Waar hierna over 2015 wordt gesproken zal bedoeld zijn 2014.
HR, 25-05-2021, nr. 20/00255
ECLI:NL:HR:2021:725
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-05-2021
- Zaaknummer
20/00255
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:725, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑05‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:496
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2020:160
ECLI:NL:PHR:2021:496, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑03‑2021
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2020:160
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:725
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00255
Datum 25 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 januari 2020, nummer 20-002112-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2021.
Conclusie 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00255
Zitting 30 maart 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 21 januari 2020 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 juni 2018 waarbij de verdachte wegens 1. primair “poging tot doodslag”, 3 primair “poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd” en 4. “poging tot zware mishandeling”, is veroordeeld, bevestigd behoudens wat betreft onderdelen van de bewijsvoering, de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Ten laste van de verdachte is in het door het hof bevestigde vonnis onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op 12 januari 2014 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (zijn echtgenote) [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet een handdoek om de nek van die [benadeelde] heeft geslagen en die handdoek met kracht heeft aangetrokken (tengevolge waarvan die [benadeelde] buiten bewustzijn is geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, wat betreft de bewijsvoering (van feit 1 en 3) het volgende in:
“Het hof is voorts van oordeel dat de bewijsvoering niet dient te berusten op:
- Pg. 7 van het vonnis voor zover dit betreft de volgende passage: “De rechtbank acht het onaannemelijk dat het letsel van aangeefster, dat verspreid was over het hele lichaam, variërend van kleine tot erg grote huidverkleuringen, en vanwege de veelheid van de huidverkleuringen, het gevolg zijn van “één bonk” dan wel “klap”. Het letsel zou wel kunnen passen bij een stuiterende val van een trap, maar daarvan was blijkens de verklaring van verdachte geen sprake, nu hij maar één bonk, dan wel één klap hoorde. Het bij aangeefster geconstateerde letsel is dan ook niet ondersteunend voor de verklaring van verdachte.”
- Pg. 8 en 9 van het vonnis voor zover dit betreft de volgende passage: “De rechtbank grondt haar overtuiging daarbij eveneens op het volgende” tot en met “... nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat aangeefster [benadeelde] invloed heeft gehad op de inhoud van dat bericht en die verklaring.”
3.4.
Met weglating van de onder 3.3 genoemde passages in het bevestigde vonnis houdt de bewijsvoering van feit 1 en 3, zonder weergave van voetnoten, het volgende in:
“Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte en aangeefster [benadeelde] samen met hun twee kinderen op 10 januari 2014 zijn vertrokken voor een week vakantie naar een vakantiepark van [A] in [plaats] .
Over wat er de eerste dagen van hun verblijf daar is gebeurd met betrekking tot fysiek geweld verschillen de verklaringen van aangeefster en verdachte in grote mate, waarbij door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is.
De rechtbank heeft in het kader van dat verweer de verklaring van aangeefster getoetst aan de stukken in het dossier.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op zaterdag 11 januari 20151.in een kleedkamer van het zwembad vuistslagen tegen haar zij en achterhoofd heeft gekregen van verdachte, en dat hij haar heeft geschopt tegen haar achterzijde. In het vakantiehuisje heeft hij hard met een afstandsbediening op haar voorhoofd geslagen, waarna ze een grote bult op haar voorhoofd voelde. Daarna sloeg verdachte met zijn vuisten op haar hoofd. Vervolgens gaf hij haar een elleboogstoot tegen haar gezicht, waardoor er bloed uit haar neus kwam, waarna hij haar sloeg op haar mond en gezicht. Op een later moment wilde hij een handdoek om haar hals doen en zat haar arm ertussen. Dat veroorzaakte veel pijn aan haar linker onderarm.
Terwijl verdachte onder de douche stond, heeft zij zijn moeder gebeld en gezegd dat ze in elkaar geslagen en geschopt was door verdachte. De moeder van verdachte heeft toen de politie in [plaats] gebeld, aldus aangeefster.
