HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 rov. 3.5.3.
HR, 17-05-2016, nr. 15/00788
ECLI:NL:HR:2016:865, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-05-2016
- Zaaknummer
15/00788
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:865, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:7986, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:359, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:359, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:865, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0229
Uitspraak 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Na twee eerdere vernietigingen door HR niet beslist op verweer dat redelijke termijn in eerste cassatiefase is overschreden. Tardief verweer? Hetgeen naar voren is gebracht m.b.t. de overschrijding van de redelijke termijn kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie t.o.v. het Hof naar voren is gebracht. Hof heeft i.s.m. art. 359.2 Sv niet i.h.b. de redenen opgegeven die hebben geleid tot afwijking van dit uos HR doet zaak om doelmatigheidsredenen zelf af door vast te stellen dat de redelijke termijn is overschreden en de opgelegde gevangenisstraf te verminderen. Vervolg op ECLI:NL:HR:2014:1500 en ECLI:NL:HR:2012:BX8087.
Partij(en)
17 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/00788
EC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 oktober 2014, nummer 21/004292-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte uitsluitend tegen de strafoplegging is gericht - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering van de straf met toepassing van de gebruikelijke maatstaf.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verweer dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Tot slot merk ik nog op dat ten tijde van de eerste behandeling van zijn zaak in cassatie de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is geschonden doordat er meer dan 16 maanden zijn verstreken tussen het instellen van het cassatieberoep en de uitspraak van de Hoge Raad. Dit moet leiden tot strafvermindering."
2.3.
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.4.
Het middel slaagt.
2.5.
De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. De op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden ten aanzien van het procesverloop in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2. Tussen het instellen van het - eerste - beroep in cassatie op 17 mei 2011 en 9 oktober 2012, de datum waarop door de Hoge Raad op dat beroep uitspraak is gedaan, zijn meer dan zestien maanden verstreken. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat daarmee de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De door het Hof opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren wordt in verband daarmee verminderd tot elf jaren en elf maanden.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf jaren en elf maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf jaren en acht maanden beloopt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2016.
Conclusie 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Na twee eerdere vernietigingen door HR niet beslist op verweer dat redelijke termijn in eerste cassatiefase is overschreden. Tardief verweer? Hetgeen naar voren is gebracht m.b.t. de overschrijding van de redelijke termijn kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie t.o.v. het Hof naar voren is gebracht. Hof heeft i.s.m. art. 359.2 Sv niet i.h.b. de redenen opgegeven die hebben geleid tot afwijking van dit uos HR doet zaak om doelmatigheidsredenen zelf af door vast te stellen dat de redelijke termijn is overschreden en de opgelegde gevangenisstraf te verminderen. Vervolg op ECLI:NL:HR:2014:1500 en ECLI:NL:HR:2012:BX8087.
Nr. 15/00788 Zitting: 22 maart 2016 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad heeft het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij arrest van 20 oktober 2014 de verdachte wegens “doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren.
Namens de verdachte heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, één middel van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op het verweer van de raadsman dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden.
3.2. Voor de duidelijkheid schets ik eerst de procesgang die aan het bestreden arrest is voorafgegaan. De verdachte is op 11 oktober 2010 veroordeeld door de rechtbank Groningen (parketnummer 18/670128-10). Tegen dit vonnis is namens de verdachte op 15 oktober 2010 hoger beroep ingesteld. Op 4 mei 2011 heeft het hof Leeuwarden de verdachte veroordeeld (rolnummer 24-002475-10). Tegen dit arrest is namens de verdachte op 17 mei 2011 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 oktober 2012 (nummer 11/03453) het bestreden arrest vernietigd en de zaak teruggewezen naar het hof Leeuwarden. Bij arrest van 28 februari 2013 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, de verdachte veroordeeld (rolnummer 24-002374-12). Ook tegen dit arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld, te weten op 6 maart 2013. Bij arrest van 24 juni 2014 (nummer 13/01501) heeft de Hoge Raad laatstgenoemd arrest wederom vernietigd en de zaak teruggewezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem. Na deze tweede terugwijzing door de Hoge Raad heeft het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij arrest van 20 oktober 2014 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren. Tegen dit arrest is namens de verdachte op 24 oktober 2014 beroep in cassatie ingesteld.
