Hof Arnhem, 08-06-2010, nr. 200.049.348
ECLI:NL:GHARN:2010:BM7337
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
08-06-2010
- Zaaknummer
200.049.348
- LJN
BM7337
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BM7337, Uitspraak, Hof Arnhem, 08‑06‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0510
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ0510, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2010/586
Uitspraak 08‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Hoger beroep van een beschikking waarbij de rechtbank een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor heeft toegewezen. Overschrijding appeltermijn; verschoonbaar gelet op de beschikking van de HR van 28 november 2003 (NJ 2005, 465)?
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.049.348
(zaaknummer rechtbank 182169)
beschikking van de derde civiele kamer van 8 juni 2010
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Denkavit Internationaal B.V.,
gevestigd te Voorthuizen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Denkavit Nederland B.V.,
gevestigd te Voorthuizen,
3. de vennootschap naar Italiaans recht
Denkavit Italiana S.R.L.,
gevestigd te Montichiari, Italië,
appellanten,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], Italië,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Koekkoek.
1. De procedure in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
6 juli 2009 die de rechtbank Arnhem tussen appellanten (hierna gezamenlijk aan te duiden met: Denkavit) als verweersters enerzijds en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als verzoeker anderzijds heeft gegeven; van die beschikking is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 19 november 2009;
- het verweerschrift;
- de schriftelijke reactie op het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling van 21 april 2010, bij gelegenheid waarvan beide partijen de zaak mondeling hebben doen toelichten, Denkavit door mr. J.K.M. van der Meché, advocaat te Rotterdam, en [geïntimeerde] door mr. J. Koekkoek, advocaat te Haarlem.
Partijen hebben daarbij notities voor de mondelinge behandeling aan het hof overgelegd.
3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1 Denkavit is op 19 november 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2009, waarbij de rechtbank het verzoek van [geïntimeerde] tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor heeft toegewezen.
3.2 Ingevolge artikel 358 lid 2 Rv dient binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep tegen een beschikking als de onderhavige te worden ingesteld. Aangezien de beschikking op 6 juli 2009 is gegeven, is het hoger beroep na het verstrijken van die termijn ingesteld.
3.3 Het is vaste rechtspraak dat in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep aanvangt (en eindigt) duidelijkheid dient te bestaan en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. In zijn beschikking van 28 november 2003 (NJ 2005, 465) heeft de Hoge Raad overwogen dat een uitzondering op die regel gerechtvaardigd is in het geval degene die een rechtsmiddel instelt ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of van cassatie is toegezonden of verstrekt. De Hoge Raad heeft bij die beschikking beslist dat de beroepstermijn in zo’n geval wordt verlengd met een termijn van veertien dagen -of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn- na de dag van verstrekking of verzending van de beschikking.
3.4 Denkavit stelt zich op het standpunt dat zij bij het op 19 november 2009 ingekomen beroepschrift tijdig in hoger beroep is gekomen, omdat zij pas op 3 november 2009 van de inhoud van de beschikking van de rechtbank heeft kunnen kennisnemen. In dat kader voert Denkavit -onder meer- aan dat de rechtbank geen mededeling heeft gedaan van de datum van de terechtzitting waarop de beschikking zou worden uitgesproken en dat [geïntimeerde], in strijd met de bij beschikking aan hem opgelegde verplichting, de beschikking niet aan haar heeft doorgezonden alsmede dat de rechtbank de beschikking eerst op 3 november 2009 per telefax aan haar heeft toegezonden nadat Denkavit die dag uiteindelijk zelf contact had opgenomen met de rechtbank.
3.5 Het hof stelt voorop dat Denkavit, anders dan zij betoogt, moet worden aangemerkt als een verschenen belanghebbende. Zij heeft immers verweer gevoerd en is tijdens de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Dat de rechtbank partijen na die mondelinge behandeling nog in de gelegenheid heeft gesteld om zich schriftelijk (nader) uit te laten, maakt dat niet anders. Het aan artikel 358 lid 2, slot van de eerste zin, Rv ontleende betoog van Denkavit dat de voor haar geldende beroepstermijn van drie maanden pas is gaan lopen op 3 november 2009, zijnde de datum waarop Denkavit van de beschikking heeft kennisgenomen, gaat daarom niet op. Er is ook onvoldoende grond om Denkavit gelijkelijk te behandelen met een niet verschenen belanghebbende, aangezien het zich hier voordoende geval in wezen geheel overeenkomt met het voormelde door de Hoge Raad besliste geval.
3.6 Voor toepassing van de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering op de regel dat aan de beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden, is pas plaats als Denkavit als gevolg van een fout of verzuim van (de griffie) van de rechtbank niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet konden weten dat de rechtbank de beschikking had afgegeven.
3.7 Tussen partijen is in geschil of de rechtbank -overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 286 Rv- tijdens de mondelinge behandeling (of daarna) aan partijen mededeling heeft gedaan van de beoogde uitspraakdatum. Volgens [geïntimeerde] heeft de rechter destijds concrete termijnen genoemd, terwijl Denkavit zich op het standpunt stelt dat destijds over een beoogde uitspraakdatum helemaal niet is gesproken.
3.8 Het hof kan bij gebreke van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg niet beoordelen welke partij op dat geschilpunt het gelijk aan haar zijde heeft.
De advocaat van [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling wel erkend dat [geïntimeerde], in strijd met hetgeen in de beschikking van de rechtbank is bepaald, de beschikking van de rechtbank niet aan Denkavit heeft doorgezonden. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de rechtbank -overeenkomstig hetgeen in artikel 290 lid 3 Rv is bepaald- zelf ook een afschrift van de beschikking aan Denkavit heeft toegezonden.
3.9 Ook als het hof als vaststaand zou kunnen aannemen dat de rechtbank heeft nagelaten om aan partijen mededeling te doen van de beoogde uitspraakdatum en/of de griffier heeft nagelaten om aan Denkavit een afschrift van de beschikking toe te zenden, is Denkavit te laat in hoger beroep gekomen. De door de Hoge Raad in eerdergenoemde beschikking bepaalde termijn van veertien dagen was op 19 november 2009 immers in elk geval verstreken.
3.10 Door Denkavit zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een verlenging van deze door de Hoge Raad vastgestelde (extra) termijn rechtvaardigen, indien die verlenging al mogelijk zou zijn. Het hof verwerpt het verweer van Denkavit dat de termijn van veertien dagen in dit geval te kort is, omdat het gaat om een ingewikkelde zaak over uitleg van de van de EEX-Vo. Zo die termijn in redelijkheid te kort zou zijn voor Denkavit om de grieven naar behoren aan te voeren, dan had toch binnen die veertien dagen beroep ingesteld moeten worden, eventueel met het verzoek om binnen een te stellen termijn de grieven nog aan te vullen.
3.11 De overige geschilpunten in hoger beroep, waaronder de vraag of er gronden zijn om het appèlverbod van artikel 188 lid 2 Rv te doorbreken, behoeven gezien het voorgaande geen bespreking.
Slotsom
Denkavit zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep en zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart Denkavit niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van de beschikking van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2009;
veroordeelt Denkavit in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op
€ 1.788,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 313,00 voor griffierecht;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de veroordeling in de kosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.H. van Ginkel, B.J. Lenselink en J.J. Makkink, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2010.