Hof 's-Hertogenbosch, 22-02-2022, nr. 200.294.016, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:539, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-02-2022
- Zaaknummer
200.294.016_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:539, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑02‑2022; (Hoger beroep kort geding)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:918, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2021:1155
Uitspraak 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Beslag en executie. Een aantal schuldeisers treedt gezamenlijk op bij verhaal van hun vorderingen op schuldenaren die ten aanzien van een of meer van de vorderingen hoofdelijk zijn verbonden. Derdenbeslagen onder de Staat. De Staat keert na het leggen van de derdenbeslagen rechtstreeks bedragen uit aan de gezamenlijke schuldeisers. De gezamenlijke schuldeisers kiezen ervoor om de gelden zo op de schulden toe te rekenen, dat zij nog maximaal verhaal kunnen nemen op de onroerende zaken van een van de schuldenaren. Vraag of de wettelijke regels voor verdelen executie-opbrengsten van toepassing zijn op het verdelen van de gelden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.294.016/01
arrest van 22 februari 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. L.C. van Kasteren te Maastricht,
tegen
1. T.V.M. U.A., handelend onder de naam TVM Verzekeringen,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. Tele [...] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [transport 1] Transport B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. [internationaal transport] Internationaal Transport B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. Amlin Insurance SE,
gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
6. Randberg Rental B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. [transport 2] Transport B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8. Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9. Flower Circle B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als TVM e.a. en afzonderlijk als TVM, Tele [...] , [transport 1] , [internationaal transport] , Amlin, Randberg, [transport 2] , Nationale Nederlanden en Flower Circle,
advocaat: mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 februari 2021, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en TVM e.a. als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/287022 / KG ZA 21-8)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep
- -
de memorie van grieven met producties 11 tot en met 18
- -
de akte van [appellant] met productie 12
- -
de memorie van antwoord met een productie
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De feiten
In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[appellant] is samen met anderen strafrechtelijk veroordeeld voor ladingdiefstallen.
3.2.
Bij arrest van dit hof van 24 december 2013 zijn [appellant] en anderen in verband met de ladingdiefstallen, in wisselende combinaties, hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van diverse bedragen aan een of meer partijen die behoren tot TVM e.a. [appellant] is uit hoofde van deze veroordeling samen met een of meer van deze anderen in totaal € 98.756,21 in hoofdsom en € 26.366,47 aan proceskosten hoofdelijk verschuldigd aan TVM, Tele [...] , [transport 1] , [internationaal transport] en Amlin. Daarbij komt de wettelijke rente.
3.3.
TVM e.a. hebben op 16 april 2017 ten laste van [appellant] beslag laten leggen op de onroerende zaken aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] te [plaats 2] .
3.4.
De Staat heeft op 10 augustus 2017 € 79.765,00 aan TVM e.a. uitbetaald. Het betreft een bedrag dat de Staat onder zich had uit hoofde van een strafrechtelijk beslag ten laste van [appellant] en waarop TVM e.a. derdenbeslag hadden gelegd. De Staat heeft ook bedragen aan TVM e.a. uitbetaald uit hoofde van derdenbeslagen die TVM e.a. ten laste van medeschuldenaren van [appellant] heeft laten leggen. Deze medeschuldenaren waren ook hoofdelijk aansprakelijk voor een of meer vorderingen waarvoor [appellant] hoofdelijk aansprakelijk was. In totaal hebben TVM e.a. op deze wijze € 268.557,16 ontvangen.
4. De procedure in eerste aanleg
4.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] :
‘I. primair op te heffen de op 16 april 2007 ten behoeve van de benadeelde partijen gelegde beslagen op een tweetal aan [appellant] toebehorende onroerende zaken, respectievelijk staande en gelegen aan de [adres 1] te [postcode 1] [plaats 1] ( [letter/nummer 1] en aan de [adres 2] te [postcode 2] [plaats 2] ( [letter/nummer 2] );
II. subsidiair gedaagden te veroordelen om de respectieve beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen en opgeheven te houden en door te (doen) halen in de openbare registers, alles op verbeurte van een door iedere niet-meewerkende gedaagde afzonderlijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag, althans een in goede justitíe te bepalen dwangsom, dat gedaagden na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijven;
III. meer subsidiair de executie te schorsen totdat in een te entameren bodemprocedure door de rechtbank op het geschil zal zijn beslist;
IV. althans zodanige voorzieningen te treffen als U E.A. Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter in een goede justitie zal vermenen te behoren,
alles met veroordeling, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, van gedaagden hoofdelijk – des de één betalend de ander zal zijn bevrijd - in de kosten van dit Kort Geding.’
