Opgemerkt zij dat een openbare uitspraak niet voor de hand ligt wanneer de behandeling van het klaagschrift achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Dit kan a contrario worden afgeleid uit art. 24 lid 1 Sv, waarin is bepaald dat de beschikking in het openbaar wordt uitgesproken indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven. Vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1410, NJ 2020/184, m.nt. N. Rozemond, rov. 2.3.
HR, 04-07-2023, nr. 22/04840
ECLI:NL:HR:2023:1016
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-07-2023
- Zaaknummer
22/04840
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1016, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑07‑2023; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:567
ECLI:NL:PHR:2023:567, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1016
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag n.a.v. EOB van Belgische autoriteiten op diverse goederen onder derde, waarna klaagster o.g.v. art. 5.4.10.1 jo. 552a Sv klaagschrift indient. Behandeling klaagschrift in het openbaar? Middel slaagt om redenen vermeld in HR:2023:1011. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 22/04902 Br.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/04840 Br
Datum 4 juli 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2022, nummer RK 22/025801, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de behandeling van het klaagschrift nietig is omdat deze niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 22/04902 Br, ECLI:NL:HR:2023:1011.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2023.
Conclusie 06‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag tegen beslag n.a.v. EOB. Terechte klacht over de niet-openbare behandeling van het klaagschrift. AG concludeert dat art. 552a lid 7 Sv per abuis (openbare behandeling raadkamer) niet van overeenkomstige toepassing is verklaard in art. 5.4.10 lid 3 Sv. Conclusie strekt tot vernietiging. Samenhang met zaak 22/04902.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/04840 Br
Zitting 6 juni 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de klaagster
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij beschikking van 19 december 2022 het op grond van art. 552a jo art. 5.4.10 Sv ingediende klaagschrift van de klaagster, strekkende tot opheffing van een in het kader van een Europees onderzoeksbevel gelegd beslag met last tot teruggave, ongegrond verklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 22/04902. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 21 december 2022 ingesteld namens de klaagster. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld, gericht tegen de niet openbare behandeling van het klaagschrift.
1.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
2. Het middel
2.1
2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van het klaagschrift van 5 december 2022 houdt onder meer in:
“Proces-verbaal van de terechtzitting achter gesloten deuren van de enkelvoudige raadkamer in de bovengenoemde rechtbank op 5 december 2022.”
2.3
In de beschikking van de rechtbank staat dat de beslissing “is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2022.”1.
2.4
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Art. 22 Sv
“1. De behandeling door de raadkamer vindt, tenzij anders is voorgeschreven, niet in het openbaar plaats.
2. Indien behandeling in het openbaar is voorgeschreven, kan de raadkamer gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. Dit bevel kan worden gegeven in het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van de staat, alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Een dergelijk bevel kan ook worden gegeven indien openbaarheid naar het oordeel van de rechtbank het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.
3. (…).
4. (…).”
Art. 552a Sv
“1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave (…).
2. t/m 6. (…).
7. De behandeling van het klaagschrift of het verzoek door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.
8. t/m 11. (…).”
Art. 5.4.10 Sv
“1. De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen (…) wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
2. Indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort of gevorderde of vastgelegde gegevens in overwegende mate betrekking hebben op een andere persoon dan bij wie deze zijn gevorderd, doet hij de nodige naspeuringen naar deze directe belanghebbende in Nederland teneinde hem een kennisgeving bedoeld in het eerste lid te doen toekomen.
3. De artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid (…), zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.
4. (…).
5. (…)”
2.5
Op grond van de zojuist aangehaalde wetsartikelen ligt het voor de hand te concluderen dat een klaagschrift tegen een beslag dat is gelegd in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) door de raadkamer achter gesloten deuren moet worden behandeld. In art. 5.4.10 lid 3 Sv is art. 552a lid 7 Sv, waarin is voorgeschreven dat de behandeling van het klaagschrift in het openbaar plaatsvindt, immers niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarmee lijkt het voor de raadkamerprocedures in art. 22 Sv neergelegde uitgangspunt te gelden: een niet openbare behandeling.
2.6
In dezelfde lijn ligt het antwoord dat de (vorige) minister van Justitie en Veiligheid in 2019 heeft gegeven op kamervragen:2.
