De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/9.2.5:9.2.5 Verschil in normatieve kracht
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/9.2.5
9.2.5 Verschil in normatieve kracht
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376259:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 12 september 1997, NJ 1998, 687.
Zie thans art. 44 lid 3 Rv.
HR 14 april 1989, NJ 1989, 469 (MS).
Zie hierover ook infra, nr. 587 e.v.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
515. Uit de hiervoor al genoemde uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Saueressig/Forbo blijkt dat het normatieve vermogen van art. 6 EVRM ook in ander opzicht afwijkt van het vermogen van de eisen van een goede procesorde. Verzoeker tot cassatie betoogde in die zaak dat art. 216 lid 2 (oud, thans art. 188 lid 2) Rv, dat elke hogere voorziening tegen een toewijzing van het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor uitsloot, een schending inhield van 'art. 6 lid 1 EVRM en/of de eisen van een behoorlijke procesorde, meer in het bijzonder van het beginsel van "equality of arms—.
Het beroep op art. 6 EVRM ketste echter af op de grenzen van het toepassingsgebied van die verdragsbepaling. Zou dat niet het geval zijn geweest, dan had de toetsing van het bestreden appèlverbod aan art. 6 EVRM ertoe kunnen leiden dat art. 216 lid 2 (oud) Rv buiten werking werd gesteld. Uit art. 94 Grondwet volgt immers dat wettelijke voorschriften waarvan de toepassing onverenigbaar is met art. 6 EVRM, geen toepassing vinden. Een voorbeeld van deze werking van art. 6 EVRM biedt het arrest MSAA/Aegon1, waarin de Hoge Raad oordeelde dat voorzover art. 328 (oud) Rv2 eraan in de weg stond dat partijen op de conclusie van het Openbaar Ministerie zouden kunnen reageren zoals hun geraden voorkomt, dit artikel buiten toepassing diende te blijven, omdat het in zoverre niet verenigbaar was met art. 6 EVRM.
Tot een dergelijke, algemene buitenwerkingstelling van een wettelijk voorschrift kan een beroep op de eisen van een goede procesorde daarentegen niet dienen, en ook dat beroep bracht verzoeker tot cassatie daarom geen baat. Verzoeker miskende daarmee volgens de Hoge Raad immers dat, zélfs als het appèlverbod met die eisen in strijd zou zijn, het de rechter ingevolge art. 120 Grondwet niet vrij zou staan het verbod op die grond buiten toepassing te laten. Dit artikel verbiedt de rechter om in een beoordeling van de 'grondwettigheid' van formele wetten en verdragen te treden. In het Harmonisatie-arrest3 oordeelde de Hoge Raad met een beroep op de parlementaire geschiedenis van deze bepaling, dat 'de rechter de hem gestelde grenzen zou overschrijden door te oordelen dat art. 120 Gr.w. zich niet (ook) tegen toetsing van de wet aan fundamentele rechtsbeginselen verzen.4 Men zou derhalve kunnen zeggen dat aan art. 6 EVRM een grotere normatieve kracht toekomt, dan aan de eisen van een goede procesorde.