Zie rov. 3.1-3.3 van het arrest van het hof Arnhem van 20 september 2011.
HR, 08-03-2013, nr. 12/00155
ECLI:NL:HR:2013:BY5058
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2013
- Zaaknummer
12/00155
- Conclusie
mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BY5058
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY5058, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY5058
ECLI:NL:PHR:2013:BY5058, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY5058
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Vertegenwoordiging. In onderhandse akte vervatte schuldbekentenis op eigen naam afgegeven namens een derde? Onbegrijpelijk oordeel.
8 maart 2013
Eerste Kamer
12/00155
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. B. Winters,
t e g e n
ZORGBUREAU HOLDING B.V.,
gevestigd te Hengelo,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Zorgbureau.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 92654/HA ZA 08-319 van de rechtbank Almelo van 11 juni 2008 en 1 oktober 2008;
b. het arrest in de zaak 200.018.730 van het gerechtshof te Arnhem van 20 september 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zorgbureau heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat en mr. L.J. Burgman, advocaat te Amsterdam.
Voor Zorgbureau is de zaak toegelicht door haar advocaat en mr. S. Houdijk, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 september 2011 en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 2 december 2005 hebben [eiser] en [betrokkene 1], middellijk bestuurder van Zorgbureau Holding B.V. (hierna ook: Zorgbureau) een schuldbekentenis ondertekend die onder meer het volgende inhoudt:
"Heden, de 1-12-2005 verklaart [eiser] verschuldigd te zijn aan Zorgbureau Holding BV een bedrag ad. € 135.000,00 zulks in verband met de nabetalingen aan uwv en belastingdienst, tegen een wettelijk vastgesteld rentepercentage."
(ii) [Eiser] is directeur en enig aandeelhouder van [A] B.V.
3.2 Zorgbureau vordert de veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 148.381,38. Zij heeft aan deze vordering de hiervoor in 3.1 genoemde schuldbekentenis ten grondslag gelegd. [Eiser] heeft zich tegen deze vordering verweerd met de stelling dat de schuldbekentenis niet [eiser] in privé betreft, maar [A] B.V.
De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vordering toegewezen. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd.
Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
"4.3 (...) Uitgangspunt van het verbintenissenrecht is dat degene die een rechtshandeling verricht (uitsluitend) rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven roept tenzij gehandeld wordt in naam van een ander. Tussen partijen staat vast dat de schuldbekentenis door [eiser] is gedaan en ondertekend. Het antwoord op de vraag of [eiser], zoals hij heeft gesteld, bij het doen van de schuldbekentenis desalniettemin niet in eigen naam maar namens [A] B.V. is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en Zorgbureau daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [Eiser] heeft in dit verband gesteld dat de schuldbekentenis verband houdt met de verkoop van een kapsalon aan Zorgbureau door [A] B.V., dat er betalingen zijn gedaan aan [A] B.V. en dat [A] B.V. handelde onder de naam [B]. Dit zijn evenwel onvoldoende aanwijzingen dat [eiser] bij het doen van de schuldbekentenis niet namens zichzelf handelde; voornoemde omstandigheden, voor zover al juist, staan daaraan niet in de weg. Voor het overige heeft [eiser] niets gesteld waaruit volgt dat Zorgbureau wist of moest begrijpen dat [eiser] de schuldbekentenis heeft gedaan namens [A] B.V. De tekst van de schuldbekentenis biedt daarvoor geen aanknopingspunt en verklaringen of gedragingen die een dergelijk aanknopingspunt wel zouden bieden, zijn niet gesteld. [Eiser] heeft dan ook onvoldoende gesteld om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat er daarom van uit dat [eiser] bij het doen van de schuldbekentenis voor zichzelf heeft gehandeld."
3.3.1 Het middel klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de door [eiser] in eerste aanleg en in hoger beroep aangevoerde stellingen, zoals opgesomd in de cassatiedagvaarding op blz. 5-6 onder a tot en met o. Die stellingen behelzen het volgende. [A] B.V. was eigenaar van een kapsalon. [A] B.V. en Zorgbureau zijn eind 2004 in onderhandeling getreden over de verkoop van de kapsalon aan Zorgbureau. In december 2004 is mondeling overeenstemming bereikt over de verkoop. Afgesproken is dat de koopsom in termijnen zou worden voldaan.
