CRvB, 08-11-2012, nr. 11/5357 AW
ECLI:NL:CRVB:2012:BY2629
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
08-11-2012
- Zaaknummer
11/5357 AW
- LJN
BY2629
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BY2629, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 08‑11‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Awb kan - voor zover hier van belang - geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden. Gelet op artikel 7:1 van de Awb is in een dergelijk geval dus evenmin bezwaar mogelijk. Dit verklaart ook het dictum van het bestreden besluit.
Partij(en)
11/5357 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 augustus 2011, 10/9106 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (minister)
Datum uitspraak 8 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Vaessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Op 4 augustus 2012 heeft mr. T.H. ten Wolde, advocaat, de gronden nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012, gevoegd met de gedingen tussen partijen met de nummers 09/6153 + 11/750 AW en 09/6113 AW. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. T.H. ten Wolde, advocaat, en [naam gemachtigde]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Kuipers, mr. F.P.M. Kousen,
drs. E. Stolwijk en ir. P.J.A.L. Munters. Als getuige is verschenen en gehoord [naam getuige].
Na het onderzoek ter zitting zijn de gedingen gesplitst en wordt daarin heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
- 1.1.
Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
- 1.2.
Voor een ruim overzicht van de feitelijke achtergrond van deze zaak verwijst de Raad naar de uitspraak van heden, nummer 09/6113 AW. Hier volstaat hij met het volgende.
- 2.1.
Appellante was aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd van twee jaar bij de Directie Landbouw in de functie van [naam functie]. Die proeftijd is met zes maanden verlengd. Tegen het einde van die aanstelling (per 1 januari 2009) heeft de minister appellante laten weten dat de proeftijd niet verder wordt verlengd en dat zij ook niet in vaste dienst zal worden aangesteld. Appellante werd ten gevolge hiervan werkloos en aan haar is een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
- 2.2.
In de zomer van 2010 heeft appellante gesolliciteerd naar de functie van senior beleidsmedewerker Diergezondheid en Dierenwelzijn bij het ministerie. Het op 15 juli 2010 gehouden sollicitatiegesprek werd halverwege door de selectiecommissie beëindigd.
- 2.3.
Bij besluit van 22 juli 2010 is aan appellante meegedeeld dat de sollicitatieprocedure met haar niet wordt voortgezet. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, dat bij het bestreden besluit van 11 november 2010, met toepassing van artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk is verklaard.
- 3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
- 4.
De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd het volgende.
- 4.1.
Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Awb kan - voor zover hier van belang - geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden. Gelet op artikel 7:1 van de Awb is in een dergelijk geval dus evenmin bezwaar mogelijk. Dit verklaart ook het dictum van het bestreden besluit.
- 4.2.
De in artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Awb genoemde “ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet” omvat mede de gewezen ambtenaar (CRvB 18 september 2008, LJN BF1954). Bij een gewezen ambtenaar zal niet heel spoedig de situatie voorkomen dat hij of zij bij een afgewezen sollicitatie moet gelden als de gewezen ambtenaar als zodanig. Dit geldt ook voor appellante.
- 4.3.
Appellante ontving ten tijde van de sollicitatie alleen een WW-uitkering. De aard van de ontslaggrond geeft haar geen recht op een ambtenaarrechtelijke ontslaguitkering als gewezen ambtenaar. Op grond van de WW heeft appellante recht op een uitkering omdat zij de hoedanigheid van verzekerde werknemer ingevolge die wet heeft en niet als gewezen ambtenaar als zodanig.
- 4.4.
Appellante heeft verder gewezen op de verplichtingen die de minister jegens haar op grond van artikel 72a van de WW heeft, onder meer het bevorderen van inschakeling in arbeid van een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer met die overheidswerkgever recht heeft op een WW-uitkering. Ook hier is het niet de hoedanigheid van appellante van gewezen ambtenaar als zodanig die aan de orde is, maar die van verzekerde op grond van de WW.
- 4.5.
Aan een op outplacement van appellante gerichte overeenkomst die de minister in augustus 2008 met een extern bureau is aangegaan, kan de Raad in dit kader geen betekenis hechten, al omdat deze alleen op outplacement is gericht. Overigens heeft appellante van de voorzieningen die deze overeenkomst biedt geen gebruik gemaakt.
- 4.6.
Een en ander betekent dat appellante niet aan de hoedanigheid van verzekerde op grond van de WW die van gewezen ambtenaar kan ontlenen en als zodanig aanspraak kan maken op een bijzondere positie bij de sollicitatie.
- 4.7.
Daarom komt de Raad niet toe aan de beoordeling van de andere beroepsgronden die appellante in deze zaak heeft aangevoerd en die de inhoud van het besluit van 22 juli 2010 betreffen. Dit geldt ook voor het incident rond het gebruik van opnameapparatuur door appellante tijdens het sollicitatiegesprek.
- 5.
De Raad komt op de hierboven uiteengezette gronden tot het oordeel dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
- 6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.G. Treffers en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.R. Schuurman
HD