3.3. Dan nu de klacht dat het hof niet heeft gereageerd op het verweer van de raadsman dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden. Uit de toelichting volgt dat het middel ziet op het verweer dat is gevoerd op de terechtzitting van 6 oktober 2014. In de pleitnota is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het navolgende opgenomen:
“Tot slot merk ik nog op dat ten tijde van de eerste behandeling van zijn zaak in cassatie de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is geschonden doordat er meer dan 16 maanden zijn verstreken tussen het instellen van het cassatieberoep en de uitspraak van de Hoge Raad. Dit moet leiden tot strafvermindering.”
3.4. De steller van het middel baseert zijn klacht dus op de overschrijding van de redelijke termijn die ten tijde van de eerste behandeling (cursivering GK) van de zaak in cassatie zou hebben plaatsgevonden. Zoals hiervoor weergegeven, is het eerste cassatieberoep op 15 oktober 2010 ingesteld. Het hof heeft de stukken van het geding tijdig aan de Hoge Raad verzonden want de stukken zijn op 8 september 2011 bij de Hoge Raad binnengekomen. Op 9 oktober 2012 heeft de Hoge Raad arrest gewezen en de zaak teruggewezen naar het hof Leeuwarden. In de eerste cassatiefase heeft de Hoge Raad derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van het cassatieberoep uitspraak gedaan, waardoor de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. De Hoge Raad heeft zich daarover destijds niet uitgelaten. Dat is in overeenstemming met zijn vaste jurisprudentie. Het tijdsverloop kan immers door de verdediging bij de nieuwe behandeling van de zaak door het gerechtshof aan de orde worden gesteld.1.
3.5. De verdediging heeft het tijdsverloop niet aan de orde gesteld bij de nieuwe behandeling van de zaak die het gevolg was van de terugwijzing door de Hoge Raad op 9 oktober 2012. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2013 volgt dat de verdachte aldaar werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen. Voorts volgt uit voornoemd proces-verbaal dat de raadsvrouw het woord tot verdediging heeft gevoerd aan de hand van haar pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Noch uit het proces-verbaal noch uit de pleitnota blijkt dat door of namens de verdachte het verweer is gevoerd dat in de cassatiefase het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden.
3.6. De vraag die het middel aan de orde stelt, is of de klacht dat de redelijke termijn bij de eerste behandeling van de zaak in cassatie is geschonden, als tardief moet worden aangemerkt nu niet bij de appelbehandeling na de eerste terugwijzing over het tijdsverloop is geklaagd. Ik meen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. In zijn standaardarrest van 17 juni 2008 merkt de Hoge Raad dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn die het gevolg is van tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak wanneer “de zaak in laatste feitelijke aanleg in tegenwoordigheid van de verdachte en/of diens raadsman is behandeld en ter terechtzitting een dergelijk verweer niet is gevoerd”.2.Die situatie doet zich hier niet voor. In de laatste feitelijke aanleg is juist wél geklaagd over het tijdsverloop dat daaraan voorafging. Ik merk daarbij op dat geen rechtsregel inhoudt dat bij een latere appelbehandeling geen verweren mogen worden gevoerd die al bij een eerdere behandeling naar voren hadden kunnen worden gebracht. Hier geldt dat de nieuwe behandeling van de zaak door de verdachte mede mag worden benut om fouten te herstellen die zijn verdediging in de eerdere procesfase aankleefden.
3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de gemaakte fout herstellen door de opgelegde straf te verminderen volgens de gebruikelijke maatstaf.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en die straf zal verminderen met toepassing van de gebruikelijke maatstaf.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2016
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 rov. 3.9.