4.2.
TVM e.a. hebben heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen.
4.4.
Na het vonnis heeft [appellant] op 21 juli 2021 nog € 9.158,74 aan TVM e.a. betaald.
5. De beoordeling in hoger beroep
5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
Het geschil in het kort
5.2.
Het gaat om een executiegeschil. Volgens [appellant] zijn de schulden waarvoor hij jegens TVM e.a. hoofdelijk aansprakelijk is, inmiddels betaald. TVM e.a. spreken dit tegen. Het geschil vloeit voort uit een verschil van mening over het toerekenen van betalingen op de verschillende vorderingen van TVM e.a.
Rechtsmacht
5.3.
Amlin is gevestigd in België. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter volgt reeds uit art. 24, aanhef en onder 5, van de Brussel I bis-Verordening.
Spoedeisend belang
5.4.
Het hof moet vaststellen of in hoger beroep een spoedeisend belang bestaat bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. TVM e.a. hebben in eerste aanleg en in hoger beroep betwist dat er een spoedeisend belang is.
5.5.
[appellant] vordert in de eerste plaats het opheffen van de beslagen die zijn gelegd op zijn onroerende zaken. Wat betreft het spoedeisend belang bij deze vordering heeft [appellant] alleen vermeld dat er een noodzaak is om op korte termijn een financiering rond te krijgen.
[appellant] heeft dit verder, ondanks het verweer van TVM e.a., op geen enkele wijze toegelicht. Het is niet duidelijk om welke financiering het gaat, waarvoor die dient, wat de financiering noodzakelijk maakt en waarom ten behoeve van een financiering de beslagen moeten worden opgeheven. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] te weinig aangevoerd om aan te nemen dat hij een spoedeisend belang heeft bij het opheffen van de beslagen.
5.6.
[appellant] heeft meer subsidiair gevorderd dat de executie wordt geschorst. Het hof neemt aan dat [appellant] hier het ten uitvoer leggen van het arrest van dit hof van 24 december november 2013 op het oog heeft. [appellant] heeft bij de inleidende dagvaarding gesteld dat de executie in gang is gezet, althans is aangekondigd. TVM e.a. hebben dit bevestigd.
5.7.
Over de stand van de tenuitvoerlegging hebben partijen geen mededelingen gedaan. TVM e.a. hebben echter niet naar voren gebracht dat zij de tenuitvoerlegging opschorten, in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure, waarin wordt vastgesteld wat TVM e.a. nog van [appellant] hebben te vorderen. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat TVM e.a. hun vorderingen zullen verhalen op de onroerende zaken van [appellant] , waarop zij beslag hebben gelegd. Gelet hierop is de meer subsidiaire vordering van [appellant] voldoende spoedeisend voor behandeling in kort geding.
Betalingen door [appellant] en medeschuldenaren
5.8.
Het hof maakt uit de stellingen van partijen op dat TVM e.a. gezamenlijk optreden bij het verhaal van hun vorderingen en dat zij alleen betalingen hebben ontvangen uit hoofde van derdenbeslagen die zij gezamenlijk ten laste van [appellant] en de medeschuldenaren onder de Staat hebben gelegd.
5.9.
Het geschil betreft de vraag of en in hoeverre op de schulden waarvoor [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is, de bedragen in mindering moeten worden gebracht die uit hoofde van de derdenbeslagen van medeschuldenaren zijn ontvangen. De grieven 1 en 2 gaan hierover. Het hof behandelt deze grieven gezamenlijk.
5.10.
[appellant] betoogt dat de ontvangen bedragen moeten worden toegerekend op alle schulden, waarvoor de desbetreffende medeschuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn, in evenredigheid met de hoogte van de schulden, zodat de desbetreffende schuldeisers in gelijke mate delen in de ontvangen betalingen. Volgens [appellant] gaat het om een executieopbrengsten, die overeenkomstig de regels van art. 480 Rv hadden moeten worden verdeeld.
5.11.
TVM e.a. menen dat het hun vrijstaat onderling af te spreken op welke schulden betalingen worden toegerekend. Zij wijzen erop dat de schuldeisers zelf mogen bepalen op wie van de hoofdelijke schuldenaren zij hun vorderingen verhalen.
5.12.
Anders dan TVM e.a. menen, betreffen de betalingen wel de opbrengst van een executie in de zin van art. 480 Rv. De betalingen zijn immers gedaan uit hoofde van door TVM e.a. gelegde derdenbeslagen onder de Staat. Het feit dat de Staat de executie-opbrengsten niet aan de deurwaarder heeft voldaan, zoals art. 477 lid 1 Rv voorschrijft, brengt niet mee dat TVM e.a. de regels voor het verdelen van de executieopbrengsten kunnen negeren, ten nadele van de geëxecuteerden.