Op zondag 12 januari 2015 heeft zij met de Ipad die ze had meegenomen foto’s gemaakt - van het letsel, terwijl verdachte met de kinderen weg was. Toen verdachte terug in de vakantiewoning was heeft hij haar gezicht met kracht tegen het slaapkamerraam gedrukt, waarna er weer bloed uit haar neus kwam. Ze kreeg weer vuistslagen op haar gezicht. Ook gaf hij haar een harde schop met zijn rechterschoen tegen haar rug ter hoogte van haar staartbeentje, en veel schoppen tegen haar linker dijbeen, ’s Avonds heeft hij haar hard met zijn vuisten boven haar borsten geslagen. Hierna ging zij beneden op de bank zitten. Verdachte kwam naast haar zitten, sloeg een witte handdoek om haar nek en keel en trok die aan. Na enige tijd kwam aangeefster weer bij en zei verdachte tegen haar dat ze tien minuten buiten bewustzijn was geweest.
Op maandag 13 januari 2015 werd aangeefster wakker gemaakt door verdachte met grote vuistslagen op haar onderrug.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster op zaterdag 11 januari 2015 éénmaal heeft weggeduwd, waarbij hij met zijn hand tegen haar oog kwam, en dat aangeefster kort daarna terwijl hij de kinderen in bed legde, is gevallen - vermoedelijk van de trap - waarbij hij één bonk of klap hoorde. Het letsel aan één van de ogen van aangeefster wordt volgens verdachte verklaard door de duw met zijn hand, en het overige letsel is volgens verdachte het gevolg van de val. Verdachte trof haar daarna beneden in de vakantiewoning aan, zittend op de bank en gorgelend. Hij heeft haar wakker geschud, waarna ze in een soort trance verkeerde.
Het letsel van aangeefster is een gegeven. Het dossier bevat kleurenfoto’s gemaakt op 18 januari 2015 - een dag na thuiskomst van de vakantie - waarop het letsel van aangeefster is vastgelegd. Op deze foto’s is te zien dat aangeefster over haar gehele lichaam veel blauwe plekken heeft: op onder- en bovenlichaam, op binnen- en buitenzijde van armen en benen, en aan de voor- en achterkant van haar lichaam.
De huid verkleuringen bij haar beide ogen en op haar voorhoofd (foto 1) kunnen passen bij haar verklaring dat verdachte haar op zaterdag 11 januari 2015 met zijn vuisten op haar hoofd heeft geslagen en dat hij met een afstandsbediening op haar voorhoofd sloeg. Ook heeft zij verklaard dat verdachte haar op zondag 12 januari 2015 vuistslagen op haar gezicht heeft gegeven. Ook daar kunnen de huidverkleuringen bij haar ogen een gevolg van zijn, evenals de huidverkleuringen die te zien zijn op de linkerzijde van haar gezicht (foto 7).
De huidverkleuringen boven haar borsten (foto 6 en 17) kunnen passen bij haar verklaring dat verdachte haar hard met zijn vuisten boven haar borsten heeft geslagen.
De huidverkleuringen op haar linker bovenbeen (foto 38) kunnen passen bij haar verklaring dat verdachte haar op 12 januari 2015 met zijn schoen tegen haar linker dijbeen heeft geschopt en dat hij bleef schoppen.
De grote bloeduitstorting op haar linker bil (foto 31 en 32) kan passen bij haar verklaring dat verdachte haar op 11 januari 2015 met kracht tegen haar achterzijde heeft geschopt, en dat verdachte haar op 12 januari 2015 met zijn schoen hard tegen haar rug schopte ter hoogte van haar staartbeentje. In de letselrapportage staat beschreven dat dit soort letsel ontstaat door zeer hard botsend geweld door een stomp voorwerp, en dat dit voorwerp een schoen kan zijn waarmee wordt geschopt.
