstreeks verband is tussen het bezoek van de twee mannen in de vooravond en de dood van het slachtoffer. Een aantal personen wist dat verdachte banden met de hennepwereld had. Hij verrichtte die werkzaamheden omdat het gezin het financieel niet breed had na zijn ontslag. Samen met het inkomen van zijn vrouw verdienden zij ongeveer € 1.100,-- à
€ 1.200,-- per maand.
- 7.2.
Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
- a.
Waargenomen feiten en omstandigheden
Vanaf 15 maart 2006 om ongeveer 18.45 uur vinden de volgende feiten en omstandigheden plaats.
- -
Tussen 18.45 en 19.00 uur worden volgens [verdachte] diens kinderen door hem en zijn vrouw [slachtoffer] naar bed gebracht .
- -
Volgens [broer slachtoffer], de broer van het slachtoffer, belt [slachtoffer] omstreeks 18.50 uur vanuit haar woning aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] met het telefoonnummer van haar moeder en spreekt zij met haar broer . Dit tijdstip blijkt later 18.52 uur te zijn . Uit de bevraagde printgegevens blijkt dat op 15 maart 2006 om 18.52 uur met de vaste telefoonaansluiting [telefoonnummer 1] op het adres [adres verdachte en slac[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] is gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van [broer slachtoffer] in [woonplaats broer slachtoffer] .
- -
[getuige 1] rijdt op 15 maart 2006 in zijn auto over de Kruidenlaan. Voor de kruising met de [adres verdachte en slac[woonstraat verdachte] ziet hij uit de [adres verdachte en slachtoffer] [woonstraat verdachte] een grijze Volkswagen Passat station rijden. Hij ziet alleen de bestuurder in deze auto zitten. Hij denkt dat het [verdachte] is geweest die hij zag rijden. [verdachte] heeft namelijk zo’n auto in die kleur en woont daar in de straat. Dat was rond 19.35 uur.
Van zijn vrouw heeft [getuige 1] gehoord dat zij aan [verdachte] heeft gevraagd of het kan kloppen dat hij hem op die avond omstreeks 19.35 uur had zien rijden in zijn auto. Zijn vrouw vertelde dat [verdachte] daarop zei dat dat zeker kon kloppen .
- -
Vanuit de [adres verdachte en slac[woonstraat verdachte] is [getuige 1] naar de straat waarin hij woont, de [adres getuige 1] gereden, een afstand waar hij ongeveer 1 minuut over rijdt. Thuisgekomen heeft hij na binnenkomst in zijn woning het alarm uitgeschakeld. Op het alarm kon hij zien dat hij dit om 19.37 uur had uitgeschakeld. De verbalisant Lucassen constateert bij controle dat het alarm 2 minuten voorloopt .
- -
[naam klusafspraak] verklaart dat hij op 15 maart 2006 tussen 17.15 en 17.30 uur thuis is gekomen, op het adres [klusadres] te [plaats klusafspraak], dat hij eerst aan een auto heeft gewerkt en dat hij rond 18.00 uur is gaan eten. Vanaf 19.00 uur tot de komst van [verdachte] heeft hij samen met zijn partner [getuige 2] in de woonkamer gezeten. [getuige 2] had om 20.00 uur een afspraak met een klant. Toen die aanbelde zei [getuige 2] dat de klant iets te vroeg was. Daarna heeft hij hun dochtertje [naam dochter klusafspraak] verschoond. Terwijl hij dat deed zag hij de Volkswagen Passat van [verdachte] aan komen rijden. Daarna heeft hij zijn dochtertje naar bed gebracht. Daarna heeft hij in de garage aan de auto van [verdachte] gewerkt. Omstreeks 21.00 uur is [verdachte] bij hem de garage binnen komen lopen. [verdac[verdachte] heeft ongeveer een kwartier bij hem gestaan. Hij heeft [verdachte] een proefrit met de auto laten maken, waarna [verdachte] is vertrokken. Dat moet net voor 21.30 uur zijn geweest .
- -
[getuige 2] verklaart dat [naam klusafspraak] op 15 maart 2006 omstreeks 17.30 uur thuis is gekomen. Omstreeks 18.15 uur hebben zij gegeten, waarna zij met [naam klusafspraak] in de woonkamer heeft gezeten. Zij is nagelstyliste en omstreeks 20.00 uur, het kan ook vijf voor acht zijn geweest, verscheen een klant, [getuige 3]. Omstreeks 20.55 à 20.55 uur was zij klaar met de behandeling van [getuige 3]. Tussen 21.00 en 21.05 uur is de klant vertrokken. Daarna heeft zij achter de computer gezeten, waarna [naam klusafspraak] vertelde dat [verdachte] vertrokken was .
Sinds het vertrek van [verdachte] zijn volgens haar op 15 maart 2006 geen andere mensen meer in de woning geweest .
- -
Volgens [getuige 3] had zij op 15 maart 2006 een afspraak bij [getuige 2] en is zij omstreeks 19.45 uur vanaf haar woning in Venray vertrokken. In de behandelkamer bij [getuige 2] gekomen, zag zij op de klok dat het 20.00 uur was. In de behandelkamer heeft zij even later [naam klusafspraak] gezien. Ook hoorde zij de stem van een andere man die naar [naam klusafspraak] riep of hij [naam dochter klusafspraak] in bed aan het leggen was. De behandeling door [naam dochter klusafspraak] was om ongeveer 21.00 uur klaar. Daarna is zij vertrokken .
Tegenover de rechter-commissaris verklaart zij dat zij die dag niet, en overigens nog nooit bij [getuige 2] naar het toilet is geweest.
- -
De verbalisant Lamberts rijdt op 16 maart 2006 met [naam klusafspraak] de in diens ogen snelste en meest logische route vanaf zijn woonadres [klusadres] te [plaats klusafspraak] naar de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte]. De route wordt afgelegd in 9 minuten en 45 seconden. Die dag wordt dezelfde route door de verbalisant Lamberts nog een keer gereden, maar dan met meer dan de toegestane maximumsnelheid. De afstand [plaats klusafspraak]-[woonplaats verdachte] wordt door hem afgelegd in 7 minuten en 0 seconden, de afstand [woonplaats verdachte]-[plaats klusafspraak] in 7 minuten en 30 seconden .
- -
[getuige 4] komt op 15 maart 2006 om ongeveer 20.05 uur bij de woning van het slachtoffer aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] aan. De auto van [verdachte] was toen weg. Zij belt aan maar er wordt niet open gedaan. Om 20.14 uur belt zij met haar GSM naar de GSM van het slachtoffer, maar haar oproep wordt niet beantwoord . Zij belt vervolgens meerdere keren naar het slachtoffer, maar geen enkele van haar oproepen wordt beantwoord.
- -
Omstreeks 21.25 uur vertrekt [verdachte] bij de woning [klusadres] te [plaats klusafspraak] . [buurman verdachte], de buurman van [verdachte], wonende aan de [adres buurman verdachte] te [woonplaats verdachte], verlaat om 21.25 uur zijn woning om de hond uit te laten. De auto van zijn buurman [verdachte] staat dan niet onder de carport. .
- -
[buurman verdachte] verklaart dat hij op 15 maart 2006 een tv-programma heeft bekeken en dat hij meende dat dit programma om 21.15 uur was afgelopen. Meteen na afloop van het programma heeft [buurman] zijn jas aangetrokken, de riem gepakt, zijn hond geroepen en is hij naar buiten gelopen naar zijn buurvrouw [buurvrouw], waarna beiden hun hond hebben uitgelaten. Uit informatie van de verbalisant Frenken bij de RVU blijkt dat de eindtijd van het desbetreffende programma 21:21:03 uur betrof .
- -
Tegenover de rechter-commissaris verklaart [buurvrouw] dat zij, toen zij met haar buurman [naam buurman verdachte] terug liep naar hun woningen, [verdachte] met zijn auto aan zag komen rijden. Volgens haar kwam hij uit de Kruidenlaan. Zij en [naam buurman verdachte] liepen op dat moment op de Lisdodde. Zij heeft de auto van [verdachte] herkend .
- -
Bij het nalopen van de wandelroute die door [buurman verdachte] en [buurvrouw] op 15 maart 2006 omstreeks 21.25 uur werd gelopen, wordt door de verbalisant Lamberts de benodigde tijd geklokt op 2 minuten en 30 seconden, exclusief tijd voor een sanitaire stop voor de honden . Door de verbalisant is de gelopen route ingetekend op een in het dossier aanwezige luchtfoto van de omgeving van de [woonstraat verdachte]. De rechtbank neemt op de luchtfoto en een tekening van de omgeving waar dat [buurman] en Gielen vanuit de [woonstraat verdachte] naar de Lisdodde zijn gelopen, daar een rondje om een parkje hebben gelopen en vervolgens vanuit de Lisdodde weer zijn teruggekeerd in de [woonstraat verdachte] .