In oktober 2004 heeft Zorgbureau een eerste deelbetaling gedaan van € 55.000,-- op de bankrekening van [A] B.V. In maart 2005 en december 2005 zijn deelbetalingen gedaan van € 45.000,-- respectievelijk € 35.000,--.
Die betalingen zijn gedaan op de privé-rekening van [eiser], omdat de bankrekening van [A] B.V. inmiddels was opgeheven in verband met de verkoop van de kapsalon. In december 2005 eiste Zorgbureau een schriftelijke schuldbekentenis van [A] B.V. in verband met eventueel nagekomen aanslagen van het UWV en de Belastingdienst die verband hielden met de kapsalon. Eventueel onbetaalde premies en aanslagen zouden ten laste komen van [A] B.V. Er is geen enkele (rechts)grond waarop [eiser] in privé nabetalingen zou moeten verrichten aan het UWV en de Belastingdienst. Zorgbureau wist dat zij de kapsalon kocht van [A] B.V. [eiser] handelde dan ook bij het tekenen van de schuldbekentenis namens [A] B.V., aldus nog steeds het betoog van [eiser].
3.3.2 De klacht is gegrond. Gelet op de in het middel bedoelde stellingen van [eiser] is het oordeel van het hof dat [eiser] voor het overige niets heeft gesteld waaruit volgt dat Zorgbureau wist of moest begrijpen dat [eiser] de schuldbekentenis heeft gedaan namens [A] B.V. onbegrijpelijk. Het bestreden arrest kan derhalve niet in stand blijven.
3.4 De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 20 september 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Zorgbureau in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.940,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 maart 2013.
Conclusie 30‑11‑2012
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Zaaknr. 12/00155
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 30 november 2012
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
Zorgbureau Holding B.V.
In deze zaak wordt onder meer opgekomen tegen het oordeel van het hof dat eiser tot cassatie, [eiser], onvoldoende heeft gesteld om van het uitgangspunt af te wijken dat degene die een rechtshandeling verricht (uitsluitend) rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven roept, tenzij gehandeld wordt in naam van een ander.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1
Op 2 december 2005 hebben [eiser] en [betrokkene 1], middellijk bestuurder van verweerster in cassatie, hierna: Zorgbureau, een schuldbekentenis ondertekend. Deze schuldbekentenis luidt als volgt:
"Heden, de 1-12-2005 verklaart [eiser] verschuldigd te zijn aan Zorgbureau Holding BV een bedrag ad. € 135.000,00 zulks in verband met de nabetalingen aan uwv en belastingdienst, tegen een wettelijk vastgesteld rentepercentage. In 2005 bedraagt de rente 3,5%.
Aldus opgemaakt in tweevoud te Hengelo, 2-12-2005
Goedschrift: goed voor honderdvijfendertig duizend euro
[Betrokkene 1] [Eiser]"
1.2
[Eiser] is directeur en enig aandeelhouder van [A] B.V.
1.3
[Eiser] is als directeur in dienstbetrekking werkzaam geweest voor een dochtervennootschap van Zorgbureau, Beter Leven B.V.
1.4
Bij inleidende dagvaarding van 5 maart 2008 heeft Zorgbureau [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Almelo en heeft daarbij gevorderd dat de rechtbank [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 148.381,38, vermeerderd met rente en kosten.
Zorgbureau heeft aan deze vordering de hiervoor onder 1.1 genoemde schuldbekentenis van 2 december 2005 ten grondslag gelegd.
1.5
[Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd3. en zich primair op het standpunt gesteld dat Zorgbureau niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat de schuldbekentenis niet [eiser] in privé betreft, maar [A] B.V. h.o.d.n. [B].
1.6
Na bij vonnis van 11 juni 2008 een comparitie van partijen te hebben gelast, heeft de rechtbank [eiser] bij vonnis van 1 oktober 2008 veroordeeld om aan Zorgbureau een bedrag van € 148.381,38, vermeerderd met rente en kosten te betalen en heeft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.7
[Eiser] is, onder aanvoering van twaalf grieven4., van deze vonnissen in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem en heeft - voor zover thans van belang - geconcludeerd dat het hof het vonnis van 1 oktober vernietigt en opnieuw rechtdoende, Zorgbureau niet ontvankelijk verklaart in haar vordering, althans haar deze ontzegt.
