De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/7.3.3:7.3.3 Ongeoorloofd
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/7.3.3
7.3.3 Ongeoorloofd
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376726:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uiteraard werpt deze laatste opmerking de vraag op of de Beneluxwetgever de lidstaten wel ruimte heeft gelaten voor het introduceren of handhaven van een dwangsomregeling die met de Beneluxregeling op zo'n wezenlijk punt niet overeenstemt. Het afwijken van de Beneluxregeling is immers met de harmonisatiegedachte in strijd.
Het antwoord op deze vraag moet worden bepaald aan de hand van de Beneluxovereenkomst, die aan de Eenvormige Wet betreffende de dwangsom ten grondslag ligt. Ingevolge art. 2 van deze overeenkomst heeft elk der overeenkomstsluitende partijen het recht in haar wetgeving de Eenvormige Wet aan te vullen met bepalingen waarin aangelegenheden worden geregeld waarvoor geen regeling is voorzien, mits die bepalingen niet in strijd zijn met de overeenkomst of met voornoemde wet.1
Alhoewel art. 162 lid 3 Rv in het geheel niet naar de dwangsomregeling uit de art. 611 a t/m i Rv verwijst, zou dit artikel in principe op het eerste gezicht wel als een aanvulling daarop kunnen worden beschouwd. Geoorloofd lijkt de aanvulling echter niet te zijn: een doorkruising van Beneluxrecht vindt daarmee wel degelijk plaats. De Beneluxwetgever heeft immers bij het opstellen van de Eenvormige Wet uitdrukkelijk in overweging genomen of hij de rechter de bevoegdheid zou geven ook ambtshalve tot oplegging van dwangsommen over te gaan, maar heeft deze mogelijkheid ondubbelzinnig en gemotiveerd verworpen. Van een aangelegenheid waarvoor in de Beneluxwet geen regeling is voorzien, zoals art. 2 van de Beneluxovereenkomst in geval van afwijking vereist, kan daarom ook niet worden gesproken.
In de in art. 162 lid 3 Rv bedoelde procedure is de in de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting gegeven ratio voor het uitsluiten van de ambtshalve veroordeling niet minder geldig dan in welke andere procedure ook. Van een uitzondering met betrekking tot de betreffende procedure rept art. 611a Rv niet; evenmin biedt de Beneluxovereenkomst de overeenkomstsluitende partijen de mogelijkheid om voor dit specifieke geval een afwijkende regeling te treffen.2Art. 3 lid 2 van de Beneluxovereenkomst bepaalt ten slotte dat de overeenkomstsluitende partijen ten aanzien van de Overeenkomst en de Eenvormige Wet - afgezien van de hiervoor genoemde uitzondering ex art. 3 lid 1 - geen enkel voorbehoud kunnen maken.
De conclusie is duidelijk: de Nederlandse wetgever gaat met het handhaven van een ambtshalve op te leggen dwangsom lijnrecht in tegen de uitdrukkelijk weergegeven bedoeling van de Beneluxwetgever. Dat men destijds het oude art. 8 WvK ondanks invoering van de Beneluxregeling in stand heeft gelaten is nog wel met enige welwillendheid aan een slordigheid van de wetgever toe te schrijven. De door de wetgever kennelijk weloverwogen hergeboorte van dit artikel in het herziene Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering valt echter in het licht van het voorgaande niet te begrijpen.