- -
[dochter 1 buurman verdachte] verklaart dat zij op de avond van 15 maart 2006, kort nadat haar vader vertrokken was om de hond uit te laten, de voordeurbel heeft horen rinkelen. Zij is naar de voordeur gelopen en hoorde daar buurman [verdachte] roepen: “haal je vader”. Nadat zij de deur had geopend zag zij [verdachte] staan. Toen zag zij dat haar vader eraan kwam lopen met de overbuurvrouw.
- -
Omstreeks 21.30 uur komt [verdachte] aan bij de woning [adres verdachte]. Als [buurman verdachte] van zijn wandeling terugkomt, ziet hij de auto van [verdachte] op de oprit staan, die er niet stond toen hij ging wandelen. Hij ziet [verdachte] met zijn rug tegen de voordeur staan. Als hij met [verdachte] de woning binnengaat, ziet hij in de woonkamer het slachtoffer op haar rug liggen. [buurman] belt vervolgens 112 .
- -
Om 21.34 uur wordt de eerste telefonische melding bij de politie gedaan van het aantreffen van het slachtoffer .
- -
Omstreeks 21.44 uur komt de ambulancedienst ter plaatse .
- -
Om 21.49 uur komen de verbalisanten Schilderman en Paffen ter plaatse. Onder de carport zien zij een personenauto, Volkswagen Passat, kleur grijs en voorzien van het kenteken [kenteken]. De motorkap voelt nog warm aan. Zij worden aangesproken door de buurman [buurman verdachte]. Zij gaan de woning binnen tot in de hal. Zij zien dat twee personeelsleden van de ambulance om het slachtoffer heen staan. Ook zien zij een man op zijn knieën over het slachtoffer heen zitten. Zij zien dat rondom het slachtoffer op de tegelvloer een enorme hoeveelheid bloed ligt. Het ambulancepersoneel verklaart dat de vrouw overleden is. De verbalisanten gaan met het ambulancepersoneel naar buiten .
- -
Om 21.50 uur komt verbalisant Brandes ter plaatse. Hij ziet in de woonkamer een vrouw op haar rug op de grond liggen. Hij ziet dat zij gewond is aan haar nek en in een plas bloed ligt. Van het ambulancepersoneel hoort hij dat de vrouw is overleden. Naast de vrouw zit een man op zijn knieën op de vloer en hij rust met zijn hoofd in zijn handen op een poef. De verbalisant ziet dat de handen en kleding van de man besmeurd zijn met bloed waarbij hem opvalt dat er al veel bloed was aangedroogd. Links in de woonkamer gezien vanuit de hal ziet hij een blauwgroene schoonmaakdoek op de vloer liggen. Het slachtoffer blijkt te zijn genaamd: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer]. De man blijkt te zijn: [verdachte] [voornamen], geboren op [geboortedatum verdachte]. De verbalisant ziet dat de achterdeur van de woning aan de [adres verdachte] open staat.
In zijn opdracht wordt [verdachte] overgebracht naar het politiebureau .
- -
Omstreeks 22.15 uur brengen de verbalisanten Egging en Aben [verdachte] naar het politiebureau te Venray. De verbalisant Egging ziet dat [verdachte] een zeer aangeslagen indruk maakt en dat zijn kleding, schoenen en handen geheel onder het bloed zitten .
- -
Om 22.15 uur neemt de verbalisant Brandes het stoffelijk overschot van het slachtoffer in beslag .
Op 15 maart 2006, omstreeks 22.30 uur, constateren de verbalisanten Luijpers, Wever en Ter Borg dat de grijze Volkswagen Passat met het kenteken [kenteken], die onder de carport van de woning [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] staat, geheel afgesloten is .
- -
Op 15 maart 2006, omstreeks 23.00 uur, wordt door de forensische arts, L. Caspers, de dood geconstateerd van het slachtoffer .
- -
Op 16 maart 2006 om 15.00 uur geeft de verbalisant Brandes toestemming aan de verbalisanten Wabeke en De Groot om het stoffelijk overschot naar het mortuarium in Venlo te brengen. In hun bijzijn en onder hun voortdurend toezicht wordt het stoffelijk overschot om 16.00 uur vanaf de woning aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] vervoerd tot aan het ziekenhuis te Venlo en in een ruimte van het mortuarium geplaatst, in afwachting van een lijkschouw. Vanaf dat moment hebben zij voortdurend zicht op het stoffelijk overschot. Om 18.00 uur vindt er in de sectiekamer van het mortuarium een lijkschouw plaats door leden van de Technische Ondersteuning politieregio Limburg-Noord, waarbij de verbalisanten Wabeke en De Groot aanwezig zijn. Om 19.00 uur wordt het stoffelijk overschot na de lijkschouw in hun bijzijn in een koelcel van het mortuarium geplaatst, waarna de deur van die koelcel wordt afgesloten en de sleutel aan de verbalisant B. van Rumund wordt overhandigd .
- -
Op 17 maart 2006 wordt het stoffelijk overschot omstreeks 10.25 uur door de verbalisanten Breuls en Peeters uit de koelcel gehaald en in een begrafenisauto geplaatst, waarna onder hun begeleiding het stoffelijk overschot naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk wordt gebracht, waar het om 14.25 uur wordt overgedragen .
- b.
Onderzoek naar de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer
Bij de uit- en inwendige schouwing op het lijk van [slachtoffer] constateert de arts-patholoog H.A. Tromp, op 17 maart 2006 het volgende.
- A.
1. In de hals meerdere snij- en steekletsels met onderliggende doorsnijding van het strottenhoofd en perforatie van de linker halsader (1x) en halsslagader (3x).
- 2.
In de rug (bovenzijde links en rechts), de borstkas links, de linkerflank, de hals, de nek en de armen vele (ca. 70) kleine en grotere scherprandige huidperforaties en snijletsels, deels met kneuzing van de wondranden met onderliggend oppervlakkige steekkanalen tot in de weke delen.
- 3.
Uitgaande van perforaties op rug en borst meerdere perforaties van de borstvliezen links en rechts met perforaties van de linkerlong (4x) met gedeeltelijk samenvallen van de linkerlong.
- 4.
Uitgaande van één van de perforaties op de borstwand en borst links een onderliggend steekkanaal met perforatie van het hartzakje (1x) en de voorzijde van de rechter hartkamer (1x) met in het hartzakje ca 50cc bloed. Lengte steekkanaal ca. 6 cm, verlopend naar rechts, naar achter en iets naar onder.
- 5.
Uitgaande van één van de perforaties in de linkerflank was er perforatie van het buikvlies (1x) met omgevende bloeduitstorting.
- 6.
Op de linker- en rechterhand enkele kleine scherprandige huidsnedes.
- 7.
Op het behaarde hoofd enkele bloeduitstortingen in de schedelhuid en een ruwrandige huidperforatie met weefselbruggen en bloeduitstorting.
8.
Verspreid op het lichaam meerdere oudere en recente huidkneuzingen en oppervlakkige huidbeschadigingen.
Lengte en richting steekkanalen gemeten aan het gestrekte lichaam. Rond de steekkanalen bloeduitstorting (in iets wisselende mate).
- B.
1. In de borstholten ca. 370 cc bloed.
- 2.
Bleke inwendige organen en tekenen van inademing van bloed.
- C.
Geen ziekelijke orgaanafwijkingen van betekenis voor het intreden van de dood.
- D.
Bij toxicologisch onderzoek werden in het lichaamsmateriaal geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van alcohol, opiaten, cocaine-metaboliet, amfetamine-achtige stoffen, methadon, benzodiazepines, cannabinoiden en lichaamsvreemde vluchtige stoffen. Een beïnvloeding op het moment van overlijden werd niet aangetoond.
Epicrise:
- -
Bij sectie bleken vele steek- en snijverwondingen (A1 t/m 5), waarvan de meest ernstige verwondingen A1 en A4 waren met perforatie van o.a. het hart en halsvaten. Alle letsels zijn bij het leven opgelopen en waren het gevolg van de inwerking van uitwendig mechanisch perforerend en snijdend geweld, zoals door bijvoorbeeld gebruik van één of meerdere messen. Zij verklaren het overlijden volledig door verbloeding en weefselschade.
