Einde inhoudsopgave
Rijnvaartpolitiereglement 1995
Artikel 6.20 Hinderlijke waterbeweging
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Redactionele toelichting
Zie voor de oorspronkelijke plaatsing en voorgaande versies van dit reglement de bijlage bij het Besluit van 15-09-1994, Stb. 770.
- Bronpublicatie:
01-12-2010, Stb. 2010, 811 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-12-2010, Stb. 2010, 811 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Waterrecht (V)
1.
Een schip moet zijn snelheid zodanig regelen, dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een varend of stilliggend schip of drijvend voorwerp of aan een kunstwerk zou kunnen worden veroorzaakt wordt vermeden. Het moet tijdig zijn snelheid verminderen, echter niet beneden die, nodig voor het veilig sturen:
- a.
voor een havenmond;
- b.
in de nabijheid van een schip dat gemeerd is aan de oever of aan een ontschepingsplaats dan wel dat wordt geladen of gelost;
- c.
in de nabijheid van een schip dat op een gebruikelijke ligplaats stilligt;
- d.
in de nabijheid van een niet-vrijvarende veerpont;
- e.
in een vak van de vaarweg, aangeduid door het teken A.9 ( bijlage 7).
2.
Onverminderd artikel 1.04 geldt het eerste lid, tweede volzin, onder b en c, niet ten opzichte van een klein schip.
3.
Een schip moet bij het voorbijvaren van een schip, dat de tekens, voorgeschreven bij artikel 3.25, eerste lid onder c, voert en bij het voorbijvaren van schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, die de tekens, voorgeschreven bij artikel 3.29, eerste lid, voeren, zijn snelheid verminderen, zoals bij het eerste lid is voorgeschreven. Het moet bovendien zo ver mogelijk daarvan verwijderd blijven.