“Vraag 7
(…)
En bent u dan ook bereid in artikel 5.4.10, derde lid, Sv een verwijzing op te nemen naar artikel 552a, zevende lid, waarin is bepaald dat de behandeling van een klaagschrift tegen een beslag in het openbaar geschiedt?
Antwoord 7
(…)
De behandeling van klaagschriften na inbeslagneming of het vorderen van gegevens geschiedt in beginsel in het openbaar. Er zijn echter altijd situaties mogelijk waarbij, gelet op de belangen van het buitenlandse strafrechtelijke onderzoek, geheimhouding geboden is. Hiertoe wordt altijd een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en vindt zo nodig overleg plaats met de buitenlandse autoriteiten. Het OM dient bij de uitvoering van het EOB de door de uitvaardigende autoriteit aangegeven vormvoorschriften en procedures in acht te nemen, tenzij dit strijd oplevert met de grondbeginselen van het Nederlandse recht (artikel 9, tweede lid, van de richtlijn en artikel 5.4.5, tweede lid, Sv). Een wettelijk voorgeschreven openbare behandeling strookt niet met dit uitgangspunt. Er is op dit punt dan ook geen aanleiding voor een wetswijziging.”
2.7
Aan dit antwoord van de minister vallen twee dingen op: i. het betoog had evengoed tot een tegenovergestelde conclusie kunnen leiden, en ii. de beantwoording wekt de indruk dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om in art. 5.4.10 lid 3 Sv niet te verwijzen naar art. 552a lid 7 Sv.
Sub i.
2.8
Het uitgangspunt is dat de behandeling door de raadkamer in beslotenheid plaatsvindt. Dit uitgangspunt is behouden toen de regeling van de raadkamerprocedure is herzien. De wetgever achtte herziening noodzakelijk gelet op de doorwerking van art. 6 EVRM ten aanzien van een aantal raadkamerprocedures. In de visie van de wetgever van 1926 vonden raadkamerzittingen per definitie achter gesloten deuren plaats, maar die benadering bleek onder de werking van art. 6 EVRM niet in alle gevallen houdbaar.3.Nadat in de rechtspraak een aantal uitzonderingen op de regel van een besloten behandeling waren geformuleerd, kon wetgeving niet achterwege blijven. In de memorie van toelichting op de wet van 8 november 1993, Stb 1993/5914.is te lezen:
“Het voorgestelde artikel 22 geeft dit uitgangspunt [AG: van een besloten behandeling] weer en voorziet tevens in een openbare behandeling in zaken ten aanzien waarvan de openbaarheid uitdrukkelijk is voorgeschreven [AG: hetgeen volgens het huidige art. 552a lid 7 Sv het geval is bij de behandeling van klaagschriften tegen inbeslagname]. De gronden waarop de openbaarheid van behandeling kan worden beperkt of uitgesloten zijn ontleend aan art. 6 EVRM en worden [AG: in art. 22 lid 2 Sv] limitatief vermeld.”
2.9
Terug naar het antwoord van de minister. Zijn antwoord dat de behandeling van klaagschriften tegen inbeslagnames “in beginsel” in het openbaar geschiedt en dat er “altijd situaties mogelijk (zijn), gelet op de belangen van het buitenlandse strafrechtelijke onderzoek, waarbij geheimhouding geboden is”, impliceert dat een algemene regel van beslotenheid voor EOB beklagprocedures niet nodig is. Geheimhouding is niet altijd geboden, maar slechts in bepaalde situaties. In dat verband dringt zich de vraag op waarom de minister uiteindelijk toch antwoordt dat bij beklagprocedures in het kader van EOB-beslagen zou moeten worden afgeweken van de regeling van art. 552a lid 7 jo art. 22 lid 2 Sv. Via de in die regeling vervatte benadering (‘openbaar, tenzij’) kan materieel immers – in die gevallen die tot geheimhouding nopen – hetzelfde resultaat worden bereikt als door de minister bepleit (‘niet openbaar, tenzij’).