De letsels in de hals en het hart zouden tevens op zichzelf het overlijden kunnen verklaren.
- -
Bevindingen B passen bij verbloeding.
- -
Letsels A6 zouden kunnen passen bij afweerletsels.
- -
Letsels A7 en A8 waren het gevolg van de inwerking van uitwendig mechanisch botsend en/of stomp geweld, zoals door bijvoorbeeld vallen of zich stoten.
- -
Er waren geen ziekelijke orgaanafwijkingen van betekenis voor het intreden van de dood (C).
- -
Toxicologisch onderzoek (D) was negatief.
Conclusie:
Bij [slachtoffer], oud 30 jaren, is de dood ingetreden door verbloeding en weefselschade ten gevolge van vele steek- en snijletsels .
Uit een brief van de gerechtelijk deskundige H.A. Tromp, arts patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag van 16 mei 2006 naar aanleiding van het sectieonderzoek antwoordt de deskundige:
- -
op de vraag of de verwondingen of enkele van de verwondingen veroorzaakt kunnen zijn met een houten balk zoals getoond op met de vragen meegestuurde foto’s van de aangetroffen houten balk, dat de houten balk de in het sectierapport vermelde letsels A7 kán hebben veroorzaakt, maar dat de letsels hiervoor niet specifiek zijn. De letsels A8 zijn niet specifiek voor een bepaald voorwerp of een bepaalde ontstaanswijze. Een deel hiervan zou kunnen zijn veroorzaakt door de houten balk, bijvoorbeeld de huidkneuzing achter het rechteroor.
- -
op de vraag of het aanbrengen van de letsels in de hals aangebracht zijn door een persoon die vóór dan wel achter het slachtoffer heeft gestaan of het slachtoffer van voor dan wel van achteren heeft vastgehouden tijdens het snijden: dat gezien het feit dat de snijletsels in de hals aan beide zijden vrij ver doorlopen naar de zijkant van de hals, lijkt het waarschijnlijker, indien met uitgaat van één dader, deze letsels zijn toegebracht vanuit een positie van de dader aan de achterzijde van het lichaam van het slachtoffer .
- c.
Onderzoek tijdstip overlijden slachtoffer
Op 15 maart 2006, omstreeks 01.40 uur, werd door de forensische arts, dr. L.H.W.J.C. Caspers, het lichaam van het slachtoffer getemperatuurd ten behoeve van de mogelijkheid van het berekenen van een indicatief tijdstip van overlijden volgens de methode “nomogram van Henssge”. Op het moment dat de rectale temperatuurmeting door de forensisch arts werd uitgevoerd, was de lichaamstemperatuur 35,9 graden Celsius en werd de omgevingstemperatuur vastgesteld op 18 graden Celsius. Uit de postmortale tijdsintervalbepaling volgens het nomogram van Henssge bleek dat het vermoedelijke tijdstip van overlijden moet hebben gelegen tussen 15 maart 2006, 18.46 uur en 16 maart 2006, 00.22 uur .
In het deskundigenrapport van de gerechtelijk deskundige H. van Venrooij, forensisch geneeskundige van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag van 2 februari 2007 wordt door deze deskundige op basis van de beschikbare gegevens en handmatig berekend met het nomogram volgens Henssge het tijdsinterval met een waarschijnlijkheid van 95% tussen 18.37 uur op 15 maart 2006 en 00.13 uur op 16 maart 2006 vastgesteld .
In het deskundigenrapport van drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld van Independent Forensic Services te Nunspeet d.d. 29 juni 2007 concludeert deze bij de berekening op basis van het nomogram van Henssge dat het tijdsinterval waarin het overlijden kan hebben plaatsgevonden loopt van 17.10 uur tot 23.10 uur op 15 maart 2006. Het meest waarschijnlijke tijdstip ligt rond 20.10 uur, maar een andere tijd binnen dit interval is ook mogelijk.
Bij de berekening volgens het TNO-model concludeert de deskundige dat de tijdsperiode waarin het slachtoffer is overleden ligt tussen 18.45 uur en 20.45 uur, met als meest waarschijnlijke tijdstip rond 19.45 uur op 15 maart 2006. Het betrouwbaarheidsinterval bedraagt 95% .
- d.
Aantreffen bloedsporen op de adressen [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] en [klusadres] te [plaats klusafspraak]
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte].
Op 16 maart 2006 worden volgens de FT-normering onder meer de volgende sporen genomen.
Door de verbalisant Wever wordt bij het slachtoffer een referentiemonster genomen met het spoornummer SA.01 met zegel ABJ676 .
Verbalisanten Rovers en Luijpers doen op 16 maart 2006 een bloedbemonstering op het linkerportier van de personenauto Volkswagen, type Passat, met het kenteken [kenteken]. Het bloedmonster heeft spoornummer PA.01 en krijgt de DNA-zegel CVA938 .
Op 20 maart 2006 wordt in de garageruimte aan de rechter onderzijde van de opslagruimte onder de legplanken die daar waren bevestigd door de verbalisant Hermans een houten keper aangetroffen. Op de keper bleek bloed te zitten .
De keper kreeg spoornummer PDF.02. Van het bloed werden de monsters PDF02.01 en PDF02.02 genomen .
[klusadres] te [plaats klusafspraak].
[naam klusafspraak] verklaart op 16 maart 2006 omstreeks 05.15 uur dat [verdachte] meteen bij aankomst in de woning [klusadres] het toilet heeft bezocht .
Omstreeks 06.15 uur die dag wordt door de Technische Ondersteuning van de politie in het toilet van de woning [klusadres] bloed aangetroffen. Op bloed lijkende sporen worden gevonden op de wc-deur, op de rand van de wasbak, een op een bloeddruppel lijkend spoor wordt gevonden in de wasbak en een op een bloeddruppel lijkend spoor wordt op de vloer van de wc aangetroffen .
[getuige 2] verklaart voorts dat zij de wc op 13 of 14 maart 2006 heeft gepoetst en dat er niemand van het gezin de laatste dagen een wond heeft gehad. Zij deelt voorts mede dat zij, nadat [verdachte] in de woning was geweest, nog enkele malen op de wc was geweest .
[naam klusafspraak] en [getuige 2] verklaren dat [slachtoffer] op 11 juli 2005 voor het laatst bij hen thuis op het adres [klusadres] te [plaats klusafspraak] is geweest .
Door de verbalisant Wever worden op 16 maart 2006 de volgende sporen veiliggesteld in de woning aan de [klusadres] te [plaats klusafspraak]:
Spoor/ID-zegel PB.01/CVA944: een bloedbemonstering, aangetroffen op de kopse kant van de wc-deur (slotzijde).
Spoor/ID-zegel PB.05/CVA947: bloedbemonstering van een handdoek, die naast de wastafel in de wc hing.
Hij heeft deze bloedsporen bemonsterd, verpakt, gewaarmerkt en in beslag genomen .
Op 17 maart 2006 worden de sporen SA.01 met DNA-zegel ABJ676, PA.01 met DNA-zegel CVA938 en PB.01 met DNA-zegel CVA944 door de verbalisant Engbrocks overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag .
Ter terechtzitting van 22 oktober 2007 verklaart verdachte dat de afspraak met [naam klusafspraak] tussen 19.30 uur en 20.00 uur was. Toen hij aankwam parkeerde hij de auto en liep bij [naam klusafspraak] achterom. Toen hij buiten naar de achterdeur liep zag hij bloed aan zijn hand. Toen is hij naar de wc geweest. Op het toilet heeft hij zijn handen met water gewassen en de handdoek gebruikt.
Onderzoeken Nederlands Forensisch Instituut en Independent Forensic Services
Op 17 maart 2006 om 15.30 uur ontvangt de verbalisant Rovers van de medewerker van het NFI, N. van der Geest, telefonisch de uitslag van het DNA-onderzoek. Die luidt dat de sporen SA.01 (bloedmonster slachtoffer), PA.01 (bloedmonster linker portier auto verdachte) en PB.01 (bloedmonster op de wc in het pand [klusadres] te meerlo) onderling op DNA zijn onderzocht en dat de sporen PA.01 en PB.01 overeen komen met het profiel van het slachtoffer SA.01. Uit onderzoek is gebleken dat het een volledig profiel is en dat de kans dat het van een ander dan het slachtoffer is kleiner wordt geacht dan 1 op 1 miljard .
