CRvB, 15-12-2016, nr. 16-1510 AW
ECLI:NL:CRVB:2016:4946
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
15-12-2016
- Zaaknummer
16-1510 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:4946, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 15‑12‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Ernstig plichtsverzuim. Bestuursrechter hoeft niet op alle aangevoerde gronden en argumenten in te gaan, beperken tot kern. Vaste rechtspraak. Concrete verdenking ernstig plichtsverzuim, redelijkerwijs kunnen menen te moeten schorsen. Ambtenarentuchtrecht niet strikte bewijsregels als in strafrecht. Gegevens disciplinair onderzoek. Eigen verklaringen betrokkene. Straf niet onevenredig aan ernst plichtsverzuim.
16/1510 AW, 16/3760 AW
Datum uitspraak: 15 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 januari 2016, 15/4078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft haar zienswijze over het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Timmer-Van Dishoek, mr. P.D.R. Tazelaar en
W.A.W. Mossink.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene is vanaf 1984 werkzaam geweest bij de politie, laatstelijk in de functie van senior operations bij de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijk Operationeel Centrum.
1.2.
Nadat bij de korpschef het vermoeden was gerezen dat betrokkene zich had schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, is een disciplinair onderzoek ingesteld. De bevindingen van het disciplinair onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 6 oktober 2014.
1.3.
1.4.
Nadat betrokkene schriftelijk haar zienswijze over het voornemen daartoe naar voren had gebracht, heeft de korpschef betrokkene bij besluit van 25 februari 2015 (ontslagbesluit) op grond van artikel 77, aanhef en onder j, van het Barp met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag verleend wegens plichtsverzuim. Subsidiair heeft de korpschef betrokkene op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp ontslag verleend wegens het ontbreken van de geschiktheid voor het door betrokkene beklede ambt.
1.5.
Aan het strafontslag zijn de volgende gedragingen als plichtsverzuim ten grondslag gelegd:
a. het over een lange periode (10 februari 2007 tot en met maart /februari 2014) herhaaldelijk raadplegen van de politiesystemen voor privédoeleinden;
b. het delen van informatie uit de politiesystemen met derden, te weten haar zoon S. en haar (ex-)vriend L.K.T.;
c. het onvoldoende afstand nemen en houden van personen die criminele antecedenten hebben en mogelijk betrokken zijn bij illegale activiteiten. Hierbij wordt gedoeld op L.K.T. en de broer van betrokkene, M.A. S.:
d. het niet (tijdig) melden aan haar leidinggevende van risicovolle contacten. Hierbij wordt gedoeld op haar relatie met L.K.T. en met haar broer, M.A. S.;
e. zich ongeoorloofd ziek melden op 13 juni 2009;
f. op 27 maart 2013 in het casino te Utrecht € 200,- meenemen, terwijl dit geld niet van betrokkene bleek te zijn.
1.6.
Bij besluit 31 juli 2015 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft de korpschef de bezwaren tegen het schorsings- en ontslagbesluit ongegrond verklaard. De onder 1.5, sub e, weergegeven gedraging heeft de korpschef in het bestreden besluit laten vallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat in rechte kan worden vastgesteld dat betrokkene de gedragingen zoals weergegeven onder 1.5, sub a, sub b en sub f, heeft begaan en dat deze gedragingen (toerekenbaar) ernstig plichtsverzuim opleveren. Nu deze gedragingen de opgelegde straf van ontslag naar het oordeel van de rechtbank reeds kunnen dragen en de onderzoeksresultaten uit het strafrechtdossier voor deze vaststelling niet nodig zijn, heeft de rechtbank de onder 1.5, sub c en d, aan betrokkene verweten gedragingen onbesproken gelaten. Gelet hierop is de rechtbank niet toegekomen aan de vraag of de korpschef het strafdossier terecht bij de besluitvorming heeft betrokken.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van betrokkene
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746, en 18 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0267) hoeft de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden en argumenten in te gaan, maar kan hij zich beperken tot de kern daarvan. In het licht van deze rechtspraak is de rechtbank in haar motiveringsplicht niet tekortgeschoten. Ook de Raad beperkt zich tot de kern van de gronden en argumenten die betrokkene naar voren heeft gebracht.
Schorsingsbesluit
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 3 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7366) moet bij gebruikmaking van de bevoegdheid om de ambtenaar bij een voornemen tot disciplinair ontslag te schorsen worden beoordeeld of het bestuursorgaan bij het nemen van het besluit tot schorsing beschikte over voldoende gronden voor dat ontslagvoornemen. Daarbij geldt niet de eis dat die gronden ook het voorgenomen ontslag moeten kunnen dragen.
4.3.
Ten tijde van het uitbrengen van het strafvoornemen beschikte de korpschef over uitgebreide gegevens met betrekking tot de verschillende betrokkene verweten gedragingen. Er was toen dus sprake van een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim waardoor aan de integriteit van betrokkene moest worden getwijfeld en het noodzakelijk in haar te stellen vertrouwen was geschaad. De korpschef heeft op die grond redelijkerwijs kunnen menen dat het niet aanvaardbaar was dat betrokkene haar werkzaamheden bleef verrichten, zodat de korpschef in redelijkheid de onderhavige ordemaatregel heeft kunnen opleggen. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
4.4.
