Zie de MvT bij het wetsvoorstel herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken, Kamerstukken II, 2012-2013, 33752, nr. 3, p. 13. Zie ook p. 15: “Bepalend is of betrokkene op het moment waarop wordt beslist tot vervolging over te gaan aan de voorwaarden van artikel 86b voldoet.”
Hof 's-Hertogenbosch, 11-01-2017, nr. 20-000370-15
ECLI:NL:GHSHE:2017:442
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-01-2017
- Zaaknummer
20-000370-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:442, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑01‑2017; (Verwijzing na Hoge Raad)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:25, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:132, NJ 2015/345 m. nt. B.F. Keulen. Op 13 maart 2012 achtervolgt de (Nederlandse) politie op de snelweg in Nederland en Duitsland een door verdachte bestuurde auto. Telkens als de politieauto, bij snelheden tot boven 140 kilometer per uur, aanstalten maakt om de vluchtauto (links) in te halen, stuurt verdachte naar links. Door afremmen en/of bijsturen door bestuurder politieauto komt het niet tot een botsing. Gedragingen van verdachte ten laste gelegd als meermalen gepleegde poging doodslag of zware mishandeling, subsidiair bedreiging. Verdachte had niet de Nederlandse nationaliteit, maar woonde wel langdurig legaal in Nederland. Op grond van de met ingang van 1 juli 2014 gewijzigde art. 5 en 7 Sr (Wet herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken) is de Nederlandse strafwet met terugwerkende kracht toepasselijk op de ten laste gelegde gedragingen, voor zover begaan in Duitsland. Hof spreekt vrij van poging doodslag of zware mishandeling omdat niet kan worden vastgesteld dat door de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op dood of zwaar lichamelijk letsel van de achtervolgende politieambtenaren bestond. Veroordeling ter zake van bedreiging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000370-15
Uitspraak : 11 januari 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 3 juli 2012, parketnummer 04-860149-12, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van twee eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 04-801276-11 en 04-856475-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Procesgang
Bij voormeld vonnis is de verdachte – kort gezegd – :
- -
vrijgesproken ter zake van de onder 3 primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal;
- -
veroordeeld ter zake van diefstal in vereniging met braak (feit 1), poging tot doodslag, meermalen gepleegd (feit 2 primair), opzetheling (feit 3 subsidiair), diefstal met braak en inklimming (feit 4) en poging tot diefstal met braak en inklimming (feit 5) tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest;
- -
veroordeeld ter zake van rijden zonder rijbewijs (feit 6) tot een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de feiten onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegd, voor zover deze hebben plaatsgevonden in Duitsland.
Voorts is een beslissing genomen over de in beslag genomen voorwerpen, met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [X] (feit 1), [Y] (feit 4) en [Z] (feit 5) en op de bovengenoemde vorderingen tot tenuitvoerlegging.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 4 september 2013 met parketnummer 20-002486-12 heeft dit hof:
- -
het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende,
- -
het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten voor zover deze in Duitsland hebben plaatsgevonden;
- -
de verdachte vrijgesproken ter zake van het onder 3 primair en subsidiair en onder 5 ten laste gelegde;
- -
de verdachte ter zake van diefstal in vereniging met braak (feit 1), poging tot doodslag, meermalen gepleegd (feit 2 primair) en diefstal met braak en inklimming (feit 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest;
- -
de verdachte veroordeeld ter zake van rijden zonder rijbewijs (feit 6) tot hechtenis voor de duur van 1 week.
Daarnaast heeft het hof beslist op het beslag, de vorderingen van de benadeelde partijen [X] (feit 1), [Y] (feit 4) en [Z] (feit 5) en op de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
De verdachte heeft tegen dit arrest onbeperkt beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 27 januari 2015, nr. S 13/04420, heeft de Hoge Raad der Nederlanden als volgt beslist:
‘vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde en de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de benadeelde partijen [X] (feit 1) en [Y] (feit 4);
wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.’
Als gevolg hiervan zijn de beslissingen van dit hof bij arrest van 4 september 2013 tot vrijspraak van feit 3 (primair en subsidiair), vrijspraak van feit 5, alsmede de beslissingen met betrekking tot de feiten 1, 4 en 6 – behoudens de stafoplegging – en de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers [X] (feit 1) en [Y] (feit 4) na de terugwijzing door de Hoge Raad, niet meer aan de orde.