Uit het deskundigenrapport van de gerechtelijk deskundige ing. N.M. van der Geest van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag van 30 maart 2006 naar aanleiding van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek blijkt dat van het bloed in de bemonsteringen ABJ676# (bloedmonster slachtoffer), CVA944 (bloedmonster wc) en CVA938 (bloedmonster linker portier auto verdachte) DNA-profielen zijn verkregen die met elkaar overeenkomen. Dit betekent dat de bloedsporen afkomstig kunnen zijn van dezelfde vrouw. De kans dat het DNA-profiel van deze bloedsporen overeenkomt met het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw is kleiner dan één op één miljard .
Uit het deskundigenrapport van de gerechtelijk deskundige ing. N.M. van der Geest van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag van 16 mei 2006 naar aanleiding van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek blijkt dat van het bloed in de bemonsteringen CWA169 en CWA170 van een stuk hout DNA-profielen zijn verkregen die met elkaar en met het profiel van het referentiemonster bloed van het slachtoffer [slachtoffer] (RFE149) overeenkomen. Dit betekent dat de bloedsporen afkomstig kunnen zijn van het slachtoffer [slachtoffer]. De kans dat het DNA-profiel van deze bloedsporen overeenkomt met het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw is kleiner dan één op één miljard .
De eerder verkregen DNA-profielen van het bloed in de bemonsteringen ABJ676 (slachtoffer), CVA944 (wc) en CVA938 (linker portier auto) komen overeen met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] (RFE149). Dit betekent dat de bloedsporen ABJ676, CVA944 en CVA938 afkomstig kunnen zijn van het slachtoffer [slachtoffer].
De kans dat het DNA-profiel van deze bloedsporen overeenkomt met het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw is kleiner dan één op één miljard .
Uit het deskundigenrapport van de gerechtelijk deskundige ing. N.M. van der Geest van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag van 9 maart 2007 blijkt dat van het bloed in de bemonsteringen CVA947#1 van het handdoekje een DNA-profiel is verkregen dat gelijk is aan het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] (RFE149). Daarnaast zijn zwak aanwezige DNA-kenmerken waargenomen die afkomstig zijn van een man. Deze zwak aanwezige DNA-kenmerken zijn gelijk aan de desbetreffende DNA-kenmerken in het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] (RFD913). Dit betekent dat de bemonstering CVA947#1 van het handdoekje naast bloed/celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] tevens een geringe hoeveelheid bloed/celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. Van het celmateriaal in de bemonstering CVA947#2 van het handdoekje is een mengprofiel verkregen waarin de DNA-kenmerken zichtbaar zijn van tenminste drie personen. De DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] (RFE149) en van de verdachte [verdachte] (RFD913) passen in dit DNA-mengprofiel.
Dit betekent dat de bemonstering CVA947#2 celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en van de verdachte [verdachte] .
Door Independent Forensic Services is een contra-expertise verricht op onder meer de volgende sporen:
PDF.02 stuk hout, ABJ676 voorlopig referentiebloed slachtoffer, CVA938 bloed linkerportier, CVA944 bloed toilet, CVA947 handdoekje, CWA169 bloed hout, CWA170 bloed hout, en RFE149 referentiemonster slachtoffer [slachtoffer].
De deskundige R. Eikelenboom komt tot de volgende conclusies.
- -
Uit de bemonstering ARA768#IFS2 op de balk PDF.02 is een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met dat van het slachtoffer [slachtoffer].
- -
Uit de bemonstering CVA938#1 van het portier zijn DNA-kenmerken verkregen die overeenkomen met het profiel van het slachtoffer [slachtoffer].
- -
Uit de bemonstering CVA944#1 van het toilet zijn DNA-kenmerken verkregen die overeenkomen met het profiel van het slachtoffer [slachtoffer].
- -
Uit de bemonstering CVA947#1 van het handdoekje zijn DNA-kenmerken verkregen die overeenkomen met het profiel van het slachtoffer [slachtoffer]. Naast de DNA-kenmerken van het slachtoffer zijn nog een aantal kenmerken aangetroffen die overeenkomen met de verdachte [verdachte].
- -
Uit de bemonstering CVA947#2 van het handdoekje zijn DNA-kenmerken verkregen die overeenkomen met de profielen van de verdachte [verdachte] en het slachtoffer [slachtoffer] gezamenlijk. Het DNA-hoofdprofiel komt overeen met de verdachte [verdachte].
- -
Uit de bemonstering CWA169#1 van het stuk hout PDF.02 zijn DNA-kenmerken verkregen die overeenkomen met het profiel van het slachtoffer [slachtoffer].
- -
Uit de bemonstering CWA170#1 van het stuk hout PDF.02 zijn DNA-kenmerken verkregen die overeenkomen met het profiel van het slachtoffer [slachtoffer] .
- e.
Bloedbeeldonderzoek
In de woning [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] wordt een schoenspooronderzoek verricht. Voor de samenstelling van een foto ten behoeve van het onderzoek is gebruik gemaakt van het volgende materiaal. Alle tegels die van belang waren werden oplopend genummerd en gefotografeerd. Van tegel 14 werd de originele foto DSC_7425 genomen. Door de deskundige I. Keereweer van het NFI is een samengestelde foto gemaakt. Na aanvang van het onderzoek is op de PD de foto DSC_7374 gemaakt.
De foto met samengestelde schoensporen is na bewerking verkleind naar passende grootte om in foto DSC_7425 in te passen en op de juiste plaats te leggen. De foto komt dan als het ware op het lijk te liggen .
Aan het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag is de vraag voorgelegd of het gefotografeerde schoenspoor PDC13, aangetroffen op een tegel in de woonkamer, veroorzaakt is met onder meer een linkerschoen van de verdachte (TR-nummer VA.05). Uit het deskundigenrapport van de gerechtelijk deskundige ing. I. Keereweer van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag van 30 maart 2 juni 2006 naar aanleiding van een schoenspooronderzoek blijkt dat het gefotografeerde spoor PDC13 mogelijk is veroorzaakt met de linkerschoen (VA05) .
Door de verbalisanten Eversdijk en Scholten wordt een bloedbeeldonderzoek verricht in de woning [adres verdachte] te [woonplaats verdachte]. Op tegel 14 in de woonkamer wordt een gedeeltelijk transfer/afdrukpatroon gevonden van een schoenzoolprofiel dat mogelijk is veroorzaakt door de linkerschoen van [verdachte]. In het hypothetische geval dat er een volledig schoenafdrukspoor in dezelfde richting en positie had gestaan als het zichtbare fragment van een schoenprofiel, zou het zeer aannemelijk zijn dat het gehele spoor eerder is geplaatst dan het zich in directe omgeving van het spoor bevindende lichaam/stoffelijk overschot. Zelfs het nu aanwezige fragment wijst sterk in die richting .
Voorts kan uit de berekeningen en het uitlijnen van de bloedspatten aanwezig op tegel 32 en 33 worden afgeleid dat ten minste één impact in bloed heeft plaats gehad op een hoogte tussen 13.1 en 25.5 centimeter van de vloer. Gezien de vorm, grootte en verdeling van voornoemde bloedspatten zijn de bloeddruppels vermoedelijk ontstaan door en bij het aanbrengen van een slagaderlijke bloeding.
M.J.P. Eversdijk verklaart op 29 november 2006 tegenover de rechter-commissaris ten aanzien van tegel 14 dat via een chemische bloedverbeteringstechniek het schoenspoor meer zichtbaar is gemaakt. Daarbij werd duidelijk, mede vanwege de plek waarop de schoenafdruk is gemaakt, dat het zeer wel mogelijk is dat eerst het schoenspoor met bloed is gezet en daarna het lichaam erover heen is gekomen. Door op de plaats delict een platte pop neer te leggen zag hij dat de schoenafdruk de plek waar de pop lag gedeeltelijk overlapte. Dat eerst het schoenspoor is geplaatst en dat daarna het lichaam erover heen is gekomen kan niet anders. Anders had het schoenspoor niet geplaatst kunnen worden. De hak van het schoenspoor zou op de plek terechtkomen waar het lichaam later lag. Het schoenspoor is gezet met bloed en is niet een schoenspoor in bloed.
