Rb. Noord-Holland, 23-05-2018, nr. C/15/261826 / FA RK 17-4202
ECLI:NL:RBNHO:2018:4239
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
23-05-2018
- Zaaknummer
C/15/261826 / FA RK 17-4202
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:4239, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 23‑05‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Verzoek ninilstelling kinderbijdrage in het kader van een vrijwillig schuldhulpverleningstraject. De man heeft de door de rechtbank verzochte VTLB-berekening niet overgelegd. De rechtbank stelt de minimale bijdrage van € 25,-- per maand vast.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
SH
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/261826 / FA RK 17-4202
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 23 mei 2018
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.G.J. van Ommeren, kantoorhoudende te Amsterdam Zuidoost,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E. Goudriaan, kantoorhoudende te Gouda.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 18 juli 2017;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 14 september 2017;
- de reactie op het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 13 oktober 2017;
- de brief van 9 april 2018, met een bijlage behorende bij productie 7, en de brief, met bijlagen, van 24 april 2018 van de advocaat van de man;
- de brief van 9 april 2018, met producties 3 tot en met 9, en de brief van 30 april 2018 van de advocaat van de vrouw.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 april 2018 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. R.G.J. van Ommeren en de vrouw bijgestaan door mr. M.E. Goudriaan. De vrouw heeft ter zitting stukken overgelegd.
1.3
Na de mondelinge behandeling heeft de man op verzoek van de rechtbank nog nadere stukken in het geding gebracht, waarop de vrouw nog heeft gereageerd.
1.4
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Zij heeft in een brief, gedateerd 15 maart 2018, haar mening kenbaar gemaakt.
2. De feiten
2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op[datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 november 2011.
2.2
Het minderjarige kind van partijen is:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
2.3
Bij de hiervoor genoemde beschikking van 28 november 2011 is bepaald dat de inhoud van het ouderschapsplan dat partijen hebben gesloten is opgenomen in de beschikking, en dat volgens dit plan de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van€ 150,-- per maand moet voldoen.
2.4
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2017 € 162,55 per maand.
3. Het verzoek
3.1
De man heeft verzocht de beschikking van 28 november 2011 te wijzigen in die zin, dat de kinderbijdrage met ingang van 1 juli 2017 wordt bepaald op nihil, dan wel op een door de rechtbank te bepalen bedrag.
Hij stelt hiertoe dat de hierboven genoemde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven.
3.2
De vrouw heeft verweer gevoerd:
I primair strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn verzoeken;
II subsidiair tot afwijzing van de verzoeken;
III uiterst subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat de man met ingang van de dag van de in deze te wijzen beschikking maandelijks een onderhoudsbijdrage aan de vrouw zal voldoen, van een door de rechtbank te bepalen bedrag.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de vrouw voorts:
IV te verklaren voor recht dat de man aan de vrouw dient te voldoen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag ad € 440,76 uit hoofde van achterstallige kinderalimentatie (indexering) en wel binnen veertien dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking;
V te verklaren voor recht dat de man aan de vrouw dient te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad € 3.614,67 uit hoofde van kinderbijslag dat de man ten gunste van de minderjarige dochter der partijen heeft ontvangen, en wel binnen veertien dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
3.3
De man heeft in een reactie verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw. De man handhaaft zijn verzoek en verzoekt om de vorderingen van de vrouw, de verklaringen voor recht, niet-ontvankelijk te verklaren, en subsidiair, de vorderingen, integraal af te wijzen.
4. De standpunten van partijen
4.1
De man heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. De man stelt dat hij door de schuldeisers van de huwelijksgoederengemeenschap, welke partijen na het huwelijk niet verdeeld hebben, alleen aansprakelijk wordt gesteld voor de restschuld van de hypotheeklening en het doorlopend krediet. De schuldenlast van de man bedraagt€ 166.346,27. Hij heeft zich aangemeld voor schuldhulpverlening bij de [bank] . Bij overeenkomst van 4 oktober 2017 is hij toegelaten tot een schuldregeling, welke drie jaar duurt. Daarnaast stelt de man in punt 8. van zijn reactie op het verweer door de vrouw, dat hij tot en met oktober 2017 beduidend meer aan onderhoudsbijdrage heeft betaald dan door partijen is overeengekomen. De man stelt geen draagkracht te hebben om de vastgestelde kinderbijdrage te voldoen.
