type:coll:
Rb. Overijssel, 26-04-2019, nr. C/08/230080 / KG ZA 19-68
ECLI:NL:RBOVE:2019:1462
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
26-04-2019
- Zaaknummer
C/08/230080 / KG ZA 19-68
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2019:1462, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 26‑04‑2019; (Kort geding)
Uitspraak 26‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Verzoek conservatoir bewijsbeslag in strijd met waarheidsplicht ex artikel 21 Rv. Geen rechtsbetrekking ex artikel 843a Rv.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/230080 / KG ZA 19-68
Vonnis in kort geding van 26 april 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E. Visser te Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THE BIM ENGINEERS B.V.,
gevestigd te Kampen,
gedaagde,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en TBE genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 25 maart 2019 met 20 producties
- -
het faxbericht van [eiser] van 12 april 2019, aangevuld op 15 april 2019, met productie 21
- -
het faxbericht van TBE van 12 april 2019 met productie 1 t/m 5
- -
het e-mailbericht van TBE van 16 april 2019 met productie 6
- -
de mondelinge behandeling op 16 april 2019
- -
de pleitnota van [eiser]
- -
het verweerschrift/de pleitnota van TBE.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
TBE houdt zich bezig met het aannemen, uitvoeren, uitbesteden van bouwtechnische engineering, modelleer- en/of tekenwerkzaamheden op werktuigbouwkundig, installatietechnisch en elektrotechnisch gebied door inzet van buitenlandse specialisten of daarin gespecialiseerde buitenlandse ondernemingen voor de Nederlandse en de Europese markt.
2.2.
[eiser] was tot 1 januari 2019 in dienst van TBE (voorheen: Intec Europe BV). Vanaf die datum is [eiser] werkzaam voor BIM4Buildings BV (hierna: B4B), een concurrent van TBE.
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of tussen hen een concurrentie- en relatiebeding geldt en, zo ja, of [eiser] dat beding heeft overtreden.
2.4.
Bij beschikking van 4 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, voor zover hier van belang, TBE verlof verleend (conservatoir) derdenbeslag, beslag op onroerende zaken en bewijsbeslag te leggen ten laste van [eiser] en daaraan de voorwaarde verbonden dat de eis in de hoofdzaak wordt ingesteld binnen veertien dagen na de beslaglegging, waarbij de vordering is begroot op € 188.500,00.
2.5.
Op of omstreeks 7 maart 2019 heeft TBE uit hoofde van gemelde beschikking van 4 maart 2019 bedoelde beslagen laten leggen.
Op of omstreeks 11 maart 2019 heeft TBE het conservatoir derdenbeslag en beslag op onroerende zaken laten opheffen en doorhalen.
2.6.
Bij beschikking van 18 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak verlengd met 14 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de lopende termijn is verstreken.
2.7.
Bij exploot van dagvaarding ex artikel 843a Rv van 4 april 2019 heeft TBE (primair) gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, TBE zal toestaan de afschriften, zijnde kopieën van de bescheiden die blijkens de betreffende processen-verbaal in beslag zijn genomen en bij DigiJuris in gerechtelijke bewaring zijn gegeven, in te zien, al dan niet door een door TBE in te schakelen derde (deskundige), waar in verband met eventuele vertrouwelijkheid van de gegevens nodig onder de voorwaarden en waarborgen zoals genoemd in de dagvaarding.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis ter zitting - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
( a) TBE zal verbieden om hangende de bodemprocedure nogmaals beslag te leggen op grond van het verlof van 4 maart 2019, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag(deel) dat TBE daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, althans een maatregel zal treffen die de voorzieningenrechter in deze kwestie gepast acht;
( b) TBE zal veroordelen om binnen twee keer vierentwintig uur na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan de deurwaarder die het bewijsbeslag heeft gelegd en de beslagen bescheiden in bewaring heeft gegeven, de gegevensdrager uit de gerechtelijke bewaring te nemen en onverwijld aan [eiser] in persoon te overhandigen, zodanig dat de beslagen bescheiden op geen enkele wijze meer beschikbaar zijn bij de deurwaarder en/of de gerechtelijke bewaarder en/of enige derde, waaronder begrepen TBE, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag(deel) dat TBE daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, althans een maatregel zal treffen die de voorzieningenrechter in deze kwestie gepast acht;
( c) TBE zal veroordelen in de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
TBE voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit reeds voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
Aan het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag (onder derden) op de (inhoud van de) onder [eiser] en/of B4B bevindende (digitale) gegevensdragers, zijnde laptop(s) en mobiele telefoon(s), heeft TBE ten grondslag gelegd dat [eiser] een op 7 mei 2018 tussen partijen overeengekomen concurrentie- relatie- en geheimhoudingsbeding heeft overtreden, althans dat [eiser] onrechtmatig tegenover TBE heeft gehandeld. TBE verwijt [eiser] kort gezegd dat hij een Trojaans paard is: in dienst bij TBE maar intussen (intensief) contact onderhouden met de heer [C] en/of diens vennootschap B4B over ontwikkelingen binnen TBE. TBE betoogt dat [eiser] op substantiële en stelselmatige wijze afbreuk heeft gedaan aan het bedrijfsdebiet van TBE, met gebruikmaking van kennis en relaties die hij dankzij TBE heeft opgedaan. Volgens TBE is [eiser] aan haar een contractuele boete van in ieder geval
€ 145.000,00 verschuldigd. Verder stelt TBE dat zij ingevolge artikel 843a Rv rechtmatig belang heeft bij de inzage in (een gedeelte van) de mailbox, sms en WhatsApp-verkeer van [eiser] .