Een deel van het schoenspoor lag onder het lichaam. Het is niet mogelijk dat een voet onder het lichaam is geplaatst, omdat niet de neus van het schoenspoor, maar de hak onder het lichaam lag. Met betrekking tot de impact die heeft plaatsgehad op een hoogte tussen 13,1 en 25,54 centimeter verklaart de getuige dat dit als volgt is bepaald. Aan de hand van de bloeddruppels kan de vluchtrichting van het bloed bepaald worden. Dat kan je tweedimensionaal uitlijnen. Aan de hand van de ellipsvorm van de druppels kan de hoek bepaald worden waaronder die terecht zijn gekomen. Zo kan de positie van de bloedbron bepaald worden aan de hand van de meting van de hoek .
- f.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Aanwezigheid verdachte in de woning [adres verdachte]
Verdachte was tussen 18.45 uur en 19.35 uur in de woning aan de [adres verdachte].
Dat leidt de rechtbank af uit zijn verklaring dat hij op 15 maart 2006 tussen 18.45 uur en 19.00 uur samen met zijn vrouw de kinderen naar bed heeft gebracht en daarna met haar koffie heeft gedronken om dan naar [naam klusafspraak] te vertrekken.
[getuige 1] ziet op 15 maart 2006 eenzelfde auto als die van [verdachte] uit de [woonstraat verdachte] komen en verdachte heeft tegen diens vrouw gezegd dat het mogelijk was dat hij hem om ongeveer 19.35 uur daar heeft zien rijden.
Het tijdstip waarop het slachtoffer op 15 maart 2006 is overleden moet naar het oordeel van de rechtbank zijn gelegen tussen 18.52 uur en 20.05 uur. Immers om 18.52 heeft [broer slachtoffer], broer van het slachtoffer, nog telefonisch contact gehad met haar. De (verfijnde) berekening aan de hand van het nomogram van Hensgge veronderstelt het vermoedelijke tijdstip van overlijden van het slachtoffer op 15 maart tussen 17.10 uur en 23.10 uur.
Op basis van het TNO-model is dat tijdstip nader beperkt tot de periode gelegen tussen 18.45 uur en 20.45 uur.
Het tijdstip van overlijden wordt verder beperkt door de verklaring van [getuige 4] die verklaart dat zij om 20:05 uur heeft aangebeld en er niet wordt opengedaan.
Verdachte was derhalve gedurende een deel van de tijdspanne waarbinnen het slachtoffer is overleden, te weten tussen 18.52 uur en 19.35 uur, in de woning aan de [adres verdachte] aanwezig.
Aantreffen bloed in de woning [klusadres]
Verdachte is blijkens de verklaringen van [naam klusafspraak], [getuige 2] en [getuige 3] rond 20.00 uur aangekomen op het adres [klusadres] te [plaats klusafspraak]. Hij heeft daar direct na aankomst het toilet bezocht. Op het toilet worden op bloed gelijkende sporen aangetroffen op de wc-deur, op de rand van en in de wasbak, in de sifon en op de vloer. Het aangetroffen bloed is van het slachtoffer. Ook wordt een mengprofiel aangetroffen op de handdoek naast de wasbak. In dit mengprofiel wordt naast het DNA-profiel van het slachtoffer ook als hoofdprofiel het DNA van verdachte aangetroffen.
Uit de verklaringen van [naam klusafspraak] en [getuige 2] voornoemd, waaruit voorts nog blijkt dat [slachtoffer] voor het laatst in hun woning is geweest op 11 juli 2005 en waaruit blijkt dat de toiletruimte door [getuige 2] nog is schoongemaakt op 13 of 14 maart 2006 alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 oktober 2007, de aangetroffen bloedsporen van het slachtoffer en het op de handdoek in de toiletruimte van pand [klusadres] aangetroffen mengprofiel met DNA-kenmerken van zowel het slachtoffer als verdachte, leidt de rechtbank af dat alleen verdachte de sporen in het pand [klusadres] kan hebben aangebracht.
Aantreffen bloed in de woning [adres verdachte]
Ook in de woning aan de [adres verdachte] zijn vele bloedsporen aangetroffen. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is om 21.25 uur bij [naam klusafspraak] vertrokken. Kort daarvoor heeft [buurman verdachte] zijn woning verlaten om samen met overbuurvrouw [buurvrouw] hun honden uit te laten.
Als [buurman verdachte] terugkomt ziet hij de auto van verdachte staan. [buurvrouw] die hem vergezelt ziet verdachte even te voren als zij op de weg terug naar huis over de Lisdodde lopen aan komen rijden vanuit de Kruidenlaan. Als [buurman] bij de [woonstraat ve[adres verdachte] arriveert staat verdachte met de rug tegen de voordeur waarbij zijn kleding bloedvlekken vertoont.
Gelet op de plaats waar [buurvrouw] zich bevond toen zij verdachte volgens haar verklaring heeft terug zien komen kan er slechts zeer korte tijd zijn verlopen tussen het tijdstip waarop zij verdachte ziet en het moment waarop [buurman] verdachte even later aantreft bij de voordeur.
Verdachte heeft verklaard dat hij toen hij bij de [adres verdachte] aankwam door de garage naar binnen is gegaan, het slachtoffer heeft aangetroffen en dat hij haar heeft vastgepakt. In zijn lezing worden de vele bloedsporen in de woning en in de auto verklaard doordat hij, nadat hij [slachtoffer] heeft vastgepakt, in de keuken zijn handen heeft gewassen, heeft overgegeven op het toilet, naar boven is gegaan naar de slaapkamers van de kinderen, via de voordeur naar buiten is gelopen, in de auto is gaan zitten, gereedschap uit de auto heeft gehaald en dat gereedschap ook weer heeft teruggeplaatst, de auto heeft afgesloten, waarna hij naar de woning van de buurman is gelopen en heeft aangebeld. De deur werd geopend door de dochter van [buurman verdachte]. Als hij daarvoor terugkeert ziet hij [buurman verdachte] aan komen lopen. Op basis van de verklaringen van [buurman verdachte], zijn dochter [naam dochter buurman] en [buurvrouw] staat naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval vast dat verdachte heeft aangebeld bij zijn buurman en dat hij, toen [buurman] en Gielen terugkwamen van hun wandeling, tegen zijn woning geleund stond en zijn kleding bloedvlekken vertoonde.
Uit de verklaring van [buurvrouw] bij de rechter-commissaris, inhoudende dat zij op de terugweg van hun wandeling vanuit de Lisdodde verdachte al heeft zien aan komen rijden, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte onvoldoende tijd heeft gehad om alle handelingen te verrichten die hij gezegd heeft verricht te hebben alvorens hij [buurman] op straat heeft aangesproken. Zulks leidt tot de conclusie dat een aantal van de vele in de woning en in de auto aangetroffen bloedsporen reeds aanwezig moeten zijn geweest voordat verdachte terug in zijn woning is gekomen.
De modus operandi
In de garage van de woning van verdachte wordt een keper aangetroffen met daarop sporen van bloed dat afkomstig is van het slachtoffer.
Bij de schouw van het lichaam van het slachtoffer worden - onder meer – op het behaarde hoofd enkele bloeduitstortingen in de schedelhuid en een ruwrandige huidperforatie met weefselbruggen en bloeduitstortingen geconstateerd.
Een deel van dat letsel kan blijkens een nadere beantwoording van vragen door de arts-patholoog afkomstig zijn van uitgeoefend geweld met een houten balk zoals die bij verdachte is aangetroffen
Noch aan het bloedbeeldonderzoek noch aan de aangetroffen situatie in de woonkamer kunnen aanwijzingen worden ontleend waaruit blijkt dat er een worsteling heeft plaatsgevonden. Uit het in het obductieverslag beschreven letsel aan de handen kan ook niet zonder meer worden afgeleid dat er sprake is geweest van afweerletsel, zoals ook door de verdediging is gesteld. Weliswaar geeft de arts-patholoog in zijn obductieverslag aan dat het letsel A6 zou kunnen passen bij afweerletsels, doch deze omschrijving laat naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor andere oorzaken van het letsel, Bovendien is uit het obductieverslag gebleken dat het slachtoffer over haar hele lichaam steek- en snijwonden had, zodat uit de plaats en de aard van het letsel ook niet direct kan worden afgeleid dat het hier om afweerletsels gaat.
In het bloedbeeldonderzoek wordt geconcludeerd dat het bloed afkomstig uit de slagaderlijke bloeding in de hals van het slachtoffer op de vloer is gekomen vanaf een hoogte tussen de 13,1 cm en 25,54 cm.