5.13.
Het uitgangspunt van de wet is dat TVM e.a. onderling een gelijk recht hebben om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, nu zij geen wettelijk voorrangsrecht hebben (art. 3:277 lid 1 BW). Bij de executie kan een andere verdeling worden overeengekomen, maar wel met instemming van de geëxecuteerden (art. 480 lid 2 Rv). De geëxecuteerden hebben een belang bij de verdeling, vanwege een mogelijk overschot dat aan hen toekomt of om vast te stellen welke van hun schulden voor welk bedrag zijn voldaan.
5.14.
TVM e.a. hebben als schuldeisers dus niet de vrije hand om onderling de executie-opbrengsten naar eigen goeddunken te verdelen, zonder de instemming van de geëxecuteerden. Dit wordt niet anders doordat [appellant] en de medeschuldenaren voor een of meer van de vorderingen van TVM e.a. hoofdelijk aansprakelijk zijn. Niet gebleken is dat de medeschuldenaren als geëxecuteerden met een andere verdeling hebben ingestemd dan uit de wet voortvloeit.
5.15.
Uit de stellingen van TVM e.a. blijkt dat zij onderling afspraken over een verdeling hebben gemaakt en dat deze verdeling afwijkt van de wettelijke regeling (zie onder meer de memorie van antwoord nrs. 4.38, 5.28-5.31). Het gevolg van deze afwijkende verdeling is, zo is niet weersproken, dat de betalingen die medeschuldenaren uit hoofde van de derdenbeslagen hebben gedaan, niet zijn toegerekend op schulden, waaronder rente en kosten, waarvoor ook [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is. Hierdoor doen TVM e.a. het voorkomen dat op de schulden, waarvoor [appellant] mede hoofdelijk aansprakelijk is, door de medeschuldenaren nog niets is betaald, om vervolgens het volle bedrag daarvan op [appellant] te verhalen.
5.16.
TVM e.a. hebben nog bepleit dat dit moet worden toegelaten, omdat het beroep van [appellant] op de wettelijke regels voor het verdelen van de executieopbrengsten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. TVM e.a. stellen daartoe dat zij door het afwijken van de wettelijke regels een groter deel van hun schade vergoed krijgen, die [appellant] en de medeschuldenaren door de ladingdiefstallen hebben veroorzaakt. Zij gaan er daarbij kennelijk van de medeschuldenaren geen verhaal meer bieden, terwijl hun vorderingen nog wel kunnen worden verhaald door het uitwinnen van de onroerende zaken van [appellant] waarop beslag is gelegd.
5.17.
De omstandigheid dat TVM e.a. uiteindelijk wellicht minder zouden ontvangen als de wettelijke verdelingsregels worden gevolgd (als dat zo zou blijken te zijn), dan het geval is als daarvan wordt afgeweken, is niet van voldoende gewicht voor een voorlopig oordeel dat het beroep van [appellant] op de wettelijke regels naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat wordt niet anders doordat het gaat om schade door ladingdiefstallen. [appellant] behoort met de desbetreffende medeschuldenaren op te komen voor de schade die hij heeft veroorzaakt en dat is het geval bij het volgen van de wettelijke verdelingsregels.
Schorsing executie
5.18.
TVM e.a. hebben niet duidelijk gemaakt welk bedrag zij nog van [appellant] te vorderen hebben, als rekening wordt gehouden met de wettelijke regels voor het verdelen van de ontvangen executieopbrengsten. Volgens de berekening van [appellant] zijn de vorderingen van TVM e.a., waarvoor [appellant] mede hoofdelijk aansprakelijk is, voldaan (memorie van grieven, productie 15). Er is geen reden om aanstonds aan te nemen dat de berekening van [appellant] onjuist is.
5.19.
Hiermee is evenmin gezegd dat de berekening van [appellant] juist is. Partijen moeten nader en volgens de wettelijke regels voor het verdelen van executie-opbrengsten vaststellen of TVM e.a. nog een bedrag van [appellant] hebben te vorderen en zo ja, welk bedrag.
5.20.
