CRvB, 14-08-2013, nr. 11/2539 INBURG, nr. 11/2540 INBURG
ECLI:NL:CRVB:2013:1418
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
14-08-2013
- Zaaknummer
11/2539 INBURG
11/2540 INBURG
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:1418, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 14‑08‑2013
Uitspraak 14‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Appellante haar verzoek om haar examen in te zien is afgewezen. Het bezwaar tegen dit besluit is niet-ontvankelijk verklaard op grond van art. 8:4, aanhef en onder e, van de Awb. De Raad is van oordeel dat omtrent de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Het verzoek van appellante om haar inzage te verlenen in het afgelegde examen moet worden beschouwd als een verzoek aan de Minister tot het verrichten van een feitelijke handeling. Het verzoek kan daarom niet worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Een beroep op art. 6 EVRM slaagt niet.
Centrale Raad van Beroep
11/2539 INBURG, 11/2540 INBURG
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
21 maart 2011, 10/5562 en 10/5570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Wonen, Wijken en Integratie, thans de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Minister heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsvonden op 22 mei 2013. Namens appellante is verschenen mr. Groenenberg. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. P.M.S. Slagter.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 14 juni 2010 de korte vrijstellingstoets als bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit inburgering afgelegd. Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de Minister bepaald dat appellante niet voor de toets is geslaagd.
1.2.
Bij besluit van 27 september 2010 heeft de Minister het bezwaar tegen het besluit van
23 juni 2010 niet-ontvankelijk verklaard, omdat ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen bezwaar of beroep mogelijk is tegen een besluit, inhoudende de beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat die ter zake is geëxamineerd.
2.1.
Bij brief van 27 juli 2010 heeft appellante verzocht het afgelegde examen te mogen inzien teneinde na te gaan welke fouten zij heeft gemaakt. Bij brief van 17 augustus 2010 heeft de Minister appellante bericht dat zij geen inzage krijgt in het examen.
2.2.
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de Minister het bezwaar tegen de brief van
17 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze brief niet op rechtsgevolg is gericht, en daarom niet kan worden aangemerkt als besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 27 september 2010 en 23 september 2010 ongegrond verklaard.
4.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het oordeel van de rechtbank over het besluit van 27 september 2010
5.1.
Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
5.2.
De Raad is van oordeel dat het besluit van de Minister van 23 juni 2010 evident een beoordeling betreft van het kennen of kunnen van appellante die ter zake is geëxamineerd, zodat het behoort tot de besluiten, bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb. Als gevolg hiervan kan tegen dat besluit geen beroep worden ingesteld.
5.3.
Ingevolge vaste rechtspraak van de van de Raad (CRvB 8 november 2012, LJN BY2629) is in een dergelijk geval, gelet op artikel 7:1 van de Awb evenmin bezwaar mogelijk. Hieruit volgt dat de Minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.4.
De Raad is van oordeel dat omtrent de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. De Minister heeft het bezwaar daarom terecht kennelijk niet-ontvankelijk geacht en gelet op artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb kunnen afzien van het horen van appellante. De omstandigheid dat appellante de vraag van de Minister of zij gebruik wilde maken van een hoorzitting positief heeft beantwoord, doet hieraan niet af.
5.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank - zij het niet op geheel juiste gronden - het beroep tegen het besluit van 27 september 2010 terecht ongegrond heeft verklaard en dat het hoger beroep op dit punt niet slaagt.
Het oordeel van de rechtbank over het besluit van 23 september 2010
6.1.
Een verzoek van een belanghebbende wordt aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb, indien het bestuursorgaan is verzocht om een schriftelijke beslissing te nemen, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6.2.
Het verzoek van appellante om haar inzage te verlenen in het afgelegde examen moet worden beschouwd als een verzoek aan de Minister tot het verrichten van een feitelijke handeling. Deze handeling is niet op rechtsgevolg gericht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de brief van 27 juli 2010 geen verzoek aan de Minister behelst om gebruik te maken van een in het publiekrecht geregelde bevoegdheid. Het verzoek kan daarom niet worden gekwalificeerd als een aanvraag en de als reactie op het verzoek gevolgde brief van 17 augustus 2010 is dan ook niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hieruit volgt dat de Minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 6.2 volgt dat de rechtbank - zij het niet op geheel juiste gronden - het beroep tegen het besluit van 23 september 2010 terecht ongegrond heeft verklaard en het hoger beroep ook op dit punt niet slaagt.
Effectief rechtsmiddel
7.1.
Appellante heeft aangevoerd dat haar in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de toegang tot de rechter is onthouden. Het in artikel 6 van het EVRM vervatte recht op toegang tot de rechter is niet absoluut nu het aan beperkingen mag worden onderworpen. Dergelijke beperkingen mogen echter het recht op toegang tot de rechter niet in essentie aantasten, moeten een gerechtvaardig doel dienen en proportioneel zijn aan dat doel. In dit geval is aan deze vereisten voldaan. De Raad overweegt dat de beperking van het recht op toegang tot de bestuursrechter in essentie niet het recht op toegang tot de rechter aantast. Appellante kan omtrent hetgeen is gesteld in de brieven van 23 en 27 september 2010 een vordering bij de burgerlijke rechter instellen. Nu de burgerlijke rechter op grond van artikel 8:71 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid, van de Beroepswet, is gebonden aan voormeld oordeel van de Raad, is effectieve rechtsbescherming gewaarborgd.
7.2.
Uit hetgeen is overwogen onder 7.1 volgt dat het hoger beroep ook op dit punt niet slaagt.
8.
Het hoger beroep slaagt mitsdien niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
bepaalt dat omtrent hetgeen is gesteld in de brieven van 23 en 27 september 2010 een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner enG. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.C. Oomkens
HD