Uit het feit dat er geen sporen zijn van een worsteling, dat er op de houten keper bloed is aangetroffen van het slachtoffer, dat het slachtoffer wonden op haar hoofd heeft die overeen kunnen komen met een slag met een houten balk en uit het hiervoor genoemde bloedbeeldonderzoek ontstaat veeleer het beeld dat het slachtoffer eerst door een klap op haar (achter)hoofd is neergeslagen, voorover op de grond is gevallen en dat vervolgens, terwijl zij op de grond lag, haar keel is doorgesneden en haar aan diverse zijden van het lichaam met een of meer steekwapens althans scherpe voorwerpen talloze steek- en snijwonden zijn toegebracht, waarbij het waarschijnlijk is dat de snijletsels in de hals van achteren zijn toegebracht.
Verder leidt de rechtbank uit het bloedbeeldonderzoek (met name uit de plaats van het van de slagaderlijke bloeding afkomstige bloed) af dat het lichaam van [slachtoffer] verplaatst is nadat de slagaderlijke bloeding is toegebracht. Onder het lichaam bevindt zich een schoenspoor dat mogelijk afkomstig is van de linkerschoen van verdachte. Verdachte heeft op geen enkel moment verklaard dat hij het lichaam verplaatst heeft nadat hij het slachtoffer heeft aangetroffen. Bovendien betreft het een afdruk van een hak die met bloed is gezet zodat het onmogelijk is dat verdachte die geplaatst heeft toen hij bij aankomst in zijn woning bij het slachtoffer is gaan zitten, zelfs niet indien verdachte het lichaam geheel of gedeeltelijk gedraaid zou hebben. In dat geval zou het een afdruk van de neus van de schoen moeten zijn geweest. Het vorengaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de schoenafdruk moet zijn gemaakt tijdens de aanval op het slachtoffer.
De conclusie
Uit de gevolgtrekking dat verdachte het bloed op het toilet in de woning van [naam klusafspraak] en [getuige 2] heeft achtergelaten in samenhang bezien met de wijze en het tijdstip waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het aangetroffen bloed een daderspoor betreft en dat deze dader enkel verdachte kan zijn.
Uit al het vorengaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat verdachte het slachtoffer op 15 maart 2006 tussen 18.52 uur en 19.35 uur met een houten balk op het hoofd heeft geslagen en daarna, terwijl zij op de grond lag, haar keel heeft doorgesneden, en over haar hele lichaam talloze snij- en steekwonden heeft toegebracht ten gevolge waarvan zij is overleden.
- g.
De lezing van verdachte
Verdachte heeft aangevoerd dat een tweetal mannen in de woning zijn geweest die mogelijk verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van het slachtoffer. Deze twee mannen droegen verdachte op voor hen schakelkasten voor hennepkwekerijen te maken. Toen het slachtoffer vroeg wat een en ander te betekenen had, zou het slachtoffer zijn geduwd, waarna zij met haar hoofd tegen de muur of een deurpost zou zijn gevallen, waardoor zij een beetje bloedde. Toen verdachte haar overeind hielp heeft hij bloed aan zijn hand gekregen. Verdachte heeft vervolgens in de garage een houten keper gepakt waarna de mannen zijn weggegaan.
Door verdachte is gesteld dat het slachtoffer slechts een beetje bloedde nadat zij geduwd en gevallen was en dat hij en het slachtoffer daarna nog koffie hebben gedronken. De hoeveelheid bloed vormde geen aanleiding de wond van het slachtoffer direct te verzorgen of zelfs maar nader te onderzoeken.
Uitgaande van die lezing zou verdachte slechts een geringe hoeveelheid bloed aan zijn hand hebben kunnen krijgen.
Verdachte zou daarna de keper in zijn hand hebben genomen en bij het tafeltje naast de deur tussen de hal en de woonkamer hebben gezet, waarbij hij bloed op die keper heeft achtergelaten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij thuis reeds gemerkt had dat hij bloed aan zijn handen had, maar dat hij het toen niet nodig vond om het af te wassen.
Verdachte heeft een kop koffie gedronken en daarna zelf nog een tweede kop koffie gezet en gedronken, zonder het bloed te verwijderen.
Op het toilet van [naam klusafspraak] heeft hij toen zijn handen met water gewassen. Ondanks de geringe hoeveelheid bloed die aanvankelijk op zijn hand terecht zou zijn gekomen en de hiervoor omschreven gang van zaken daarna alsmede het feit dat hij zijn handen heeft gewassen met water, is er niet alleen bloed op de deur en de vloer van het toilet en in de sifon terechtgekomen, maar ook nog bij het drogen van zijn handen op de handdoek.
De rechtbank overweegt dat de lezing van verdachte over de twee mannen op geen enkele wijze door feiten en omstandigheden wordt ondersteund. Volgens verdachte is bij het bezoek van de twee mannen een dreigende situatie ontstaan zodat het niet voor de hand ligt dat het slachtoffer bij een tweede bezoek de deur voor de mannen geopend zou hebben. Bovendien ligt het voor de hand dat er indien dat wel het geval was in de woning sporen zouden zijn aangetroffen van een worsteling, hetgeen niet het geval is. Verdachte verklaart voorts dat hij na de confrontatie met de twee mannen koffie heeft gedronken met het slachtoffer waarbij hij nauwelijks met haar over het gebeurde heeft gesproken en dat hij daarna vertrokken is naar [plaats klusafspraak]. Gezien de impact van hetgeen gebeurd is, is moeilijk voorstelbaar dat de confrontatie nauwelijks is besproken, het slachtoffer alleen in de woning is willen blijven en dat verdachte haar zo snel na de confrontatie (maximaal 15 minuten daarna) gewond en alleen achter heeft willen laten. Dit bevreemdt temeer nu ook de twee kinderen in de woning aanwezig waren.
Verder blijft de verdachte in zijn verklaring omtrent de confrontatie vaag. Hij kan geen concrete informatie over de mannen geven, anders dan een omschrijving van hun uiterlijk. Hij kan geen informatie verschaffen over mensen voor wie hij schakelkasten heeft gemaakt en komt met een ongeloofwaardige verklaring over de wijze waarop hij met die mensen in contact trad (via toevallige ontmoetingen op toevallige plaatsen). Verdachte verklaart voorts niet consistent over wat er in de woning tijdens het bezoek van de twee mannen is voorgevallen en kan geen aannemelijk verklaring geven voor het feit dat hij vanaf het moment dat de ambulancemedewerkers die het slachtoffer hebben aangetroffen hem gevraagd hebben hoe laat hij weg is gegaan uit de woning over het tijdstip van vertrek heeft gelogen. Verdachte stelt de twee mannen niet te kennen en nooit eerder ontmoet te hebben, zodat een motief bij deze mannen voor het doden van zijn echtgenote en zeker het doden op deze gruwelijke wijze naar het oordeel van de rechtbank moeilijk voorstelbaar is.
Voorts stelt verdachte dat hij anderhalf jaar lang gezwegen heeft uit angst voor de veiligheid van hemzelf en zijn kinderen. Hij stelt dat hij besloten heeft nu te verklaren, niet om de verantwoordelijke(n) voor de dood van zijn echtgenote te vinden, doch omdat zijn familie hem gezegd heeft dat hij zijn kinderen anders niet meer te zien krijgt. Een verklaring die naar het oordeel van de rechtbank niet strookt met de volgens verdachte nog immer aanwezige angst voor de veiligheid van zijn kinderen.
De rechtbank neemt verder mede in ogenschouw dat verdachte eerst met deze verklaring komt anderhalf jaar na dato en dat deze lezing van de feiten niet los kan worden gezien van het feit dat verdachte steeds wisselend heeft verklaard en zijn verklaringen regelmatig heeft aangepast, wellicht om die in overeenstemming te brengen met informatie die hij naderhand heeft verkregen.
Met betrekking tot het op het toilet in de woning van [naam klusafspraak] aangetroffen bloed overweegt de rechtbank voorts nog dat gelet op het feit dat verdachte spreekt over een kleine hoeveelheid bloed, de lezing van verdachte dat het bloed van het slachtoffer op de door hem gestelde wijze op het toilet van [naam klusafspraak] terecht is gekomen, onaannemelijk is.
De rechtbank verwerpt dan ook de lezing van verdachte.
Overige standpunten van de verdediging
DNA onder vingernagels slachtoffer
De verdediging heeft voor de stelling dat het een derde is geweest die het feit heeft gepleegd nog aangevoerd dat onder de nagels van de linkerhand van het slachtoffer derden-DNA is aangetroffen, dat niet van verdachte afkomstig is en afkomstig moet zijn van de dader.