Betrokkene heeft betoogd dat de korpschef het verdedigingsbeginsel heeft geschonden doordat betrokkene niet is gehoord voorafgaand aan het nemen van het schorsingsbesluit. Dit betoog slaagt niet. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze over het ontslagvoornemen kenbaar te maken; zij heeft van die gelegenheid ook daadwerkelijk gebruik gemaakt. Betrokkene is bovendien gehoord in bezwaar. Betrokkene heeft niet geconcretiseerd welke argumenten zij voor het overige nog naar voren had willen brengen en niet heeft kunnen brengen.
Strafontslag
4.5.
De rechtbank mocht zich beperken tot de beoordeling van de drie gedragingen zoals weergegeven onder 1.5, sub a, sub b en sub f, indien deze voldoende waren voor het oordeel dat het bestreden besluit stand kon houden. De Raad wijst daarbij op zijn uitspraak van 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1853. De korpschef heeft ter zitting desgevraagd zijn standpunt bevestigd dat alleen al deze drie gedragingen het opgelegde strafontslag rechtvaardigen. De Raad zal verder volstaan met de beantwoording van de vraag of dit standpunt, dat ook het oordeel van de rechtbank is, stand kan houden.
4.6.
Betrokkene heeft betoogd dat de korpschef de in het ontslagbesluit neergelegde tenlastelegging nadien bij de beslissing op bezwaar heeft uitgebreid. Dit betoog slaagt niet. Betrokkene hanteert op dit punt een onjuiste lezing van het bestreden besluit.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.8.1.
Anders dan betrokkene is de Raad van oordeel dat het intern disciplinair onderzoek dat ten grondslag ligt aan het disciplinair ontslag voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid die voortvloeien uit het in 4.7 geformuleerde toetsingskader.
4.8.2.
Het betoog van betrokkene dat het disciplinair onderzoek onvoldoende objectief is geweest, nu dit uitsluitend door de eigen korpsleiding is verricht, kan niet slagen. De Raad is niet van onvoldoende objectiviteit gebleken. Er bestaat geen aanleiding om te oordelen dat de korpschef de gegevens van het disciplinair onderzoek niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
4.9.
Op basis van de eigen verklaringen van betrokkene is voor de Raad komen vast te staan dat betrokkene herhaaldelijk politiesystemen heeft geraadpleegd voor privédoeleinden. Ook heeft zij informatie uit politiesystemen gedeeld met derden. Het oordeel van de rechtbank over de gedragingen genoemd onder 1.5, sub a en sub b, wordt gevolgd. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. Daarvoor is van betekenis dat voorop staat dat de politiesystemen slechts mogen worden bevraagd voor dienst gerelateerde doeleinden. Juist omdat zo lastig is aan te tonen wat met de opgevraagde informatie wordt gedaan, moet deze regel strikt worden gehanteerd (uitspraak van 8 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3441).
4.10.
Wat betrokkene heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank over de gedraging zoals weergegeven onder 1.5, sub f, overtuigt de Raad evenmin. Op 27 maart 2013 heeft zij namelijk volgens haar eigen verklaring een bezoek gebracht aan het casino in Utrecht. In de uitgiftelade van de pinautomaat lag € 200,-. Ze heeft dit bedrag vervolgens in haar tas gestopt en is verder gaan spelen op een gokautomaat. Daarna is ze aangesproken door een medewerker van het casino, waarna betrokkene het geld op tafel heeft gelegd. Ze heeft dus niet uit eigen beweging melding gemaakt van de vondst van het geldbedrag. Het is voldoende aannemelijk dat zij doelbewust een bedrag van € 200,- heeft meegenomen dat niet van haar was. Ook deze gedraging kan als plichtsverzuim worden aangemerkt.
4.11.
De Raad is van oordeel dat de drie hiervoor besproken gedragingen, gelet op de aard en ernst van elk ervan, samen kunnen worden beschouwd als ernstig plichtsverzuim dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigt. Daarbij wordt opgemerkt dat de Raad, evenals de rechtbank, voor de vaststelling van deze gedragingen de onderzoeksresultaten uit het strafdossier niet nodig heeft. Wat betrokkene daartegen heeft aangevoerd laat de Raad daarom onbesproken.
4.12.
In al wat betrokkene naar voren heeft gebracht bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat deze straf onevenredig is aan de ernst van het hiervoor besproken plichtsverzuim.
4.13.
Nu de disciplinaire straf van ontslag in stand blijft, kan de subsidiaire ontslaggrond buiten bespreking blijven.
Incidenteel hoger beroep korpschef
4.13.
Nu het hoger beroep van appellant niet slaagt, behoeft het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep derhalve geen bespreking meer.
Conclusie
4.14.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.R. Eggeraat als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Mansourova