Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/7.3.1
7.3.1 Inleiding en opzet
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398119:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie eerder noot 1; zie ook Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 183 (eerste volzin); Vademecum Executie en Beslag (Van Oven), § 83.8; zie ook nr. 114 (noot 473).
Het bepaalde in art. 478 geldt overigens niet alleen voor cumulatieve derdenbeslagen. De wetgever heeft er bewust voor gekozen deze bepaling óók van toepassing te laten zijn, indien er ten laste van de beslagdebiteur 'ook andere beslagen zijn gelegd'. Daarbij heeft hij met name het oog op een door de derde-beslagene onder zich zelf gelegd beslag (art. 479h e.v.), alsmede op de 'verscholen' derdenbeslagen. (vgl. Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 184, alsmede § 83).
Beslissend is blijkens art. 478 lid 1 het 'oudste executoriale beslag', óók wanneer een conservatoir derdenbeslag op zichzelf ouder is. Voor toepassing van art. 478 geldt voor conservatoire beslagen dan ook het tijdstip waarop deze krachtens art. 704 lid 1 in de executoriale fase zijn gekomen (vgl. Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 183).
Zie daarover verder § 7.3.7.
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 109.1n art. 441 lid 1 is in het algemeen bepaald dat een executoriaal beslag slechts kan worden gedaan voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is.
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 170-173.
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 183-184.
Zie aldus Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 183 (midden); zie voor het stelsel van de Staatscommissie-Haardt haar ontwerp-art. 477c (Rapport, p. 11-12) met de toelichting daarbij (p. 32-33), alsmede de ontwerp-art. 478a en 478b (p. 12, resp. p. 38).
Zie diens Groningse dissertatie, Het rechtskarakter van het beslag, 1990, p. 202-213, en met name zijn artikelenreeks 'Cumulatie van derdenbeslagen', WPNR (1993) 6084 en 6085.
Zie daarvoor Vademecum Beslag en Executie, 2001, § 83.9-* 83.11.
Zie echter ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 1-6; Oudelaar, Recht halen, 2000, § 80, p. 94.
447. In de parlementaire geschiedenis zal men tevergeefs zoeken naar een duidelijke en overzichtelijke uiteenzetting van de wijze waarop elkaar opvolgende derdenbeslagen precies dienen te worden afgewikkeld. En dat geldt nog te meer voor de gevallen waarin die opvolgende beslagen met elkaar botsen. En daarvan zal sprake kunnen zijn - in de woorden van art. 478 lid 1 - wanneer
'niet bij voorbaat vaststaat dat alle beslagleggers uit de door de derde-beslagene verschuldigde geldsommen1 zullen kunnen worden voldaan.'
Ook hier wordt erop gewezen dat art. 478 niet beperkt is tot cumulatief beslag op alleen vorderingen tot betaling van geldsommen. Het geldt evenzeer voor meerdere beslagen gelegd op een vordering tot levering van een goed op naam (bijv. een onroerende zaak), als ook op roerende zaken. Het zal overigens duidelijk zijn dat dit hoofdstuk grotendeels gewijd zal zijn aan botsende cumulatieve derdenbeslagen2 en de vaak ingewikkelde problemen die zich daarbij kunnen voordoen. Wanneer de derde-beslagene voldoende geldsommen of geldwaarden aan de beslagdebiteur verschuldigd is om alle beslagleggers daaruit volledig te voldoen, zullen zich immers geen problemen voordoen: de deurwaarder 'die het oudste executoriale3 beslag heeft gelegd' (art. 478 lid 1) int het beslagene overeenkomstig het bepaalde in art. 477 lid 2 en zorgt daarna voor verdeling tussen de verschillende beslagleggers. Daarbij zal door hem wel rekening moeten worden gehouden met eventuele pandrechten en andere rechten van voorrang (art. 3:278). Zo nodig zal ter zake een rangregeling (art. 480 e.v.) gehouden moeten worden.4
Wanneer men zich enigermate een beeld wil vormen van de regeling van cumulatief derdenbeslag, dan zal men te rade moeten gaan bij enigszins verspreide vindplaatsen in de parlementaire geschiedenis, niet alleen inzake het derdenbeslag, maar ook bij het in Boek 3 geregelde vermogensrecht. Zo zal men - niet helemaal voor de hand liggend - in de MvA I lnv bij art. 4415 lezen dat tegenwoordig óók voor derdenbeslag geldt dat telkens voor elk beslag afzonderlijk dient te worden nagegaan, óf het in beslag genomen goed op het tijdstip van de beslaglegging nog tot het vermogen van de schuldenaar behoort. Voorts is pas in de MvA II lnv. bij art. 3:976 werkelijk duidelijk aangegeven dat de regel van HR 10 april 1953, NJ 1953, 587 voor het huidige derdenbeslag is verlaten (zie daarover § 7.2.2.1). Daarnaast zal men het V.V. I lnv., de MvA I lnv. en het M.O. I lnv. bij art. 476a moeten raadplegen7 om er achter te komen, hoe ongeveer te werk gegaan moet worden wanneer meerdere beslagen zijn gelegd en derhalve ook meerdere (buitengerechtelijke) Verklaringen moeten worden gedaan, die elk, al dan niet in rechte, betwist kunnen worden. Hetzelfde geldt voor de vraag op welk tijdstip de derde-beslagene het door hem verschuldigde kan dan wel moet afgeven. Op deze plaatsen heeft de wetgever ook enkele lastige casusposities de revue laten passeren, die alle hierna nog aan de orde zullen komen. Ten slotte dient uiteraard de MvT Mv. bij art. 478 te worden geraadpleegd voor de meer technische uitwerking van cumulatief derdenbeslag.8 Dat geldt met name voor lid 2, 3a en 4 van art. 478. Uit kennisoogpunt bezien is verder niet van heel groot belang de in 1973 door de Staatscommissie-Haardt voorgestelde regeling van cumulatief derden-beslag, nu dit stelsel - waaraan volgens de wetgever9 'verschillende ernstige bezwaren' kleefden - niet is overgenomen. Daarop zal hier dan ook niet verder worden ingegaan.
Gegeven enerzijds dit wetshistorische 'zoekplaatje' en anderzijds het belang van een zo duidelijk en hanteerbaar mogelijk stelsel voor de dagelijkse praktijk - waarin cumulatieve derdenbeslagen regelmatig voorkomen - zullen in § 73.2 zes kernregels worden geformuleerd en toegelicht, aan de hand waarvan de meeste problemen die zich in de praktijk voordoen in beginsel zullen kunnen worden opgelost. Daarbij zal dankbaar gebruik worden gemaakt van de beschouwingen van Van der Kwaak10 en Van Oven11, de enige schrijvers die dit terrein reeds in belangrijke mate in kaart hebben gebracht.12 Om nog wat meer greep op de stof te krijgen, zullen daarna in § 7.3.3 de verschillende casusposities van de eerder in § 7.2.2 besproken zes arresten van de Hoge Raad worden bezien in het licht van het huidige recht. Vervolgens zal in § 7.3.4 worden ingegaan op de tamelijk lastige vraag, wanneer de derde-beslagene het verschuldigde moet of althans mág betalen of afgeven; en voorts in § 73.5 op invloed en gevolgen van de procedures van art. 477a jo. art. 478 lid 4 voor de afwikkeling van cumulatieve derdenbeslagen. In § 7.3.6 zal met name de positie van de deurwaarder(s) worden bezien in het licht van de - vrij technische - lid 2 en 3 van art. 478, waarna ten slotte in § 7.3.7 een paar opmerkingen zullen worden gemaakt over de procedure van rangregeling.