De stelling dat onder de nagels van de linkerhand van het slachtoffer derden-DNA is aangetroffen, dat niet van verdachte afkomstig is en afkomstig moet zijn van de dader verwerpt de rechtbank. Het is algemeen bekend dat bij moeders van jonge kinderen vaak DNA-materiaal van de kinderen onder de nagels wordt aangetroffen. Voorts is het slachtoffer werkzaam in een boetiek en had zij die dag daar ook gewerkt. Zij is derhalve met veel verschillende mensen in aanraking geweest waarbij het niet ondenkbaar is dat DNA-materiaal van anderen onder haar vingernagels is gekomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet zonder meer gesteld kan worden dat het onder de vingernagels aangetroffen DNA-materiaal als een daderspoor moet worden aangemerkt.
Onvolledigheid onderzoek
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat geconstateerd is dat de tussendeur tussen de woonkamer en de bijkeuken openstond en dat de buitendeur in de achtergevel van de bijkeuken een stukje openstond. De dader heeft ongezien de woning kunnen verlaten. Nagelaten is om de buitendeur op sporen, zoals bloedsporen en (vinger)afdrukken, te onderzoeken. Geconstateerd wordt slechts dat aan de deur en aan de deurstijl geen sporen van braak en/of verbreking aanwezig zijn.
Aan de buitenzijde van de rechterdeurstijl van de voordeur worden twee sporen gevonden (een vingerspoor en een handpalmfragment) die niet van verdachte afkomstig zijn.
Ook is door de verdediging gesteld dat door diverse getuigen op 15 maart 2006 tussen 19.00 uur onbekende mensen en een verdachte auto in de omgeving van de woning van verdachte zijn waargenomen.
Door de verbalisanten Luijpers en Wever werd geconstateerd dat de achtertuin geheel omsloten is door andere tuinen en geen toegangspoort heeft. De buitendeur in de achtergevel van de bijkeuken stond een stukje open. Aan de deur en deurstijl werden geen sporen van braak of verbreking aangetroffen. In de hele woning werden geen sporen van braak of verbreking aangetroffen.
De tuin van perceel [adres verdachte] is volgens de verbalisanten Tijdeman en Dahmen omheind door schuttingen.
De verbalisant Van Doorn stelt op 21 maart 2006 een onderzoek in in de tuinen direct grenzende aan de tuin van perceel [adres verdachte] naar de aanwezigheid van sporen die zouden kunnen wijzen op het feit dat iemand over/door de tuinafscheiding is gegaan/geklommen. In geen enkele tuin worden klimsporen, doorkruipsporen of sporen dat iemand over een afscheiding was geklommen, aangetroffen.
De stelling van verdachte dat de dader door de achterdeur is vertrokken wordt dan ook door de rechtbank als onaannemelijk verworpen. Hierbij tekent de rechtbank aan dat verdachte aanvankelijk, op 18 maart 2006, tegen K.L.W. Sonnemans heeft verklaard dat hij gezien had dat de achterdeur openstond en dat hij naderhand heeft verklaard dat hij niet wist of de deur openstond. Naar het oordeel van de rechtbank is niet uitgesloten dat verdachte, die blijkens de aangetroffen sporen door het hele huis heeft gelopen, ook de achterdeur heeft geopend en bestaat tevens de mogelijkheid die door de getuige [getuige 4] wordt geopperd dat het slachtoffer de deur tijdens het dweilen heeft geopend om de vloer sneller te laten drogen.
De rechtbank stelt voorts dat het niet ongebruikelijk is dat aan de buitenzijde van een voordeur van een woning vingersporen van derden worden aangetroffen, zodat dit geen onderbouwing kan vormen voor het door de raadsman gestelde. Ook de omstandigheid dat op de bewuste avond in de omgeving onbekende personen zijn gesignaleerd, kunnen daarvoor geen onderbouwing vormen, daar dit rond het tijdstip van de gebeurtenissen (vroeg in de avond) niet ongebruikelijk mag worden geacht. Voorts zijn kort na de melding alle kentekennummers van de in de straat aanwezige auto’s genoteerd en nader onderzoek daarvan heeft niet tot enige verdachte waarneming geleid.
Het tijdstip van overlijden van het slachtoffer
Het tijdstip van overlijden van het slachtoffer is volgens het IFS bij een berekening volgens het TNO-model gelegen tussen 18.45 en 20.45 uur, met als meest waarschijnlijke tijdstip rond 19.45 uur. Volgens de verdediging behoeft dit tijdstip nog een correctie naar een later tijdstip dan 19.45 uur, omdat bij de berekening is uitgegaan van een vloertemperatuur van 22ºC, terwijl de vloertemperatuur in de avond aanzienlijk lager is door de automatische thermostaatregeling van de centrale verwarming. Uit de verklaringen van [naam klusafspraak], [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat verdachte rond 20.00 uur bij [naam klusafspraak] aankomt, zodat verdachte ten tijde van de dood van het slachtoffer niet op de plaats delict aanwezig kan zijn geweest.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tijdstip van overlijden blijkens de verklaring van de verbalisant Wever in proces-verbaal nr. 26.12.10.16 de omgevingstemperatuur op 16 maart 2006 om 11.20 uur 18,8º C bij een vloertemperatuur van 22ºC was. De stelling van de raadsman dat het volgens het TNO-model berekende meest waarschijnlijke tijdstip naar een later tijdstip dan 19.45 uur moet worden verplaatst, omdat bij de berekening is uitgegaan van een onjuiste vloertemperatuur kan niet aanvaard worden, omdat uit dit proces-verbaal niet zonder meer blijkt dat de automatische schakeling heeft aangestaan. Verdachte heeft immers ter terechtzitting van 10 juli 2007 verklaard dat de verwarming om 07.00 uur aanging en dat de temperatuur dan 20-21ºC zou zijn terwijl om op 16 maart 2006 om 11.20 uur een omgevingstemperatuur van 18,8ºC werd gemeten.
Het gedrag van verdachte en de kleding van verdachte
De verdediging heeft ter onderbouwing van het standpunt dat verdachte het ten laste gelegde niet gepleegd heeft aangevoerd dat [naam klusafspraak] en [getuige 2] niets aparts aan de houding van verdachte hebben opgemerkt en dat hij gewoon het afgesproken werk heeft gedaan zonder dat hij vreemd gedrag vertoonde en dat aan de kleding van verdachte niets vreemds is opgemerkt. Als verdachte de moord gepleegd had, zou zijn kleding met bloed besmeurd moeten zijn geweest. [naam klusafspraak] heeft niets vreemds bemerkt, zoals bloedvlekken, toen hij de auto van verdachte zijn garage inreed.
De rechtbank overweegt hierover dat zowel [naam klusafspraak] als [getuige 2] druk bezig zijn geweest met hun werkzaamheden. [getuige 2] had een klant in haar nagelstudio en heeft verdachte nauwelijks gezien en nauwelijks contact met hem gehad. Toen zij even bij verdachte in de woonkamer was, heeft verdachte voorover gebogen bij de muur gezeten en is verdachte druk bezig geweest met het aanleggen van een kabelverbinding. Aan het feit dat haar niets is opgevallen kunnen dan ook geen conclusies worden verbonden.
[naam klusafspraak] is gedurende de gehele periode dat verdachte in zijn woning is geweest, werkzaam geweest aan de auto van verdachte, ook gedurende de periode dat verdachte bij hem in de garage was.
Uit de verklaring van [naam klusafspraak] blijkt dat hij geen aandacht heeft geschonken aan de kleding van verdachte, nu hij zich daarvan niets kan herinneren. Ook ten aanzien van het gedrag heeft hij niets bijzonders waargenomen, zodat de rechtbank hieraan , gelet op de drukke bezigheid van [naam klusafspraak], geen conclusie kan verbinden. Gezien het bloedspooronderzoek waaruit blijkt dat het slachtoffer liggend en waarschijnlijk van achteren de keel door is gesneden is het naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk dat de kleding van verdachte besmeurd moest zijn met bloed en bovendien de kleding van het slachtoffer aanvankelijk het bloed van een groot aantal van de snij- en steekwonden zal hebben geabsorbeerd.
Bovendien is de verdachte om 19:35 uur weggereden en om 20:00 uur in [plaats klusafspraak] op de [klusadres] aangekomen. Deze rit duurt in werkelijkheid volgens de metingen van de politie minder dan 10 minuten. Verdachte heeft steeds aangegeven rechtstreeks naar [plaats klusafspraak] te zijn gereden en heeft op geen enkel moment een verklaring gegeven voor de resterende 15 minuten. De rechtbank overweegt dat verdachte hiermee voldoende tijd heeft gehad zich van eventuele bebloede kleding te ontdoen.