Op foto’s 9 en 10 zijn achterin de mond van aangeefster roodkleurige plekken te zien. In de letselrapportage is opgenomen dat op het verhemelte vier roodpaarse verkleuringen zichtbaar zijn, en dat dit kleine bloeduitstortinkjes onder het slijmvlies zijn die kunnen ontstaan door persen of bij drukverhoging in het afvoerende bloedvatsysteem, bijvoorbeeld bij het afdrukken van de hals. Dit letsel kan passen bij de verklaring van aangeefster dat verdachte op 12 januari 2014 een witte handdoek om haar hals sloeg en deze aantrok. In de Ietselbeschrijving is beschreven dat in de hals van aangeefster geen letsels zichtbaar zijn, maar dat het niet zichtbaar zijn van letsel de inwerking van samendrukkend geweld op de hals ongeveer één week eerder niet uitsluit.
De veelheid van de huidverkleuringen, de plaatsen daarvan op haar lichaam en de diverse afmetingen van de huidverkleuringen, waarvan in ieder geval de hierboven genoemde kunnen passen bij het door aangeefster genoemde toegepaste geweld door verdachte, ondersteunen wel de verklaring van aangeefster.
De verklaring van aangeefster wordt voorts ondersteund door het volgende. Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte is mishandeld op zaterdag 11 januari 2015, zondag 12 januari 2015 en maandag 13 januari 2015. Een medewerkster van het vakantiepark heeft aangeefster in bikini in het zwembad gezien. Op een gegeven moment viel het haar op dat aangeefster een sterk opgezwollen blauw oog had. Verder zag zij op dat moment geen verwondingen bij aangeefster. De rechtbank overweegt dat deze medewerkster dat goed moet hebben kunnen zien, aangezien aangeefster een bikini droeg. Een paar dagen later zag de medewerkster dat aangeefster sterke donkere hematomen op haar dijbenen en heup had en blauwe plekken op haar bovenarmen. De verklaring van deze getuige ondersteunt de aangifte voor wat betreft de omstandigheid dat er fysiek geweld plaatsvond op verschillende dagen. De waarnemingen van de getuige komen niet overeen met de verklaring van verdachte, zoals hij die heeft afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, te weten dat alleen op zaterdag 11 januari 2014 sprake was van het oplopen van letsel, namelijk door het duwen tegen het oog en door de val even later van aangeefster.
De rechtbank acht voorts ondersteunend voor de verklaring van aangeefster de verklaring van de moeder van verdachte, die heeft bevestigd dat aangeefster haar op zaterdagavond een sms-bericht heeft gestuurd, waarin aangeefster schreef dat ze in elkaar geslagen was, en dat zij, de moeder van verdachte, daarna de politie in [plaats] heeft gebeld.
De tablet die aangeefster op vakantie heeft gebruikt om foto’s te maken van haar letsel is door de politie onderzocht. Op deze tablet zijn inderdaad foto’s aangetroffen, gemaakt op 12 januari 2014 tussen 11:53 uur en 12:00 uur, en op 13 januari 2014 tussen 18:08 uur en 18:12 uur, waarop aangeefster is te zien met huidverkleuringen bij haar ogen, op haar voorhoofd, op haar arm, op haar bovenbeen en op haar bil. Ook deze onderzoeksgegevens ondersteunen de verklaring van aangeefster.
Op grond van deze bewijsmiddelen bevat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde geweldshandelingen te komen.
(…)
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de in de feiten 1 en 3 genoemde geweldshandelingen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat door het aantrekken van een handdoek rond de keel de aanmerkelijke kans bestaat dat dat leidt tot de dood, nu daardoor de luchtwegen worden afgekneld. In het onderhavige geval blijkt dat temeer, nu aangeefster heeft verklaard dat zij enige tijd buiten bewustzijn is geweest nadat verdachte de handdoek om haar keel had aangetrokken terwijl ook verdachte heeft verklaard dat aangeefster enige tijd buiten bewustzijn is geweest. Verdachte heeft door aldus te handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zou komen te overlijden.(…)
De feiten 1 en 3 acht de rechtbank gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hieronder is weergegeven.”