Zorgbureau heeft de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep, zal bekrachtigen.
1.8
Het hof heeft [eiser] bij arrest van 20 september 2011 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep van het vonnis van 11 juni 2008 en voorts het vonnis van de rechtbank van 1 oktober 2008 bekrachtigd.
1.9
[Eiser] heeft tegen dit arrest tijdig5. beroep in cassatie ingesteld.
Zorgbureau heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna [eiser] heeft gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat drie onderdelen en verschillende subonderdelen.
In rechtsoverweging 4.3, waartegen het eerste onderdeel zich richt, heeft het hof allereerst het volgende tot uitgangspunt genomen:
"De vordering in conventie is gebaseerd op de schuldbekentenis van 2 december 2005. Uitgangspunt van het verbintenissenrecht is dat degene die een rechtshandeling verricht (uitsluitend) rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven roept tenzij gehandeld wordt in naam van een ander. Tussen partijen staat vast dat de schuldbekentenis door [eiser] is gedaan en ondertekend. Het antwoord op de vraag of [eiser], zoals hij heeft gesteld, bij het doen van de schuldbekentenis desalniettemin niet in eigen naam maar namens [A] B.V. is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en Zorgbureau daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. "
2.2
Zowel vermeld uitgangspunt als het slot van het hier geciteerde gedeelte van de bestreden rechtsoverweging is juist6.. Degene met wie men contracteert mag als wederpartij worden beschouwd, tenzij duidelijk is dat deze niet zichzelf maar een ander heeft bedoeld te binden7..
Het antwoord op de vraag of iemand voor zichzelf of namens een ander is opgetreden is feitelijk, zodat het oordeel daaromtrent in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst.
2.3
Het hof heeft in het vervolg van rechtsoverweging 4.3 de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:
"[Eiser] heeft in dit verband gesteld dat de schuldbekentenis verband houdt met de verkoop van een kapsalon aan Zorgbureau door [A] B.V., dat er betalingen zijn gedaan aan [A] B.V. en dat [A] B.V. handelde onder de naam [B]. Dit zijn evenwel onvoldoende aanwijzingen dat [eiser] bij het doen van de schuldbekentenis niet namens zichzelf handelde; voornoemde omstandigheden, voor zover al juist, staan daaraan niet in de weg. Voor het overige heeft [eiser] niets gesteld waaruit volgt dat Zorgbureau wist of moest begrijpen dat [eiser] de schuldbekentenis heeft gedaan namens [A] B.V. De tekst van de schuldbekentenis biedt daarvoor geen aanknopingspunt en verklaringen of gedragingen die een dergelijk aanknopingspunt wel zouden kunnen bieden, zijn niet gesteld. [Eiser] heeft dan ook onvoldoende gesteld om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat er daarom van uit dat [eiser] bij het doen van de schuldbekentenis voor zichzelf heeft gehandeld."
2.4
Onderdeel 1 klaagt onder meer (subonderdeel 1.1) dat het hof zijn arrest niet naar de eisen der wet met redenen heeft omkleed omdat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is waarom de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden8. (die er kort samengevat op neer komen dat [eiser] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [A] B.V. in de context van de verkoop van de Salon door [A] B.V. de schuldbekentenis heeft getekend in verband met eventueel nagekomen aanslagen van het UWV en de Belastingdienst die de Salon verschuldigd zou worden en die dus ten laste van [A] B.V. zouden komen) onvoldoende aanwijzingen vormen dat [eiser] bij het doen van de schuldbekentenis niet namens zichzelf handelde.
2.5
In cassatie dient van de onder 1.1-1.3 vermelde vastgestelde feiten te worden uitgegaan en kan tevens worden vastgesteld dat [A] B.V. handelde onder de naam [B]9..
Daarnaast dient in cassatie te worden uitgegaan van de hypothetische feitelijke grondslag dat de schuldbekentenis verband houdt met de verkoop van een kapsalon aan Zorgbureau door [A] B.V. en dat er betalingen zijn gedaan aan [A] B.V., nu het hof de juistheid van deze stellingen van [eiser] in rechtsoverweging 4.3 in het midden heeft gelaten.