Dat [naam klusafspraak] niet is opgevallen dat er bloed in en aan de auto van verdachte heeft gezeten, betekent voorts niet dat deze bloedvlekken er niet zijn geweest.
Ontbreken van een aanleiding
De verdediging heeft gesteld dat onaannemelijk is dat verdachte in staat zou zijn om zijn vrouw op een gruwelijke wijze om het leven te brengen, dat de relatie tussen verdachte en zijn vrouw goed was en dat zij heel harmonieus met elkaar omgingen en dat, al zou er sprake zijn van enige relatieproblematiek, dan nog onmogelijk gesteld kan worden dat deze daad voorstelbaar is bij een volstrekt normaal persoon als verdachte.
De rechtbank neemt deze stellling niet over. In het dossier wordt verdachte door derden die daarover zijn gehoord beschreven als een man die weinig uit zichzelf onderneemt en het initiatief aan anderen overlaat en dingen laat gebeuren. Ook wordt van hem gezegd dat hij sterk in zichzelf gekeerd is en weinig eigen contacten onderhoudt. Zo vertelt verdachte over zijn jeugd, in de periode voordat hij Kathleen heeft ontmoet, dat hij zich erg eenzaam heeft gevoeld en dat hij wenst dat nooit meer te hoeven meemaken.
In het huishouden, maar ook in het drijven van zijn beginnende onderneming toont verdachte zich uiterst afhankelijk van het slachtoffer, terwijl zijn echtgenote van de andere kant wordt getypeerd als iemand die in de verhouding tussen hen beiden de dienst uitmaakt. In de reacties van verdachte op het gebeurde verdringen gevoelens van radeloosheid hoe het nu verder moet met alles zonder zijn echtgenote zelfs de vraag naar het hoe, waarom en door wie een en ander heeft kunnen gebeuren.
Meerdere getuigen gewagen van spanningen in het huwelijk van verdachte en het slachtoffer omdat verdachte veel weg zou zijn en overwegend veel tijd zou besteden aan andere zaken dan zijn vrouw en kinderen. In dat verband zou hem op een ultimatieve manier de wacht zijn aangezegd. Die spanningen zouden zijn vergroot door het feit dat het slachtoffer verdachte niet meer vertrouwde in zijn verhouding met andere vrouwen. Zij ontdekte een telefoon waarmee verdachte gebruik maakte van sekslijnen en zou een slecht gevoel hebben over de contacten die hij had met een vrouwelijke oud-collega. De rechtbank kan de stelling dat de relatie goed was, zo dit al relevant is, dan ook niet zonder meer onderschrijven.
Tegen deze achtergrond is het niet onvoorstelbaar dat het slachtoffer verdachte op de bewuste avond heeft medegedeeld dat zij bij hem weg zou gaan, dat dit bij verdachte gevoelens van paniek heeft opgeroepen en dat daaruit een ruzie is ontstaan die op dramatische wijze is geëscaleerd.
- 7.3.
Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen leidt de rechtbank af dat niet vaststaat dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg zijn echtgenote om het leven heeft gebracht. Niet valt uit te sluiten dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling, waarbij hij in blinde woede een keper en een of meer messen of andere steekwapens heeft gepakt en daarmee [slachtoffer] zodanig heeft verwond dat deze daaraan is overleden.
De verdachte moet dan ook van de primair ten laste gelegde moord worden
vrijgesproken.
- 7.4.
Bewezenverklaring
Op grond van de onder 7.2 a tot en met f vermelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2006 in de gemeente Venray opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], meermalen met een mes in elk geval met een scherp voorwerp in de keel althans hals en het lichaam gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De bij de bewijsmiddelen opgenomen geschriften zijn door de rechtbank slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen
8.1. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het subsidiair ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
doodslag.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- 9.
De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
- 10.
De straffen en/of maatregelen
- 10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 22 oktober 2007 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 20 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
- 10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte en de raadsman hebben aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Een standpunt ten aanzien van de oplegging van een straf of maatregel is dan ook niet aan de orde is.
- 10.3.
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft op weerzinwekkende wijze zijn vrouw [slachtoffer] van het leven beroofd door haar met een keper op het hoofd te slaan en haar een groot aantal steek- en snijwonden toe te brengen op kritische plaatsen, waaronder in de rug, borstkas, linkerflank, hals, nek en armen en waarbij haar strottenhoofd is doorgesneden en haar hart is geraakt.
Deze daad is te meer afschuwelijk doordat hij na zijn daad zijn kinderen heeft achtergelaten in de woning met hun dode moeder, dit ondanks dat hij wist dat zijn oudste dochter zelfstandig naar beneden kon komen.
Verdachte heeft verklaard dat hij een binnenvetter is en dat hij dingen opkropt. Hij is in het gezin zijn eigen weg gegaan en deed binnen de relatie dingen waar het slachtoffer geen weet van had en waarvan hij vond dat zij die niet hoefde te weten. Als het slachtoffer al ergens achter kwam dan verzon hij snel en gemakkelijk een uitvlucht zodat hij zich niet hoefde te verantwoorden voor zijn gedrag. Hij heeft niet willen tegemoet komen aan de wensen van zijn vrouw omdat hij ervan overtuigd was dat zij niet bij hem weg zou gaan. Zelfs een ultimatum van de zijde van zijn partner heeft hem niet tot andere gedachten kunnen brengen. Verdachte is– zonder zich maar enig moment te bekommeren om de gevolgen - met behulp van een balk en een of meerdere steek- of snijvoorwerpen op onvoorstelbaar gruwelijke wijze tegen zijn vrouw te keer gegaan.
Als gevolg van deze weerzinwekkende daad heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer en ook zijn eigen familie onnoemelijk veel verdriet bezorgd. Door zijn toedoen is voor de kinderen de mogelijkheid om op te groeien in een harmonieuze, beschermde omgeving onder de begeleiding van beide ouders en in het bijzonder de dagelijkse zorg van hun moeder, voor altijd ontnomen. Hoe ernstig de gevolgen op lange termijn voor de kinderen zullen zijn, moet worden afgewacht en is afhankelijk van factoren die thans grotendeels buiten de invloedsfeer van verdachte liggen. Zij zullen hun moeder in ieder geval voor altijd moeten missen.
De rechtbank rekent verdachte zeer zwaar aan dat hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt en voortdurend - zelfs na meer dan anderhalf jaar nog - tracht de schuld van zich af te schuiven.
Ook in de woonomgeving van verdachte en het slachtoffer en in hun vrienden-, vriendinnen- en bekendenkring heeft het feit tot grote commotie en verslagenheid geleid.
Aan drs. M.J. van Weers, psychiater, en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, is opgedragen een onderzoek in te stellen naar de geestvermogens van verdachte. Op 27 mei 2006 respectievelijk 1 juni 2006 is hierover door hen een rapport uitgebracht. De deskundigen concluderen dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat zulks ook ten tijde van het bewezen verklaarde feit het geval was. Wel worden door de psycholoog in de persoonlijkheidsstructuur van verdachte enkele afhankelijke kenmerken aangetroffen. Vanuit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis kan het bewezen verklaarde volgens beide deskundigen echter niet verklaard worden. De psycholoog en de psychiater concluderen dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden. Ook kunnen er vanuit gedragskundig oogpunt geen aanbevelingen gedaan worden.
De wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht maakt dat haar dood niet alleen voor de nabestaanden, maar door iedereen die haar gekend heeft als bijzonder afschuwelijk zal zijn beleefd en naar verwachting nog lange tijd door velen als een nachtmerrie zal worden ervaren. Ofschoon verdachte blijkens de Justitiële Documentatie niet eerder is veroordeeld, past voor een dergelijk afschuwelijk levensdelict als de thans bewezen doodslag naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf dan de maximale gevangenisstraf die het wetboek van strafrecht voor dit feit, doodslag, toestaat.
- 10.4.
Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder meer in beslag genomen is: 1 personenauto, Volkswagen Passat, kleur grijs, kenteken [kenteken].
Nu met betrekking tot dit voorwerp niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dient dit voorwerp te worden teruggegeven aan degene aan wie het toebehoort, zoals hierna in de beslissing genoemd.
- 11.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 15 jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen personenauto, Volkswagen Passat, kleur grijs, kenteken [kenteken].
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, E.P.J. Rutten en Y.J.C.A. Roeffen, rechters, van wie mr. E.P.J. Rutten voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank
op 5 november 2007.