Rb. Overijssel, 15-02-2022, nr. 9416709 CV EXPL 21-3399
ECLI:NL:RBOVE:2022:472
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
15-02-2022
- Zaaknummer
9416709 CV EXPL 21-3399
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2022:472, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 15‑02‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Leveringsovereenkomst energie rechtsgeldig tot stand gekomen. Geen sprake van dwaling.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9416709 CV EXPL 21-3399
Vonnis van 15 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DGB Energie B.V.
gevestigd te Hardenberg,
eisende partij,
hierna te noemen ‘DGB’,
gemachtigde: mr. T. Waissi
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen ‘[gedaagde]’,
verschenen in persoon.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 24 augustus 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord met productie;
- de aanvullende conclusie van antwoord, en
- de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1.
DGB is leverancier van gas en elektriciteit aan particulieren en ondernemingen. Dat doet zij op basis van leveringsovereenkomsten die zij met haar klanten sluit.
2.2.
Op 26 mei 2020 heeft DGB telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] en met haar een verkoopgesprek gevoerd over de levering van gas en elektriciteit. [gedaagde] had op dat moment een leveringsovereenkomst voor deze producten met Eneco. DGB heeft dit gesprek gevoerd op basis van een standaard belscript dat helemaal is doorlopen. DGB heeft [gedaagde] geïnformeerd over het commerciële doel van het gesprek en een voorstel gedaan voor een leveringsovereenkomst. Er is uitgelegd wat dit voorstel inhield. Samengevat hield dit in dat DGB op de kortst mogelijke termijn gas en elektriciteit zou gaan leveren aan het woonadres van [gedaagde], tegen betaling door [gedaagde] en voor de duur van vijf jaar. Ook is gemeld onder welke voorwaarden dit voorstel werd gedaan. Ten slotte is [gedaagde] gewezen op de mogelijkheid om deze overeenkomst binnen 14 dagen kosteloos en zonder opgaaf van redenen te annuleren.
2.3.
Nog tijdens dit gesprek ontving [gedaagde] een email van DGB met het gedane aanbod. Zonder de email verder inhoudelijk te lezen heeft [gedaagde] het aanbod geaccordeerd. DGB heeft [gedaagde] op 2 juni 2020 de contractbevestiging gestuurd.
3. Het geschil
3.1.
Op grond van de overeenkomst tussen DGB en [gedaagde] vordert DGB bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen aan DGB te betalen het bedrag van € 860,68, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag der opeisbaarheid, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te betalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, met inbegrip van de ter zake bestaande gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening aan de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de nakosten.
3.2.
[gedaagde] weigert de vordering te voldoen. Zij heeft weliswaar ingestemd met het door DGB gedane aanbod voor een leveringsovereenkomst, maar zij dacht dat dit een verbeterd voorstel betrof van haar toenmalige leverancier Eneco. Tijdens het telefoongesprek op 26 mei 2020 met DGB werd heel snel gesproken. Zij had niet door dat zij met DGB sprak. De email die [gedaagde] nog tijdens het telefoongesprek van DGB ontving heeft zij geaccordeerd zonder die inhoudelijk te lezen. Het is een misverstand geweest. Daar kwam zij pas achter na een telefoontje van Eneco met de vraag waarom zij was overgestapt naar DGB. Eneco heeft het vervolgens teruggedraaid. Daarbij heeft [gedaagde] geen gas en elektriciteit van DGB ontvangen maar heeft zij alleen van Eneco gas en elektriciteit afgenomen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
[gedaagde] heeft erkend dat zij heeft ingestemd met het voorstel van DGB voor een leveringsovereenkomst. [gedaagde] heeft de gang van zaken waarop het verkoopproces volgens DGB is verlopen, niet betwist. [gedaagde] stelt dat haar instemming met het voorstel voor een overeenkomst van DGB een misverstand was en dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken nu zij dacht met Eneco te spreken in plaats van met DGB. Dit verweer van [gedaagde] kwalificeert de kantonrechter als een beroep op dwaling ex artikel 6:228 BW. Dwaling houdt in dat de overeenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken tot stand is gekomen en bij een onjuiste voorstelling van zaken niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan degene die een onjuiste voorstelling van zaken had hierop met vrucht een beroep doen en de overeenkomst vernietigen. [gedaagde] heeft aan dit beroep op dwaling ten grondslag gelegd dat zij niet doorhad dat zij op 26 mei 2020 met DGB aan de telefoon zat, dat de medewerker van DGB in dat gesprek erg snel sprak en dat ze de email van DGB met de overeenkomst niet heeft gelezen voordat ze die accordeerde.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit beroep op dwaling niet slagen. Ingevolge artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
4.3.