2.6
[Eiser] heeft in eerste aanleg10. gesteld dat Zorgbureau een bedrag van € 135.000,- van de koopprijs van de kapsalon heeft voldaan, te weten op 4 oktober 2004 een bedrag van € 55.000,-, op 2 maart 2005 € 45.000,- en op 2 december 2005 € 35.000,-. [Eiser] heeft deze stelling in hoger beroep11. nader gemotiveerd met de stelling dat de eerste deelbetaling is voldaan op de bankrekening van [A] B.V. en dat de andere twee deelbetalingen zijn voldaan op de bankrekening van [eiser] in privé omdat de bankrekening van [A] B.V. in verband met de verkoop van kapsalon [C], de Salon, op dat moment reeds was opgeheven. [Eiser] heeft derhalve gesteld dat [A] B.V. de kapsalon heeft verkocht aan Zorgbureau en dat Zorgbureau aan [A] B.V. een bedrag van € 135.000,- van de koopprijs heeft betaald.
2.7
[Eiser] heeft voorts gesteld dat de door hem getekende 'schuldbekentenis' - die blijkens de tekst daarvan eveneens een bedrag van € 135.000,- betreft en is afgegeven in verband met de nabetalingen aan UWV en de Belastingdienst - tot borg (c.q. zekerheidsstelling) strekte voor eventuele nagekomen naheffingsaanslagen van het UWV en de Belastingdienst welke verband hielden met kapsalon [C], de Salon12..
2.8
[Eiser] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat (i) er geen enkele (rechts)grond is waarom hij in privé nabetalingen zou verrichten aan het UWV en de Belastingdienst tot een bedrag van € 135.000,-; (ii) Kapsalon [C], de Salon, altijd als nevenvestiging van [A] B.V. is geëxploiteerd zodat eventueel onbetaald gebleven premies en aanslagen ten laste zouden komen van [A] B.V. en (iii) Zorgbureau ook wist dat zij de kapsalon van [A] B.V. heeft gekocht heeft en niet van [eiser] in privé13..
2.9
Gelet op deze stellingen is het oordeel van het hof dat [eiser] voor het overige niets heeft gesteld waaruit volgt dat Zorgbureau wist of moest begrijpen dat [eiser] de schuldbekentenis heeft gedaan namens [A] B.V., dat de tekst van de schuldbekentenis daarvoor geen aanknopingspunt biedt en verklaringen of gedragingen die een dergelijk aanknopingspunt wel zouden kunnen bieden, niet zijn gesteld, onbegrijpelijk althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
De klacht slaagt mitsdien, waardoor de behandeling van de overige klachten van het onderdeel achterwege kan blijven.
2.10
De onderdelen 2 en 3 zijn gericht tegen de oordelen van het hof in de rechtsoverwegingen 4.4 en 4.6. In deze rechtsoverwegingen neemt het hof zijn oordeel in rechtsoverweging 4.3 dat [eiser] bij het doen van de schuldbekentenis voor zichzelf heeft gehandeld, tot uitgangspunt. Nu dit oordeel van het hof niet in stand kan blijven, behoeven de onderdelen m.i. geen behandeling.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 september 2011 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2012
Voor zover in cassatie van belang.
[Eiser] heeft daarnaast een reconventionele vordering ingesteld doch deze speelt in cassatie geen rol.
De grieven I-IX zien op de vordering in conventie.
De cassatiedagvaarding is op 20 december 2011 uitgebracht.
Zie HR 11 maart 1977, LJN AC1877 (NJ 1977, 521 m.nt. GJS) en HR 26 juni 2009, LJN BH9284 (NJ 2010, 664 m.nt. Jac. Hijma) rov. 3.3.1.
Zie daarover Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 257.
Opgesomd op pag. 5 en 6 van de cassatiedagvaarding onder a t/m o.
Zie het uittreksel uit het handelsregister, overgelegd als productie 1 bij de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie.
CvA nr. 12 en 13.
MvG nr. 16, zie ook nr. 23 (toelichting op grief I).
Zie CvA nr. 13 en 16 en MvG nr. 17.
MvG nr. 27.