ABRvS, 13-03-2017, nr. 201604789/1/V3
ECLI:NL:RVS:2017:643
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-03-2017
- Zaaknummer
201604789/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:643, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑03‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8.22 Vreemdelingenbesluit 2000
- Vindplaatsen
JV 2017/101
Uitspraak 13‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 november 2015 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst verklaard.
201604789/1/V3.
Datum uitspraak: 13 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 25 mei 2016 in zaak nr. 16/1410 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2015 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 21 januari 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, advocaat te Zoetermeer, en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2627, heeft overwogen dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het door de vreemdeling gepleegde misdrijf zodanig ingrijpend is dat hij reeds door het eenmalig plegen ervan een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving in de zin van artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat in deze zaak, in tegenstelling tot de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 7 augustus 2015, de vreemdeling een geweldsdelict heeft gepleegd en is veroordeeld tot een hogere straf, aldus de staatssecretaris.
3.1. De vreemdeling, van Poolse nationaliteit, is blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 november 2015 op 16 oktober 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar voor het plegen van diefstal met geweld.
3.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 21 januari 2016, mede onder verwijzing naar het besluit van 26 november 2015, op het standpunt gesteld dat het gedrag van de vreemdeling een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De omstandigheid dat de vreemdeling slechts eenmaal in Nederland is veroordeeld maakt dat volgens de staatssecretaris niet anders. De vreemdeling heeft 's avonds laat met twee anderen een woning overvallen waarbij hij geweld heeft gebruikt. Hij heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de bewoners voor wie de overval beangstigend en bedreigend moet zijn geweest, te meer nu deze plaatsvond in hun woning waar zij zich veilig horen te voelen. De vreemdeling heeft geen berouw getoond of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. Integendeel, hij vindt dat zijn rol 'zeer gering' is geweest en dat hij 'te zwaar' is gestraft. De staatssecretaris ziet niet in dat bij een dergelijk gebrek aan inzicht moet worden aangenomen dat geen sprake is van gevaar voor de openbare orde. De persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zijn volgens de staatssecretaris geen reden om anders te oordelen. Hiertoe heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling, die twee jaar in Nederland verblijft, niet bij zijn familie in Nederland woont, geen gezinsleven in Nederland heeft, niet is ingeschreven op een vast adres, geen vaste baan en onregelmatige inkomsten heeft. Voorts heeft de staatssecretaris waarde gehecht aan de omstandigheid dat de vreemdeling ten tijde van het plegen van het geweldsdelict enige maanden omstreeks € 1.300,00 verdiende. Kennelijk weerhoudt een regulier inkomen de vreemdeling er niet van een woning te overvallen, aldus de staatssecretaris.
3.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris met de onder 3.2. weergegeven motivering deugdelijk gemotiveerd waarom het door de vreemdeling gepleegde misdrijf zodanig ingrijpend is dat hij reeds door het eenmalig plegen ervan een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving in de zin van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb 2000. In tegenstelling tot de zaak die heeft geleid tot voormelde uitspraak van 7 augustus 2015 heeft de vreemdeling in deze zaak zijn slachtoffers geconfronteerd met geweld in hun eigen woning en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Daarnaast is de vreemdeling in deze zaak aanzienlijk zwaarder gestraft. Ten slotte heeft de staatssecretaris terecht van belang geacht dat de vreemdeling het misdrijf heeft gepleegd terwijl hij financieel in een stabiele situatie verkeerde en hij geen berouw heeft getoond. De rechtbank heeft het besluit van 21 januari 2016 aldus ten onrechte ondeugdelijk gemotiveerd geacht.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 21 januari 2016 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
5. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat sprake is van strijd met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
5.1. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat artikel 8 van het EVRM in het geval van de vreemdeling niet wordt geschonden. De vreemdeling heeft een geweldsdelict gepleegd wat hem zwaar wordt aangerekend. De vreemdeling woont niet bij zijn ouders, broer en zus in Nederland. Niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling, als meerderjarig kind, en zijn ouders. Nu de vreemdeling nog maar kort in Nederland verblijft, kan van hem worden verwacht dat hij zich weer in Polen vestigt.
De beroepsgrond faalt.
6. Het betoog van de vreemdeling dat het besluit van 21 januari 2016 in strijd is met de Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, faalt, reeds omdat het niet nader is toegelicht.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 25 mei 2016 in zaak nr. 16/1410;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.V. Leeflang, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Leeflang
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2017
775.