Voor een geslaagd beroep op dwaling dient dus aan de navolgende vereisten te zijn voldaan: aanwezigheid van een onjuiste voorstelling van zaken, één van de hiervoor onder a. tot en met c. genoemde situaties en causaal verband. Dit causaal verband moet voor de wederpartij kenbaar zijn.
4.4.
Door DGB is betwist dat bij [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken bestond. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] ten aanzien van de hiervoor onder a. tot en met c. genoemde situaties onvoldoende heeft gesteld om haar beroep op dwaling te doen slagen, zeker gezien het feit dat DGB haar een contractbevestiging heeft toegestuurd. Uiterlijk op dat moment had [gedaagde] duidelijk moeten zijn dat zij niet met iemand van Eneco gesproken had. Zij heeft hier echter geen aanleiding in gezien de overeenkomst te ontbinden, wat wel logisch zou zijn geweest als zij niet had willen overstappen. Het beroep van [gedaagde] op dwaling wordt dan ook verworpen.
4.5.
Daarmee is de overeenkomst, zoals die door DGB in deze procedure is omschreven en welke omschrijving door [gedaagde] evenmin is betwist, geldig tot stand gekomen. Dat [gedaagde] betwist dat de handtekening onder de overeenkomst van haar is, is daardoor niet relevant. Zij heeft immers erkend dat zij wel akkoord is gegaan met het voorstel van DGB. Bovendien blijkt uit de overgelegde overeenkomst dat het akkoord van [gedaagde] vanaf haar eigen telefoon is gegeven.
4.6.
Daarnaast heeft [gedaagde] haar standpunt dat zij geen gas en elektriciteit van DGB geleverd heeft gekregen onvoldoende gemotiveerd. Zij heeft slechts gesteld dat zij in de periode waarin volgens DGB juist wel zegt gas en elektriciteit te hebben geleverd aan het woonadres van [gedaagde], van 2 juli 2020 tot 20 september 2020, alleen gas en elektriciteit van Eneco geleverd heeft gekregen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat er op één adres nooit tegelijkertijd door verschillende energieleveranciers gas en elektriciteit geleverd kan worden en dat het energieverbruik van [gedaagde] via de netbeheerder door EDSN is gevalideerd, had [gedaagde] haar stelling beter moeten onderbouwen. Zij heeft slechts enkele rekeningafschriften in het geding gebracht. Daaruit blijkt weliswaar dat zij in de periode 2 juli 2020 tot 20 september 2020 bedragen aan Eneco heeft overgemaakt, maar uit de omschrijvingen bij die betalingen blijkt dat het daarbij onder andere ging om aflossingen van een betalingsregeling. Daarnaast blijkt uit de afschriften dat [gedaagde] tot juli 2020 maandelijks een vast bedrag van € 129,- aan Eneco betaalde. Vanaf het moment waarvan DGB zegt dat zij gestopt was met leveren van gas en elektriciteit, 20 september 2020, betaalde [gedaagde] weer een vast maandelijks bedrag, nu van € 125,-, aan Eneco. Gelet hierop heeft [gedaagde] haar stelling dat zij in deze periode gas en elektriciteit van Eneco afnam, onvoldoende onderbouwd en de stelling van DGB dat DGB in de periode 2 juli 2020 tot 20 september 2020 gas en elektriciteit aan het woonadres van [gedaagde] leverde, onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.7.
