Einde inhoudsopgave
Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds
Artikel 640 Uiterste termijnen
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2021
- Bronpublicatie:
30-12-2020, PbEU 2021, L 149 (uitgifte: 30-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-04-2021, PbEU 2021, L 149 (uitgifte: 30-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Douane (V)
1.
De aangezochte staat beslist of hij het verzoek om wederzijdse rechtshulp uitvoert, zodra dat mogelijk is en in ieder geval uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het verzoek, en stelt de verzoekende staat van zijn beslissing in kennis.
2.
Een verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt zo snel mogelijk en in ieder geval uiterlijk 90 dagen na de in lid 1 van dit artikel bedoelde beslissing of de in artikel 636, lid 2, bedoelde raadpleging uitgevoerd.
3.
Indien in het verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt vermeld dat, wegens proceduretermijnen, de ernst van het strafbaar feit of andere bijzonder dringende omstandigheden, een kortere termijn nodig is dan die welke in lid 1 of 2 is vastgesteld, of indien in het verzoek wordt vermeld dat een maatregel inzake wederzijdse rechtshulp op een bepaalde datum ten uitvoer dient te worden gelegd, houdt de aangezochte staat daarmee zo veel mogelijk rekening.
4.
Indien een verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt ingediend met het oog op het nemen van voorlopige maatregelen op grond van artikel 24 van het tweede aanvullend protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, gaat de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat er na ontvangst van het verzoek zo snel mogelijk toe over een beslissing inzake de voorlopige maatregel te nemen en de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat daarvan kennis te geven. Voordat de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat een op grond van dit artikel genomen voorlopige maatregel intrekt, stelt zij de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat waar mogelijk in de gelegenheid om zijn redenen voor voortzetting van de maatregel uiteen te zetten.
5.
Indien in een specifiek geval de termijn waarin bij lid 1 of 2 is voorzien of de in lid 3 bedoelde specifieke termijn of specifieke datum niet kan worden gehaald, of de beslissing over het nemen van voorlopige maatregelen overeenkomstig lid 4 wordt vertraagd, stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat daarvan onverwijld op enigerlei wijze in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging, en overlegt zij met de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat over een passend tijdschema voor de uitvoering van het verzoek om wederzijdse rechtshulp.
6.
De in dit artikel bedoelde uiterste termijnen zijn niet van toepassing als het verzoek om wederzijdse rechtsbijstand wordt ingediend in verband met een van de navolgende strafbare feiten en wetsovertredingen, die onder het toepassingsgebied van het Europees Rechtshulpverdrag en de protocollen daarbij vallen, als omschreven in het recht van de verzoekende staat:
- a)
snelheidsovertredingen, indien daarbij geen andere persoon is verwond of is omgekomen, en de snelheidsovertreding niet significant was;
- b)
het niet dragen van een veiligheidsgordel;
- c)
het niet stoppen voor een rood verkeerslicht of een ander verplicht stopteken;
- d)
het niet dragen van een veiligheidshelm; of
- e)
het gebruiken van een verboden rijstrook (zoals het verboden gebruik van een vluchtstrook, een busbaan of een wegens wegwerkzaamheden afgesloten rijstrook).
7.
Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie houdt toezicht op de toepassing van lid 6. Het verplicht zich ertoe om uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst uiterste termijnen vast te stellen voor de verzoeken waarop lid 6 van toepassing is, en daarbij de omvang van de verzoeken in aanmerking te nemen. Het kan ook beslissen dat lid 6 niet langer van toepassing is.