3.5.
Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende aanvullende bewijsoverweging aangaande de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster (ter zake feit 1 en 3) in:
“In hoger beroep is ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde van de zijde van de verdachte opnieuw aangevoerd dat de door aangeefster [benadeelde] afgelegde verklaring niet betrouwbaar is vanwege, kort gezegd, de psychische problemen waaraan [benadeelde] lijdt en de pogingen die zij doet om omgang te krijgen met de kinderen die zij met verdachte heeft dan wel om te proberen het daar toe te leiden dat de kinderen weer bij haar komen wonen.
Het hof is echter, met de rechtbank, van oordeel dat het letsel dat [benadeelde] in haar verklaring beschrijft en de data waarop zij dat letsel heeft bekomen, bevestiging vinden in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Zoals de rechtbank uitgebreid heeft overwogen vindt die verklaring ondersteuning in de zich in het dossier bevindende foto’s. Op 18 en 19 januari 2014 zijn foto’s gemaakt van het letsel van [benadeelde] door een GGD arts en een forensisch rechercheur. Daarnaast zijn er door [benadeelde] zelf met haar Samsung tablet foto’s gemaakt van het letsel dat zij volgens haar verklaring had opgelopen. Uit het dossier blijkt dat de ingestelde datum en tijd op bedoelde Samsung tablet door de politie op 27 januari 2014 zijn gecontroleerd en - met een verschil van 4 minuten met de werkelijke tijd - juist zijn bevonden en dat die foto’s op 12 en 13 januari 2014 op die tablet zijn opgeslagen. Ook vindt de verklaring van aangeefster steun in de aanwezige letselrapportage, de verklaring van de moeder van de verdachte en van getuige [getuige] .(…)Het hof oordeelt dat er ook overigens geen aanwijzingen zijn om aan de verklaring van [benadeelde] te twijfelen.
Met de rechtbank stelt het hof derhalve vast dat de verklaring van [benadeelde] betrouwbaar is nu deze verklaring op essentiële onderdelen, te weten voor zover het gaat over het door haar bekomen letsel en de data waarop zij dat letsel heeft opgelopen, wordt ondersteund door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en het daarover door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden gelet op de inhoud van de aanwezige bewijsmiddelen.”
3.6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat niet geheel duidelijk is waarop de rechtbank de bewezenverklaring van feit 1 heeft gebaseerd, omdat de rechtbank in haar overwegingen op meerdere plaatsen geen onderscheid maakt tussen feit 1 en feit 3. Volgens de steller van het middel zijn er géén aanwijzingen dat de rechtbank en het hof de bewijsmiddelen die voor feit 3 zijn gebezigd middels een schakelbewijsconstructie ook van belang heeft geacht voor het bewijs van feit 1, zodat het bewijs van feit 1 berust op de verklaringen van de aangeefster, de letselrapportage en een verklaring van de verdachte. Uit de verklaring van de verdachte zou niet kunnen volgen dat de verdachte heeft verklaard dat aangeefster enige tijd buiten bewustzijn is geweest. Deze verklaring houdt immers in dat verdachte de aangeefster zittend op de bank en gorgelend aantrof en hij haar wakker heeft geschud waarna zij in een soort trance verkeerde. Ook wordt geklaagd dat het overige bewijs - de verklaring van de aangeefster en de letselrapportage - de bewezenverklaring niet kan dragen, omdat de letselrapportage onvoldoende toevoegt aan de verklaring van de aangeefster en de rapportage uitdrukkelijk de mogelijkheid openlaat dat het letsel (vier roodpaarse verkleuringen op het verhemelte) op andere wijze is ontstaan. Daarbij komt dat door de verdediging op dit punt verweer is gevoerd en de gestelde alternatieven voor het ontstaan van de verkleuringen niet op voorhand onaannemelijk zijn. De redengevendheid van de letselrapportage is volgens de steller van het middel daarom gering.