4.2
De vrouw heeft betoogd dat de minderjarige nog altijd behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van haar vader. De vrouw heeft een uiterst beperkt inkomen. De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man. De door de man genoemde schulden waren reeds bekend ten tijde van het overeenkomen van de kinderbijdrage in 2011. De vrouw heeft zelf ten aanzien van de restschuld van de voormalige echtelijke woning een regeling kunnen treffen. Daarnaast heeft zij twee jaar lang de rente- en aflossingsverplichting van het krediet bij de [bank] voldaan. Volgens de vrouw mogen de financiële consequenties van de keuzes die de man maakt niet worden afgewenteld op de minderjarige. De vrouw acht de man onverkort in staat om zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige te continueren. Voorts is zij van mening dat er in de op te maken VTLB-berekening (Vrij Te Laten Bedrag) van de man in het kader van het schuldhulpverleningstraject rekening dient te worden gehouden met de onderhoudsverplichting van de man
5. De beoordeling
5.1
Nu partijen woonachtig zijn in verschillende staten dient de rechtbank vast te stellen of haar in deze rechtsmacht toekomt en welk recht dan van toepassing is.
5.2
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
5.3
Omdat partijen ter zitting van 19 april 2018 hebben gekozen voor toepassing van het Nederlandse recht zal de rechtbank dit als zodanig toepassen.
5.4
De rechtbank ziet aanleiding om als eerste de zelfstandige verzoeken van de vrouw onder IV. en V. te bespreken.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet leent voor verklaringen voor recht inzake geldvorderingen zoals door de vrouw is verzocht. Deze verzoeken zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.6
In artikel 401 lid 1, van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden gronden gegeven op basis waarvan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst kan worden gewijzigd. Om ontvankelijk te zijn in een verzoek tot wijziging van onderhoudsbijdragen dienen deze gronden aan het verzoek ten grondslag te worden gelegd. In de onderhavige zaak heeft de man dat gedaan. Om die reden is de man ontvankelijk in zijn verzoek en dient de rechtbank het verzoek van de man inhoudelijk te beoordelen. Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is van een dermate wijziging van omstandigheden dat de beschikking dan wel de overeenkomst dient te worden gewijzigd.
5.7
De rechtbank is, anders dan de vrouw, van oordeel dat het enkele feit dat de man is toegelaten tot de vrijwillige schuldhulpverlening gewijzigde omstandigheden oplevert in de zin van voornoemd artikel. Deze omstandigheid heeft immers invloed op de draagkracht van de man om een kinderbijdrage te betalen.
5.8
De rechtbank heeft op de zitting van 19 april 2018 de behandeling aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen de door de [bank] opgemaakte VTLB-berekening te overleggen.
De man heeft bij brief van 24 april 2018 een overzicht overgelegd van de maandlasten waarmee de [bank] rekening heeft gehouden bij het vaststellen van het VTLB. De man heeft verder een overzicht van de salarisbetalingen over de periode van oktober 2017 tot en met april 2018 overgelegd, alsmede een overzicht van de afdrachten aan de [bank] over de periode oktober 2017 tot en met april 2018.
5.9
De vrouw heeft in haar brief van 30 april 2018 gereageerd op de stukken van de man. De vrouw is van mening dat geen rekening dient te worden gehouden met de door de man overgelegde gegevens nu hij heeft nagelaten de VTLB-berekening over te leggen. De vrouw is van mening dat de door de man overgelegde stukken juist ondersteunen dat de man over voldoende middelen beschikt om de kinderbijdrage te blijven betalen. De vrouw blijft bij haar standpunt zoals dat in haar verweerschrift is opgenomen.
5.10
De rechtbank overweegt als volgt.
5.11
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de man op 4 oktober 2017 is toegelaten tot de vrijwillige schuldhulpverlening. Uit de door de man overgelegde productie 8 blijkt dat de man in dat kader door de gemeente [plaats] is opgedragen om te verzoeken om nihilstelling van de kinderbijdrage.