Samenvattend concludeert de kantonrechter dan ook dat tussen partijen een leveringsovereenkomst is gesloten, dat die tot stand is gekomen op de wijze zoals in de dagvaarding en de conclusie van repliek door DGB is omschreven en met een inhoud zoals uit de door DGB overgelegde overeenkomst blijkt. De overeenkomst is op 7 september 2020 door Eneco in opdracht van [gedaagde] beëindigd met ingang van 20 september 2020. Vaststaat ook dat DGB gas en elektriciteit aan de woning van [gedaagde] heeft geleverd en dat [gedaagde] heeft nagelaten daarvoor te betalen terwijl dat volgens de overeenkomst wel had gemoeten.
4.8.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] het door DGB gevorderde bedrag van € 860,68 aan [gedaagde] moet betalen minus het in de eindnota’s genoemde totaalbedrag van € 240,02 aan ‘aanmaningskosten’ nu de aanmaningskosten ten onrechte toen al in rekening zijn gebracht bij [gedaagde] en bovendien in onderhavige procedure veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten wordt gevorderd. Dat betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 620,66 aan DGB zal moeten betalen.
4.9.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten geldt dat deze vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nog los van het feit dat [gedaagde] betwist na 26 mei 2020 ooit enige brief of email van DGB te hebben ontvangen, komt de gevorderde vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking nu niet is gebleken dat er door DGB een zogenaamde ‘veertiendagenbrief’ (een brief waarin aan [gedaagde] nog een termijn van veertien dagen wordt gegeven om de vordering te betalen voordat incassokosten in rekening worden gebracht) aan [gedaagde] is verstuurd, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.10.
De gevorderde rente over het bedrag van € 620,66 zal wel worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening (dit nu DGB niet heeft gesteld met ingang van welke dag [gedaagde] in verzuim zou zijn).
4.11.
Nu [gedaagde] in deze procedure in het ongelijk is gesteld, zal zij tevens worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van DGB, te weten € 102,15 aan explootkosten,
€ 507,00 aan griffierecht en € 248,00,- aan salaris van de gemachtigde.
4.12.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog het volgende op. De overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas is te beschouwen als consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW. In dit geval gaat het tevens om koop op afstand in de zin van artikel 6:230g lid 1 sub f BW, waardoor de informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW van toepassing zijn.
Volgens de Hoge Raad (HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, r.o. 3.1.10 e.v.)
moet de rechter ten aanzien van informatieplichten waaraan de wet specifieke sancties verbindt, ambtshalve onderzoeken of uit de stellingen van de handelaar, in dit geval DGB, en de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat de handelaar de hiervoor bedoelde informatieplichten heeft nageleefd op de wijze zoals voorgeschreven door art. 6:230v BW en, bij ontkennende beantwoording, ambtshalve de in de wet aan schending van de desbetreffende verplichting verbonden sanctie toepassen. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of uit de stellingen van partijen en uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat de handelaar aan de op hem rustende informatieplichten heeft voldaan. Daarbij staat het de rechter vrij uit in het geding gebrachte algemene informatie over het bestelproces af te leiden dat aan die informatieplichten is voldaan.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit al het hetgeen door DGB in deze procedure is gesteld en onderbouwd, dat DGB de hiervoor bedoelde informatieplichten heeft nageleefd op de wijze zoals voorgeschreven door artikel 6:230v BW.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan DGB van een bedrag van € 620,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na heden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van de procedure, aan de zijde van DGB tot dit vonnis begroot op € 857,15 (waarin begrepen € 248,- aan salaris gemachtigde), te voldoen binnen veertien dagen na heden en - voor het geval voldoening aan de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door DGB volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 62,- aan nakosten,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol, kantonrechter, en door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.