3.7.
Voor een goed begrip van deze zaak is het allereerst van belang om te vermelden dat in het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank onder feit 3 is bewezenverklaard een poging tot zware mishandeling jegens aangeefster [benadeelde] in de periode 11 tot en met 13 januari 2014, bestaande uit het meermaals slaan/stompen tegen hoofd/gezicht/mond, het geven van een elleboogstoot tegen het gezicht en het schoppen/trappen tegen benen/rug/ achterzijde van het lichaam en stompen/slaan tegen de onderrug. Het onder 1 bewezenverklaarde feit valt binnen de onder feit 3 bewezenverklaarde periode, nu dit feit op 12 januari 2014 is gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en aangeefster [benadeelde] in genoemd tijdbestek samen met hun twee kinderen in een vakantiepark van [A] in [plaats] verbleven. In de lezing van de aangeefster is zij op de avond van 12 januari 2014 - nadat de verdachte haar met zijn vuisten boven haar borsten had geslagen - beneden op de bank gaan zitten en is de verdachte toen naast haar gaan zitten en heeft hij een witte handdoek om haar nek en keel geslagen en deze handdoek aangetrokken, waarna zij enige tijd het bewustzijn is verloren.
3.8.
Het door het hof bevestigde vonnis houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in dat de verklaring van de aangeefster over de mishandelingen in de periode 11 tot en met 13 januari 2014 steun vindt in de volgende omstandigheden:
(i) kleurenfoto’s, gemaakt op 18 januari 2014, waarop het letsel van de aangeefster is vastgelegd, waarbij op de foto’s 9 en 10 achterin de mond van de aangeefster roodkleurige plekken te zien zijn;
(ii) de letselrapportage over het onder (i) genoemde letsel inhoudt dat op het verhemelte van de aangeefster vier roodpaarse verkleuringen zichtbaar zijn, dat dit kleine bloeduitstortinkjes onder het slijmvlies betreft die kunnen ontstaan door persen of bij drukverhoging in het afvoerende bloedvatsysteem, bijvoorbeeld bij het afdrukken van de hals;
(iii) de getuige [getuige] in de periode van 11 tot en met 13 januari 2014 verschillende verwondingen bij de aangeefster (die op dat moment een bikini droeg) heeft gezien, beginnend met een sterk opgezwollen oog en een paar dagen later verwondingen aan dijbenen, heup en bovenarmen;
(iv) de moeder van de verdachte heeft verklaard dat de aangeefster haar op zaterdagavond (11 januari 2015) een sms-bericht heeft gestuurd, waarin aangeefster schreef dat zij in elkaar geslagen was, waarop de moeder van de verdachte de politie heeft gebeld;
(v) op de tablet die aangeefster heeft gebruikt om foto’s van haar letsel te maken zijn foto’s aangetroffen gemaakt op 12 januari 2014 tussen 11.53 uur en 12.00 uur en op 13 januari 2014 tussen 18.08 uur en 18.12 uur, waarop aangeefster is te zien met huidverkleuringen bij haar ogen, op haar voorhoofd, op haar arm, op haar bovenbeen en op haar bil.
3.9.
Het door het hof bevestigde vonnis houdt met betrekking tot de onder (ii) genoemde omstandigheid nog in dat het daar genoemde letsel kan passen bij de verklaring van de aangeefster dat de verdachte op 12 januari 2014 een witte handdoek om haar hals sloeg en deze aantrok. Dat in de letselbeschrijving van 18 januari 2014 staat vermeld dat in de hals van de aangeefster geen letsels zichtbaar zijn, sluit volgens de rechtbank de inwerking van samendrukkend geweld op de hals ongeveer één week eerder niet uit.
3.10.