Onder de vernietiging door de Hoge Raad wat betreft de strafoplegging zijn niet begrepen de beslissingen als bedoeld in art. 361 Sv omtrent een vordering van een benadeelde partij (HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, rov. 4.2), zodat ook deze beslissingen na terugwijzing door de Hoge Raad thans niet meer aan de orde zijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Op de terechtzitting van het (terugwijzings-) hof van 28 mei 2015 is de tenlastelegging van feit 2 op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Op de terechtzitting van het hof van 19 december 2016 heeft de advocaat-generaal opnieuw wijziging van de tenlastelegging gevorderd, maar deze vordering is door het hof afgewezen.
De grondslag voor de beoordeling door het hof is derhalve de tenlastelegging zoals gewijzigd op de terechtzitting van 28 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte door diens raadsvrouwe naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- -
de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, bewezen zal verklaren;
- -
verdachte voor feit 1, feit 2 primair en feit 4 (zo begrijpt het hof de advocaat-generaal, die bij de strafoplegging kennelijk abusievelijk feit 3 en feit 5 heeft betrokken) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest;
- -
aangaande het beslag dezelfde beslissingen zal nemen als het hof heeft gedaan in zijn arrest van 4 september 2013.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en hem voor feit 1 en feit 4 in ieder geval niet een gevangenisstraf wordt opgelegd die hoger is dan het reeds door de verdachte uitgezeten voorarrest.
De advocaat-generaal noch de raadsvrouwe heeft/hebben zich uitgelaten over de strafoplegging voor feit 6, het beslag en de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep op 28 mei 2015 – ten laste gelegd dat:
2.hij op of omstreeks 13 maart 2012 in de gemeente(n) Roermond en/of Elmpt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of Beesel en/of Venlo, in elk geval in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] , agent van politie, en/of [verbalisant 2] , brigadier van politie, van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid op de N280 en/of de BAB52 en/of de A73 heeft gereden en vervolgens meermalen, althans eenmaal, – terwijl links naast dan wel links kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidsignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gezeten waren, reed – de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar links heeft gestuurd in de richting van voornoemde politieauto, althans heeft getracht voornoemde politieauto van de weg te rijden, althans te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair,
hij op of omstreeks 13 maart 2012 in de gemeente(n) Roermond en/of Elmpt (Bondsrepubliek Duitsland) en/of Beesel en/of Venlo, in elk geval in Nederland en/of de Bondsrepubliek Duitsland, [verbalisant 1] , agent van politie, en/of [verbalisant 2] , brigadier van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid op de N280 en/of de BAB52 en/of de A73 gereden en vervolgens meermalen, althans eenmaal, – terwijl links naast dan wel links kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidsignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gezeten waren, reed – de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar links gestuurd in de richting van voornoemde politieauto, althans getracht voornoemde politieauto van de weg te rijden, althans te drukken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde is door de verdediging bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor de in Duitsland begane feiten omdat de rechtsmachtbepalingen van art. 5 en 7 Sr in casu niet van toepassing zijn. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet heeft onderbouwd en dus niet is komen vast te staan dat in Duitsland straffen staan op de ten laste gelegde feiten. Daarnaast is niet duidelijk of verdachte, die niet de Nederlandse maar louter de Marokkaanse nationaliteit heeft, een vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland, hetgeen blijkens art. 5 lid 2 Sr en art. 7 lid 3 Sr is vereist wanneer het een vreemdeling betreft, aldus de raadsvrouwe.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard voor de op Duits grondgebied begane feiten.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn terugwijzingsarrest de beslissingen ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde feit vernietigd. Hieronder valt ook de beslissing van het hof (in het arrest van 4 september 2013) dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde feiten, voor zover deze in Duitsland hebben plaatsgevonden.
Derhalve moet het terugwijzingshof hierover opnieuw een beslissing nemen.
Vanaf 1 juli 2014, dat wil zeggen na het genoemde arrest van dit hof van 4 september 2013, zijn de bepalingen wat betreft de rechtsmacht in het Wetboek van Strafrecht veranderd door de inwerkingtreding van de ‘Wet herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken’ (Wet van 27 november 2013, Stb. 2013, 484).
Art. 5 Sr luidt sindsdien als volgt:
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, een Nederlandse ambtenaar, een Nederlands voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, voor zover op dit feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Art. 7 Sr bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
(…)
Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid, onder b tot en met e, gelijkgesteld de vreemdeling die na het plegen van het feit Nederlander wordt alsmede, voor de toepassing van het eerste en tweede lid, de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
De Wet herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken bevat een bepaling van overgangsrecht, te weten art. IV. Lid 1 van dat artikel luidt:
De artikelen 5, 7, derde lid en 8c van het Wetboek van Strafrecht zijn toepasselijk op feiten die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn gepleegd voor zover zij ten tijde van het handelen of nalaten strafbaar waren in het land waar zij zijn begaan.
