Rb. Middelburg, 09-06-2011, nr. 10/875
ECLI:NL:RBMID:2011:BQ7791, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
09-06-2011
- Zaaknummer
10/875
- LJN
BQ7791
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2011:BQ7791, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 09‑06‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2012:BX8935, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 09‑06‑2011
Inhoudsindicatie
WOB-verzoek over begraven van personen in Potocari. Debriefingsverklaringen zijn vertrouwelijk. Dus niet openbaar. Verklaring over locatie van een graf kan openbaar worden gemaakt zonder in strijd te komen met geheimhoudingsplicht. Max. 750 karakters.
Partij(en)
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 10/875
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Minister van Defensie,
gevestigd te Den Haag,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 10 september 2010 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 3 mei 2011 ter zitting behandeld. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. H. Zilverberg.
II. Overwegingen
- 1.
Eiser heeft op 6 juni 2009 bij verweerder een verzoek in het kader van de Wet Openbaarheid van bestuur (WOB) ingediend met betrekking tot documenten over het begraven van personen op de compound in Potoçari.
- 2.
Bij besluit van 19 februari 2009 heeft verweerder geweigerd aan dit verzoek te voldoen. Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
- 3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Voor zover de gevraagde informatie afkomstig is uit rapporten van de Koninklijke Marechaussee bevindt deze informatie zich niet in het administratieve gedeelte van het debriefingsarchief en berust de informatie dus niet bij het ministerie van Defensie. Informatie die deel uitmaakt van de debriefingsverklaringen wil verweerder niet verstrekken wegens eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen, en onevenredige benadeling van die personen en van de Staat. Omdat het om een beperkte groep militairen gaat, zouden hun namen eenvoudig te traceren zijn. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BP1317). Van een foto die volgens een debriefingsverklaring zou zijn gemaakt, is niet bekend wie de foto heeft gemaakt. Daardoor is niet te achterhalen of de foto in het archief van het Ministerie van Defensie wordt bewaard. Een kaart waarop de locatie van de begraafplaats van acht lichamen is aangetekend, bevindt zich niet in het administratieve gedeelte van het debriefingsarchief. Informatie over een coördinaat is afgeleid van een kaart die toebehoort aan de regering van de Verenigde Staten van Amerika. Verweerder heeft geen toestemming van de regering van de Verenigde Staten gekregen om de kaart openbaar te maken.
- 4.
Eiser voert aan dat zijn beroep primair is gericht tegen het standpunt van verweerder dat de documenten niet traceerbaar zijn en dan met name de foto. Processen-verbaal van overleden personen moeten zijn te achterhalen. In het verleden heeft hij ook dergelijke stukken opgevraagd en ontvangen. Dat de betrokkenen door openbaarmaking van de verslagen onevenredig worden benadeeld, is onjuist. Verweerder zou de verslagen geanonimiseerd kunnen verstrekken. Volgens vaste jurisprudentie moet er alles aan worden gedaan om overledenen terug te vinden. Als militairen mensen begraven, moet dat worden gemeld bij het Openbaar Ministerie in Arnhem. Ook het Internationale Rode Kruis moet worden ingelicht dat er personen zijn begraven. Deze correspondentie van verweerder met het Openbaar Ministerie en met het Rode Kruis valt onder zijn verzoek.
De rechtbank overweegt het volgende.
- 5.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, voor zover hier van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
- -
--
- e.
de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
- -
--
- g.
het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
- 6.
Het verzoek van 6 juni 2009 van eiser behelst 16 punten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat de in de punten 1, 5, 7, 10, 12 en 14 verzochte informatie uit processen-verbaal of rapporten van de Koninklijke Marechaussee zich niet bevindt in het administratieve gedeelte van het debriefingsarchief dat is ondergebracht bij het Ministerie van Defensie. Eiser heeft dat ook niet gemotiveerd bestreden.
- 7.
Ten aanzien van de in de punten 2, 3, 6, 8, 9, 10, 11 en 13 verzochte informatie uit debriefingsverklaringen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid openbaarmaking van de debriefingsverklaringen heeft kunnen weigeren wegens eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen en van de Staat. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2011 (LJN: BP1317).
- 8.
Ten aanzien van punt 4, de foto, is van belang pagina 212 van het feitenrelaas debriefing Srebrenica. Een kopie van die pagina heeft eiser bij zijn verzoek gevoegd. Uit het gemarkeerde stuk D van die pagina valt op te maken dat over de foto een specifieke verklaring is afgelegd. Uit het gemarkeerde stuk E blijkt dat die verklaring over begraven is bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat identificatie van de locatie die in deze passage is bedoeld (daargelaten of er een foto bestaat) niet openbaar kan worden gemaakt zonder in strijd te komen met de geheimhoudingsplicht met betrekking tot de debriefingsverklaringen. Op dit punt is het beroep gegrond.
- 9.
De informatie gevraagd in punt 15 betreft een kaartcoördinaat. Deze kaart is wel aanwezig op het Ministerie van Defensie, maar het auteursrecht van de kaart behoort toe aan de regering van de Verenigde Staten van Amerika. Van die zijde heeft verweerder geen toestemming gekregen om de kaart openbaar te maken. Dus op zichzelf is de weigering van verweerder gerechtvaardigd. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij de kaart op zich niet hoeft te hebben, maar dat verweerder hem mogelijk de GPS-coördinaat zou kunnen verstrekken. Hoewel het in het kader van de Wob gaat om documenten, geeft de rechtbank verweerder in overweging te bezien of de gevraagde informatie over de coördinaat wellicht via andere kanalen dan de Wob , bijvoorbeeld in het kader van de nazorg aan de uitgezonden militairen, aan eiser kan worden gegeven.
- 10.
Uit het verzoek van eiser valt niet te destilleren dat hij ook heeft gevraagd om correspondentie van verweerder met het Internationale Rode Kruis dan wel om stukken die betrekking hebben op een melding bij het Openbaar Ministerie in Arnhem. Daarover heeft verweerder dan ook geen besluit genomen. De rechtbank kan daarom over dit onderdeel van het beroep geen oordeel geven.
- 11.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt voor zover betrekking hebbend op de locatie bedoeld in de alinea gemarkeerd met D op pagina 212 van het feitenrelaas, die als bijlage bij het verzoek van eiser is gevoegd. Voor het overige is het beroep ongegrond.
- 12.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond voor zover betrekking hebbend op de locatie genoemd onder overweging 11;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- (honderdvijftig euro) vergoedt;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier en op 9 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 9 juni 2011