2.10
Voor zover de minister heeft gemeend met zijn benadering recht te doen aan de plicht tot geheimhouding van het buitenlandse onderzoek zoals voorgeschreven in de richtlijn 2014/41/EU betreffende het EOB in strafzaken, kan ik mij wel iets bij zijn antwoord voorstellen. Ook in de consultatieronde van het conceptwetsvoorstel tot implementatie van deze richtlijn en bij de behandeling van het definitieve wetsvoorstel komt het thema van de afscherming van het buitenlandse onderzoek regelmatig aan de orde.5.De kwestie van geheimhouding is van belang in twee situaties. Allereerst in het geval dat betrokkene onwetend moet worden gehouden van het buitenlandse onderzoek om collusiegevaar te voorkomen.6.Op grond van art. 5.4.10 lid 1 Sv kan dan worden afgezien van de kennisgeving om een rechtsmiddel in te stellen. Ook als de betrokkene wel kennis draagt van de inbeslagname kan het belang van geheimhouding nog steeds spelen. Art. 23 lid 6 Sv biedt in dat geval de mogelijkheid de betrokkene kennisname van bepaalde zaakstukken te onthouden. Het is dus niet zo dat belang van geheimhouding enkel kan worden gediend met een behandeling achter gesloten deuren.
Sub ii.
2.11
Het antwoord van de minister maakt nieuwsgierig wat tijdens de behandeling van het wetsvoorstel implementatie richtlijn Europees Onderzoeksbevel in 2016 en 2017 is besproken over de al dan niet openbare behandeling van de raadkamerprocedure. Als ik het goed zie is daar geen woord over gewisseld. Bij nader inzien is dat misschien ook niet zo gek. Toen in augustus 2015 het conceptwetsvoorstel ter consultatie werd verspreid en op 23 november 2016 het definitieve wetsvoorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend bepaalde art. 552a lid 6 Sv dat “(d)e behandeling van het klaagschrift of het verzoek door de raadkamer (…) plaats (vindt) in het openbaar”. Al in die fase werd art. 552a lid 6 Sv in art. 5.4.10 lid 3 Sv van het concept van overeenkomstige toepassing verklaard. Kennelijk heeft de wetgever ten aanzien van de behandeling van EOB-klaagschriften van begin af aan geen andere regeling voor ogen gestaan dan een in beginsel openbare behandeling. Dat werd kennelijk zo voor de hand liggend gevonden dat daar door de partijen die in 2015 over het conceptwetsvoorstel zijn geconsulteerd, niet over is gesproken. Ook in de memorie van toelichting wordt hier geen woord aan gewijd.
2.12
Ik houd het erop dat de tekst van art. 5.4.10 lid 3 Sv ten onrechte niet is aangepast aan een hernummering van art. 552a Sv. Per 1 december 2016 is in het kader van de Wet digitale processtukken Strafvordering7.in art. 552a Sv een nieuw zesde lid gevoegd en is het oude lid 6 vernummerd naar lid 7. Die vernummering van art. 552a Sv was op het moment dat het wetsvoorstel implementatie EOB werd ingediend al wel bij wet vastgesteld, maar nog niet in werking getreden. Tijdens de betrekkelijk korte behandelingsperiode van het wetsvoorstel implementatie EOB is de vernummering over het hoofd gezien en ten onrechte niet verwerkt in de wetswijziging. Mijn ambtgenoot Spronken heeft hetzelfde geconstateerd in verband met art. 164 lid 8 WVW.8.Kennelijk is de wetgever bij vernummering van wetsartikelen onvoldoende bedacht op elders in de wetgeving opgenomen verwijzingen naar de vernummerde artikelen.