Indien partijen er niet in slagen dit vast te stellen, zullen zij hun geschil hierover in een bodemprocedure aan de rechter kunnen voorleggen. Het is niet aan het hof om in dit kort geding vooruit te lopen op de beslissingen die in een dergelijke procedure moeten worden gegeven. Het hof geeft partijen echter het volgende in overweging. Het wettelijke stelsel voor het verdelen van executie-opbrengsten gaat uit van een afzonderlijke verdeling van de opbrengst van elk uitgewonnen goed. Voor elk goed en dus elke opbrengst moet worden vastgesteld welke schuldeisers en beperkt gerechtigden als bedoeld in art. 480 lid 1 Rv gerechtigd waren om te delen in de opbrengst van dat goed. Het gaat dan om de schuldeisers van de schuldenaar in wiens vermogen het goed viel. Samengevat komt dan elke verdeling erop neer dat na aftrek van de executiekosten preferent gaat boven concurrent en dat de schuldeisers van gelijke rang naar evenredigheid van hun vorderingen delen in de opbrengst. Voor een andere verdeling is de medewerking van de desbetreffende schuldenaar als de geëxecuteerde – naast die van de betrokken schuldeisers en beperkt gerechtigden – nodig. Zonder deze medewerking kunnen TVM e.a. dus niet, zoals zij willen, elke opbrengst toedelen aan de schuldeiser met de grootste openstaande vordering. Zolang deze verdeling volgens de wettelijke regels niet heeft plaatsgevonden, kan vooralsnog niet worden aangenomen dat de executie-opbrengsten al zijn verdeeld en dat vorderingen van schuldeisers zijn betaald. Het moet er dan vooralsnog voor worden gehouden dat de schuldeisers de opbrengsten in bewaring hebben genomen, in afwachting van het tot stand komen van de verdeling.
5.21.
Als is vastgesteld hoe de opbrengsten van de verschillende uitgewonnen goederen van de medeschuldenaren conform de wettelijke regels (behoren te) zijn verdeeld over de schuldeisers die tot de opbrengsten waren gerechtigd, zal blijken welke schulden geheel of deels zijn betaald. Daaronder kunnen ook schulden zijn waarvoor [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is. Daarmee wordt duidelijk welk deel van deze schulden nog resteert.
De onderhavige executie-opbrengst kan worden aangewend om dat restant volgens de wettelijke regels te verdelen onder de schuldeisers van [appellant] , die tot deze opbrengst zijn gerechtigd.
5.22.
Onder de hiervóór weergegeven omstandigheden handelen TVM e.a. naar het voorlopig oordeel van het hof onrechtmatig jegens [appellant] door de executie voort te zetten door het uitwinnen van de onroerende zaken waarop beslag is gelegd. [appellant] heeft daarom een gerechtvaardigd belang bij het schorsen van de executie. Van belangen van TVM e.a. bij het onverminderd voortzetten van de executie, die daartegen opwegen, is niet gebleken.
Het hof zal daarom de executie schorsen.
5.23.
De schorsing geldt totdat in eerste aanleg in een executiegeschil einduitspraak is gedaan waarbij is vastgesteld wat TVM e.a. nog van [appellant] te vorderen hebben, of totdat daarover op een eerder moment tussen partijen overeenstemming is bereikt.
5.24.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1 en 2 doel treffen.
Slot
5.25.
Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis. Voor zover de grief betrekking heeft op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, verwijst het hof naar hetgeen hierna over de proceskosten wordt overwogen.
5.26.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.27.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het hof zal opnieuw beslissen op de vorderingen van [appellant] , zoals hieronder wordt vermeld.
Proceskosten
5.28.
De proceskosten van beide instanties komen ten laste van TVM e.a., omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [appellant] als volgt vast:
Eerste aanleg:
- explootkosten € 85,81
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat € 980,00
totaal € 1.374,81
Hoger beroep:
- explootkosten € 103,83
- griffierecht € 338,00
- salaris advocaat € 1.114,00 (tarief II, 1 punt)
Totaal € 1.555,83
5.29.
De nakosten stelt het hof vast, zoals hierna in de uitspraak wordt vermeld.
6. De uitspraak
Het hof:
6.1.
vernietigt het bestreden vonnis;
en, opnieuw rechtdoende,
6.2.
schorst de tenuitvoerlegging van het in 3.2 genoemde arrest van dit hof van
24 december 2013 totdat in een executiegeschil in eerste aanleg tussen partijen bij einduitspraak is vastgesteld hetgeen TVM e.a. nog van [appellant] te vorderen hebben, of daarover op een eerder moment tussen partijen overeenstemming is bereikt;
6.3.
veroordeelt TVM e.a. in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op:
- € 1.374,81 tot heden voor de eerste aanleg,
- € 1.555,83 tot heden voor het hoger beroep,
- € 163,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 248,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest,
indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
6.4.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 februari 2022.
griffier rolraadsheer