Onder 2 primair is ten laste gelegd poging tot doodslag dan wel tot zware mishandeling tegen Nederlandse politieambtenaren begaan op 13 maart 2012. Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde ziet op bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans bedreiging met zware mishandeling tegen die Nederlandse ambtenaren op diezelfde datum.
Het is een feit van algemene bekendheid dat alle in de tenlastelegging onder 2 primair en subsidiair vermelde delicten op 13 maart 2012 in de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) strafbaar waren c.q. dat daarop naar Duits recht straf was gesteld. Een en ander kan in een algemeen toegankelijk bron zonder noemenswaardige moeite worden achterhaald. Het (subsidiaire) verzoek van de raadsvrouwe een deskundige te horen over de strafbaarheid van de ten laste gelegde feiten naar Duits recht, wordt dan ook afgewezen.
Zie bijvoorbeeld de website www.dejure.org/gesetze/StGB die ook toont vanaf wanneer een wettelijke bepaling in het Strafgesetzbuch StGB van de BRD van kracht is.
Doodslag is strafbaar gesteld in par. 212 StGB (‘Totschlag’), mishandeling in par. 223 StGB (‘Körperverletzung’) en bedreiging in par. 241 StGB (‘Bedrohung’). Poging tot deze delicten is ofwel in het algemeen strafbaar gesteld in par. 23.1 StGB (‘Versuch’) ofwel per delict.
Dit betekent dat met terugwerkende kracht de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de onder 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde misdrijven, voor zover deze zijn begaan in Duitsland. Voor de toepasselijkheid van art. 7 Sr komt daar de eis bij dat verdachte een Nederlander is dan wel op de voet van art. 7 lid 3 Sr met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
Vast is komen te staan dat verdachte uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit heeft. Volgens art. 7 lid 3 Sr wordt echter met een Nederlander gelijkgesteld een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Onder het hebben van een vaste woon- of verblijfplaats wordt blijkens art. 86b Sr (ook) verstaan het rechtmatig verblijven in Nederland gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar of langer. Of verdachte in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft of heeft gehad, dient naar het oordeel van hof te worden beoordeeld ten tijde van de pleegdatum van het feit dan wel het moment waarop wordt beslist tot vervolging over te gaan (in casu is dit een en dezelfde datum: 12 maart 2012) en niet, zoals de raadsvrouwe heeft betoogd, op de datum van de (laatste) terechtzitting in hoger beroep (19 december 2016). Het gaat bij rechtsmacht immers om de vraag of er voldoende verband is tussen het ten laste gelegde feit en de Nederlandse rechtsorde1..
Uit het dossier volgt dat verdachte op 12 maart 2012 in ieder geval vijf jaar rechtmatig Nederland had verbleven, hetgeen ook niet door de verdediging is betwist.
Het hof komt tot de slotsom dat op grond van art. 7 Sr de Nederlandse strafwet van toepassing is op alle onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde in Duitsland gepleegde feiten (wat betreft feit 2 primair kan die toepasselijkheid ook worden gebaseerd op art. 5 lid 1 Sr).
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging ter zake van de onder 2 tenlastegelegde feiten, voor zover op Duits grondgebied begaan.
Vrijspraak van poging tot doodslag en van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Zowel in Nederland als in Duitsland heeft zich de tenlastegelegde situatie voorgedaan dat, bij hoge snelheid, de achtervolgende politieauto (waarin de politieambtenaren [verbalisant 2] als bestuurder en [verbalisant 1] als bijrijder zaten) aanstalten maakte de door verdachte bestuurde auto links in te halen en dat vervolgens verdachte zijn auto naar links stuurde terwijl de politieauto bijna langszij was gekomen. Op geen enkel moment hebben de auto’s elkaar geraakt.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag respectievelijk poging tot zware mishandeling is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Het hof ziet geen aanwijzingen dat de verdachte de intentie – in de zin van klassiek opzet – heeft gehad om de verbalisanten van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte was op de vlucht met zijn auto en heeft kennelijk willen verhinderen dat de politieauto hem voorbij zou rijden en tot stoppen zou kunnen dwingen. Meer kan, met betrekking tot de intentie van de verdachte, uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen niet worden afgeleid.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op hun dood respectievelijk op het aan hen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, overweegt het hof als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier blijkt, voor zover hier van belang, het volgende. Op 13 maart 2012 heeft er vanaf 03.25 uur een achtervolging plaatsgevonden van de door verdachte bestuurder Nissan Micra door een opvallend politievoertuig, een Volkswagen Touran. De Volkswagen werd bestuurd door verbalisant [verbalisant 2] met als bijrijder verbalisant [verbalisant 1] . Tijdens de achtervolging heeft [verbalisant 2] (zowel in Nederland als in Duitsland) meerdere malen getracht de Nissan links in te halen. Telkens werd die poging verijdeld doordat verdachte de Nissan naar links stuurde, waarop [verbalisant 2] met de Volkswagen is uitgeweken en/of heeft afgeremd om een botsing te voorkomen.