2.13
Op dit punt aangekomen zou ik mijn conclusie kunnen beëindigen. Het lijkt mij echter nuttig om ook nog een blik vooruit te werpen op de (concept)wetgeving voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering. In de voorstellen wordt het huidige in art. 22 Sv besloten liggende uitgangspunt dat de behandeling in raadkamer met gesloten deuren plaatsvindt, tenzij de wet anders bepaalt, verlaten. De benadering is 180 graden gedraaid: uitgegaan wordt van een openbare behandeling van de raadkamerprocedure,9.tenzij de wet anders bepaalt (art. 1.2.16 Sv nieuw).10.Om die reden is in de voorgestelde afdeling over de behandeling van klaagschriften tegen inbeslagname (afdeling 4.1.3 van boek 6 Sv, nieuw) niet opnieuw opgenomen dat de behandeling openbaar is.11.De voorschriften ten aanzien van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen beslag in het kader van een EOB zijn neergelegd in de voorgestelde artikelen 8.5.33 tot en met 8.5.35 Sv.12.Indien door Nederland uitvoering wordt gegeven aan een EOB, staan voor de betrokkene en de officier van justitie de met de uitoefening van bevoegdheden direct verband houdende rechtsmiddelen open, “met overeenkomstige toepassing van de daarop betrekking hebbende bepalingen, tenzij de wet anders bepaalt” (art. 8.5.34 Sv nieuw). In art. 8.5.35 Sv (nieuw) zijn enkele van de algemene beklagregeling afwijkende voorschriften opgenomen.13.In dit artikel wordt niet afgeweken van het uitgangpunt dat het beklag tegen het beslag in het openbaar moet worden behandeld, zodat de voorgestelde regeling inhoudt dat de behandeling van het beklag tegen het beslag dat is gelegd in het kader van een EOB in het openbaar dient plaats te vinden.
2.14
Ik sluit af en kom tot de conclusie dat in art. 5.4.10 lid 3 Sv ten gevolge van een vernummering van art. 552a Sv ten onrechte art. 552a lid 7 Sv niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de behandeling van een klaagschrift als bedoeld in art. 5.4.10 Sv in het openbaar moet plaatsvinden. Uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 5 december 2022 blijkt dat de behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek en de gegeven beschikking.14.
2.15
Het middel slaagt.
3. Slotsom
3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑06‑2023
Aanhangsel Handelingen II, 2018/19, nr. 1506 (Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over praktijkproblemen en rechtsbescherming bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (ingezonden 14 december 2018, beantwoord 12 februari 2019).
Zie over het duale stelsel dat de wetgever van 1926 voor ogen stond de conclusie van ambtgenoot Spronken onder randnr. 2.6 vóór HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1410.
Kamerstukken II, 1991/1992, 22 584, nr. 3, p. 8.
Zie onder meer het advies van het Openbaar Ministerie d.d. 21 oktober 2015 op het concept wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstukken II, 2016/17, 34611, nr. 3) en de memorie van toelichting op het wetsvoorstel implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel (Kamerstukken II, 2016/17, 34611, nr. 3 p. 13). Opgemerkt zij dat in de wetsgeschiedenis en de daaraan voorafgegane consultatieronde de aandacht vooral is gericht op het creëren van een mogelijkheid om de betrokkene niet te behoeven attenderen op de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen. Dat heeft ertoe geleid dat in art. 5.4.10 lid 1 in die mogelijkheid is voorzien.
Wet van 17 februari 2016, Stb. 2016, 90, inwerkingtreding 1 december 2016.
Overigens is de hernummering van de leden 6 en 7 van art. 552a ook aan de aandacht van de wetgever ontsnapt in relatie tot art. 164 lid 8 WVW. Na de vernummering van art. 552a Sv wordt in art. 164 lid 8 WVW nog steeds het zesde lid van art. 552a Sv van overeenkomstige toepassing verklaard op de beklagprocedure bij een ingevorderd rijbewijs. AG Spronken heeft betoogd dat art. 164 lid 8 WVW aanpassing behoeft en dat in de tussentijd een redelijke wetstoepassing meebrengt dat de behandeling van een klaagschrift als bedoeld in art. 164 lid 8 WVW plaats dient te vinden in het openbaar (conclusie AG Spronken voorafgaand aan HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1414 (cassatieberoep niet-ontvankelijk)).
Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 2; Conceptwetsvoorstel tweede vaststellingswet nieuw Wetboek van Strafvordering, gepubliceerd op 19 april 2023, te raadplegen via www.strafrechtketen.nl.
Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 2, p. 8; Kamerstukken II 2022/23, 36 327, nr. 3, p. 125-126.
Conceptwetsvoorstel tweede vaststellingswet nieuw Wetboek van Strafvordering, p. 73-74.
Zie ook Conceptmemorie van toelichting tweede vaststellingswet nieuw Wetboek van Strafvordering, p. 199.
Vgl. bv HR 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:347, rov. 2.2.1.