5.12
Uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 24 juni 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BN2034) volgt dat in de situatie waarin de WSNP op een onderhoudsplichtige van toepassing is verklaard, uitgangspunt is dat zijn betalingsverplichting op nihil wordt gesteld, tenzij in het vrij te laten bedrag rekening is gehouden met de alimentatieverplichting. Verder volgt uit deze uitspraak dat er ook bij een vrijwillig schuldhulpverleningstraject aanleiding kan zijn om aansluiting te zoeken bij dit uitgangspunt.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in zijn beschikking van 7 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4596, onder meer het volgende overwogen:
‘Het hof overweegt dat in de situatie waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling op een onderhoudsplichtige van toepassing is verklaard, uitgangspunt is dat geen betalingsverplichting wordt opgelegd. Dit zou anders kunnen zijn wanneer in het VTLB rekening wordt gehouden met een alimentatieverplichting. Thans is geen sprake van de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar van vrijwillige schuldhulpverlening. Het hof ziet desondanks aanleiding om in de onderhavige zaak aansluiting te zoeken bij het hiervoor genoemde uitgangspunt. Alleen al de hoogte van de belastingschuld is zodanig dat de man slechts door middel van een schuldhulpverleningstraject - hetzij in een vrijwillig kader, hetzij in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling - de mogelijkheid heeft uit deze financiële situatie te komen. Naar het oordeel van het hof kan van de man niet worden gevergd dat hij een verzoek tot toelating tot de wettelijke regeling indient met als enig doel de mogelijkheid te creëren de rechter-commissaris te verzoeken in het VTLB rekening te houden met zijn alimentatieverplichting, terwijl het minder zware traject van de vrijwillige schuldhulpverlening ook tot aflossing van de schulden kan leiden.’
5.13
De rechtbank leidt uit deze uitspraken af dat er in het geval dat een onderhoudsplichtige is toegelaten tot de vrijwillige schuldhulpverlening, de betalingsverplichting in beginsel op nihil wordt gesteld, tenzij er bij de vaststelling van het VTLB rekening is gehouden met een alimentatieverplichting.
5.14
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man, nu hij ondanks zijn toezegging de VTLB-berekening van de [bank] niet heeft overgelegd, geen volledig inzicht heeft gegeven in zijn financiële omstandigheden. Uit de door de man overgelegde stukken is duidelijk geworden dat de man een goed salaris heeft en, in het kader van het schuldhulpverleningstraject, een forse afdrachtverplichting heeft. Doordat de man de VTLB‑berekening niet heeft overgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen of in het VTLB rekening is gehouden met een alimentatieverplichting van de man. Wel heeft de man aangetoond dat voor hem een vrij te laten bedrag resteert dat zich onder de grens bevindt van een netto besteedbaar inkomen per maand van € 1.575,-- per maand. Conform de door de rechtbank gehanteerde richtlijnen inzake kinderalimentatie gelden dan vaste bedragen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van de man, gezien zijn wettelijke onderhoudsverplichting voor zijn dochter, gevergd mag worden dat hij de minimale (forfaitaire) kinderbijdrage van € 25,-- per maand zal betalen. De rechtbank zal hierna bepalen dat deze bijdrage zal gelden met ingang van de datum waarop de overeenkomst van het schuldhulpverleningstraject bij de [bank] is gedateerd, zijnde 4 oktober 2017, voor de duur van de vrijwillige schuldhulpverlening.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij tot vrij recentelijk de in het ouderschapsplan overeengekomen bijdrage heeft voldaan. Gezien de financiële situatie van de vrouw en de minderjarige zal de rechtbank beslissen dat van de vrouw in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij hetgeen de man teveel heeft betaald, zal terugbetalen.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 november 2011, dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
met ingang van 4 oktober 2017 en voor de duur van de vrijwillige schuldhulpverlening van de man, dient te voldoen € 25,-- per maand, en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat voor zover sedert 4 oktober 2017 tot nu toe méér is betaald en/of op de man is verhaald de rechtbank de bijdrage voor die periode vaststelt op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
verklaart de verzoeken van de vrouw, vermeld met nummers IV en V in overweging 3.2, niet-ontvankelijk;
6.4
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van S.J.C. Haazelager-Deijkers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2018. | ||
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. | ||