Bj de beoordeling of sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel komt het, zoals volgt uit het hiervoor overwogene, in belangrijke mate aan op de omstandigheden van het geval. In casu neemt het hof hierbij het volgende in aanmerking:
- -
de Volkswagen is geen enkele keer dat verdachte de Nissan tijdens een inhaalmanoeuvre naar links heeft gestuurd, in aanraking gekomen met de Nissan;
- -
de Volkswagen reed telkens in dezelfde richting als de Nissan op het moment dat verdachte de Nissan naar links stuurde, hetgeen een minder gevaarzettend karakter heeft dan een frontale of laterale confrontatie;
- -
uit het dossier lijkt te volgen dat verdachte de Nissan tijdens de eerste inhaalmanoeuvre (op de N280) in eerste instantie niet abrupt naar links heeft gestuurd maar naar het midden van de weg is gereden om kort nadien, nadat verbalisant [verbalisant 1] en verdachte in elkaars richting hadden gekeken, nog verder naar links te sturen (zie het proces-verbaal bevindingen met proces-verbaalnummer PL233C 2012024292-10, p. 1, laatste alinea, en p. 2, eerste vier alinea’s);
- -
voor verbalisant [verbalisant 2] moet na de eerste inhaalpoging duidelijk zijn geweest dat verdachte de intentie had te voorkomen dat de Volkswagen de Nissan zou inhalen, zodat [verbalisant 2] tijdens de daarop volgende inhaalmanoeuvres daarop voorbereid was;
- -
er kan van worden uitgegaan dat verbalisant [verbalisant 2] een opgeleide en geoefende bestuurder is;
- -
de door verdachte bestuurde Nissan Micra is een relatief lichte personenauto, terwijl een Volkswagen Touran als een relatief zware personenauto is. In het algemeen geldt dat inzittenden van lichte voertuigen een groter risico hebben aan een verkeersongeval te overlijden dan wel hieraan zwaar lichamelijk letsel over te houden dan inzittenden van zware voertuigen. Dit maakt het minder aannemelijk dat verdachte het risico van een botsing met de politieauto heeft willen nemen en het valt niet uit te sluiten dat verdachte daar zijn wijze van besturen op heeft afgestemd;
- -
van bijzondere gevaarzettende omstandigheden ter plaatse vanwege de inrichting van de weg is niet gebleken.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat tijdens één of meerdere van de inhaalmanoeuvres met de Volkswagen en de daarop volgende reactie van verdachte met de Nissan voor verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat zij ten gevolge daarvan zouden komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Het hof komt tot de slotsom dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 13 maart 2012 in Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland, [verbalisant 1] , agent van politie, en [verbalisant 2] , brigadier van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid op de N280 en de BAB52 en de A73 gereden en meermalen – terwijl links naast dan wel links kort achter hem een motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidsignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gezeten waren, reed – de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar links gestuurd in de richting van voornoemde politieauto.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Volgens de raadsvrouwe dient verdachte ook te worden vrijgesproken van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht respectievelijk bedreiging met zware mishandeling, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat er zware mishandeling zou volgen.
Vast staat dat verdachte met een Nissan met zeer hoge snelheid (telkens tussen de 140 km/uur en 160 km/uur) over de N280 en (in Duitsland) de BAB52 en de A73 heeft gereden en meermalen, terwijl links naast dan wel links kort achter de Nissan de door [verbalisant 2] bestuurde Volkswagen reed, de Nissan naar links heeft gestuurd in de richting van die Volkswagen. Verdachte heeft de stuurbewegingen naar links opzettelijk verricht om te voorkomen dat de Volkswagen de Nissan zou inhalen. [verbalisant 2] heeft steeds moeten uitwijken en/of remmen om een aanrijding met de Nissan te voorkomen. In het proces-verbaal bevindingen met proces-verbaalnummer PL233C 2012024292-10 relateren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] met betrekking tot een specifieke manoeuvre op de BAB52 dat zij zich daardoor ernstig bedreigd voelden (p. 2 onderaan van dat proces-verbaal). Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de verbalisanten zich niet of minder bedreigd hebben gevoeld door de overige stuurbewegingen naar links van verdachte in reactie op een inhaalmanoeuvre van [verbalisant 2] .