Wat opvalt aan de onder 3.8 weergegeven vaststellingen is dat uitsluitend de onder (i) en (ii) genoemde vaststellingen - gedaan op 18 januari 2014 - steun bieden aan de onder 1 bewezenverklaarde gedraging. Immers, de onder (iv) genoemde vaststelling heeft betrekking op 11 januari 2014, terwijl de onder 1 bewezenverklaarde gedraging op 12 januari 2014 is gepleegd. Dit laatste geldt eveneens voor de onder (v) genoemde vaststelling voor zover deze vaststelling ziet op de foto’s die op 12 januari 2014 tussen 11.53 uur en 12.00 uur zijn gemaakt, in aanmerking genomen dat de aangeefster heeft verklaard dat de onder 1 bewezenverklaarde gedraging op 12 januari 2014 in de avond, toen de verdachte weer terug in het vakantiehuisje was, heeft plaatsgevonden. Voorts merk ik op dat de vaststellingen ten aanzien van de op 13 januari 2014 tussen 18.08 uur en 18.12 uur door aangeefster genomen foto’s niets inhouden over zichtbaar letsel in de hals. Hetzelfde geldt voor de onder (iii) genoemde vaststelling.
3.11.
Het bestreden arrest houdt in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster in dat het hof, evenals de rechtbank, van oordeel is dat het letsel dat aangeefster [benadeelde] in haar verklaring beschrijft en de data waarop zij dat letsel heeft bekomen bevestiging vinden in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Deze aanvullende bewijsoverweging ziet blijkens het bestreden arrest zowel op het onder 1 als onder 3 bewezenverklaarde. Het hof herhaalt daarin uitsluitend de onder 3.8 weergegeven vaststellingen en verbindt daaraan de conclusie dat de verklaring van aangeefster [benadeelde] betrouwbaar is.
3.12.
Het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank houdt met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde opzet onder meer in dat sprake is geweest van het afgekneld zijn van de luchtwegen van de aangeefster, omdat de aangeefster heeft verklaard dat zij enige tijd buiten bewustzijn is geweest. Ook de verdachte zou hebben verklaard dat de aangeefster enige tijd buiten bewustzijn is geweest. Hierbij heeft de rechtbank kennelijk en niet onbegrijpelijk het oog op de verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster op 11 januari 2014 (dat is een dag eerder), nadat aangeefster - vermoedelijk van de trap - was gevallen, beneden in de vakantiewoning zittend op de bank en gorgelend aantrof en hij haar heeft wakker geschud (waarna aangeefster in een soort trance verkeerde). Volgens de verdachte zou het onder 3 tenlastegelegde letsel, met uitzondering van het letsel aan het oog, het gevolg zijn geweest van genoemde val. In hoger beroep is met betrekking tot feit 3 een soortgelijk alternatief scenario door de verdachte gepresenteerd, maar in dit scenario zou de betreffende val op 13 januari 2014 hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof wordt dit alternatieve scenario van de verdachte door de bewijsmiddelen weerlegd en is sprake geweest van het niet slechts eenmalig, maar op verschillende momenten mishandeld worden van de aangeefster door de verdachte.
3.13.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt mij tot de slotsom dat het onder 1 bewezenverklaarde uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Hoewel niet is vastgesteld dat op de op 13 januari 2014 tussen 18.08 en 18.12 uur door de aangeefster genomen foto’s letsel aan de hals zichtbaar is en getuige [getuige] evenmin over zichtbaar letsel aan de hals heeft verklaard, en daarom niet geheel valt uit te sluiten dat het eerst op 18 januari 2014 bij de aangeefster geconstateerde letsel (roodpaarse verkleuringen op het verhemelte) op een moment gelegen na 13 januari 2014 is ontstaan, maakt de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard dat de aangeefster op enig moment tussen 11 en 13 januari 2014 enige tijd buiten bewustzijn is geweest toen zij op de bank van de benedenverdieping van de vakantiewoning zat - welke omstandigheid voor het bewijs van het opzet van feit 1 is gebezigd - mijns inziens dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De bewezenverklaring van feit 1 is toereikend gemotiveerd.
3.14.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2021