Door het maken van de stuurbewegingen naar links heeft verdachte telkens doelbewust – en dus opzettelijk – gedreigd met het veroorzaken van een ongeval waarbij [verbalisant 2] en [verbalisant 1] het leven zouden kunnen laten dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. De hiervoor genoemde gedragingen van verdachte maakten de indruk dat verdachte ten koste van alles wilde ontkomen aan de politie en dat hij bereid was de politieauto zo nodig aan te rijden en/of van de weg te duwen.
Aldus kon bij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] keer op keer de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zouden laten dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Deze gedragingen van verdachte leveren telkens een bedreiging op in de zin van art. 285 Sr.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht althans met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof is gekomen tot een bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Gelet op de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad (zie hiervoor) dient het hof daarnaast bij de strafoplegging te betrekken de omstandigheid dat de verdachte bij arrest van het hof van 4 september 2013 is veroordeeld ter zake van diefstal in vereniging met braak (feit 1), diefstal met braak en inklimming (feit 4) en rijden zonder rijbewijs (feit 6).
Bij de strafoplegging heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met:
- -
de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
de omstandigheid dat een feit als het onder 2 bewezen verklaarde kan leiden tot hevige gevoelens van angst en/of onveiligheid bij de bedreigde, hetgeen in het onderhavige geval ook daadwerkelijk het geval is geweest. Verdachte heeft zijn dreigende handelingen keer op keer verricht louter om zich aan aanhouding te onttrekken en daardoor straffeloos te blijven, en daarmee telkens de veiligheid van de verbalisanten ernstig in gevaar gebracht. Het betreft ernstige bedreigingen richting ordehandhavers, die juist beschermd dienen worden in de uitvoering van hun taken;
- -
de mate waarin feiten als het bewezen verklaarde onder 1 en 4 in het algemeen schade teweeg brengen aan de eigenaars van de weggenomen goederen, dan wel hun verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijk delicten wordt veroorzaakt aan de gedupeerden;
- -
de omstandigheid dat verdachte door het plegen van het onder 6 bewezen verklaarde de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht;
- -
de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd terwijl de verdachte nog in een proeftijd zat;
- -
de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 19 oktober 2016 reeds eerder ter zake van bedreiging, vermogensdelicten en rijden zonder rijbewijs onherroepelijk is veroordeeld;
- -
de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles overziende is het hof van oordeel dat voor het onder 1, 2 subsidiair en 4 bewezen verklaarde niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 24 maanden met zich brengt, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de overtreding van artikel 107, lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 6) zal het hof onvoorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week opleggen.
Beslag
Niet is kunnen worden vastgesteld aan wie de in beslag genomen voorwerpen toebehoren. Voorts is niet komen vast te staan dat het hier voorwerpen betreft als bedoeld in artikel 33a, lid 1, onder a tot en met e, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal derhalve de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
parketnummer 04-801276-11
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Roermond van 16 mei 2012 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 21 december 2011, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken van oordeel dat – nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt – de tenuitvoerlegging van die straf dient te worden gelast.
parketnummer 04-856475-10
Bij vordering van 16 mei 2012 heeft de officier van justitie te Roermond de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 10 september 2010, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Ter terechtzitting is vast komen te staan dat voormeld vonnis bij verstek is gewezen en dat zich in het dossier geen akte van betekening van de mededeling voorwaardelijk veroordeling aan verdachte bevindt. Het hof kan dus niet vaststellen of de verdachte bekend was met de voorwaardelijke veroordeling. Het hof is dan ook met de advocaat-generaal van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven onder 2 subsidiair is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 4 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 (één) week.
Ter zake van het beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
2012024292, 1 schroevendraaier, AACM0636NL, voorwerpnummer: 278913;
- -
2012024292, 1 pijp, AACM0635NL, voorwerpnummer: 278932;
- -
2012024292, 1 hoekijzer, voorwerpnummer: 280844;
- -
2012024292, 2 sleutels, NISSAN en DOM, voorwerpnummer: 282842;
- -
2012024292, 1 paar handschoenen, voorwerpnummer: 283120;
- -
2012024292, 1 aardappelschilmesje, voorwerpnummer: 283121.
Ter zake van de vorderingen tot tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Roermond van 21 december 2011, parketnummer 04-801276-11, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Roermond van 16 mei 2012, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Roermond van 10 september 2010, parketnummer 04-856475-10, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Ter zake van de voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. R.D. van Heffen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 11 januari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Heffen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑01‑2017