4.3.
Aan zijn vordering tot opheffing van het conservatoire bewijsbeslag legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat TBE in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 21 Rv doordat zij niet alle voor de beoordeling van gemeld verzoekschrift van belang zijnde feiten heeft vermeld. Voorts betwist [eiser] dat sprake is van een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv. Daartoe voert [eiser] aan dat tussen partijen geen concurrentie- en/of relatiebeding bestaat. Ook betwist [eiser] dat hij tegenover TBE het geheimhoudingsbeding heeft overtreden en/of zich van onrechtmatige concurrentie heeft bediend. [eiser] betoogt dat sprake is van ondeugdelijkheid van het door TBE ingeroepen recht (artikel 705 lid 2 Rv), zodat het gelegde bewijsbeslag dient te worden opgeheven.
Waarheidsplicht ex artikel 21 Rv
4.4.
Uit artikel 21 Rv vloeit voor partijen de verplichting voort de voor de beslissing van belang zijnde feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. Indien een der partijen aan deze verplichting niet voldoet, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De nauwgezette naleving van de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting klemt te meer bij een beslagrekest, aangezien toewijzing van een dergelijk verzoek tot zeer ingrijpende gevolgen voor de wederpartij kan leiden en de rechter na slechts summier onderzoek en in beginsel ex parte op het verzoekschrift beslist. Dit laatste brengt met zich dat de verzoeker, bij het vragen van verlof om conservatoir beslag te leggen, de voorzieningenrechter volledig en naar waarheid moet inlichten over de voor de beslissing van belang zijnde feiten. Misleiding door onvoldoende toelichting in het beslagrekest kan de voorzieningenrechter reden geven om een beslagverlof te weigeren of om een latere vordering tot opheffing van het beslag reeds om die reden toe te wijzen (Gerechtshof Amsterdam 22 november 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV7108 en Gerechtshof Amsterdam, 10 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV0477).
4.5.
Vaststaat dat TBE in haar beslagrekest geen melding heeft gemaakt van het volgende. Op 31 maart 2018 is de arbeidsovereenkomst tussen Intec Europe BV en [eiser] met wederzijds goedvinden beëindigd. De reden van deze beëindiging was dat Intec Europe BV is doorgegaan als TBE. Vervolgens hebben partijen op 1 april 2018 een (nieuwe) arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, ingaande 1 april 2018, waarin voor de duur van twee jaar een concurrentiebeding is opgenomen, geografisch beperkt tot een straal van 35 kilometer ten opzichte van Kampen. Bij e-mail van 23 april 2018 heeft [eiser] zijn ontslag ingediend, waarna TBE in de personen van de heren [A] (commercieel manager BJG-groep/holdingmaatschappij van TBE) en [B] (directeur Payroll Backoffice) op 7 mei 2018 [eiser] op zijn woonadres te [woonplaats] hebben bezocht met als doel de onmiddellijke inname van zijn laptop in verband met een beweerdelijke hacking door [C] in het computersysteem van TBE teneinde projecten te stelen en RIVM als klant te kapen. Partijen zijn op dezelfde dag een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan waarin een uitgebreid concurrentie- en relatiebeding is opgenomen. Daarnaast heeft [eiser] een geheimhoudingsverklaring ondertekend waarin staat dat hij “volledige geheimhouding zal betrachten, inzake het gesprek van 07-05-2018 met de heer [D] , omtrent alle juridische en niet juridische zaken gerelateerd aan de ontstane situatie als gevolg van mijn ontslag, (…), en alle direct – of indirect hiermee verbonden zaken. Per definitie zal ik mij niet negatief uitlaten over werkgever. Beide op straffe van een direct door werkgever opeisbare boete van € 10.000,- per gebeurtenis.” Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 7 mei 2018 heeft [eiser] aangifte van bedreiging gedaan bij de politie, waarna [D] via WhatsApp-berichten aan [eiser] onder meer een nieuw arbeidscontract (“voor mijn part zonder concurrentie en relatiebedingen”) heeft toegezegd. Bij e-mail van 10 mei 2018 heeft [D] dit aan [eiser] bevestigd en nogmaals zijn excuus aangeboden voor de hiervoor bedoelde gebeurtenissen. Op dezelfde dag heeft [D] via e-mail een door hem getekende arbeidsovereenkomst (d.d. 1 april 2018) aan [eiser] toegezonden waarin het volgende is opgenomen:
9. Non-concurrentiebeding en relatiebeding
Deze afspraken maken werkgever en werknemer mondeling en worden op basis van vertrouwen door beide partijen nageleefd.
Op 11 mei 2018 heeft [eiser] deze versie ondertekend. Bij e-mail van 8 november 2018, bevestigd bij brief van 9 november 2018, heeft [eiser] (wederom) zijn ontslag ingediend, met ingang van 1 januari 2019 (zie productie 11 t/m 18 bij dagvaarding). [eiser] is sindsdien werkzaam voor B4B.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het op de weg van TBE had gelegen de beslagrechter over de hiervoor genoemde gang van zaken te informeren. Het is voldoende aannemelijk dat voornoemde informatie voor de beslagrechter van belang zou zijn geweest. Door die informatie achterwege te laten, heeft TBE feiten en omstandigheden in het beslagrekest achterwege gelaten die voor de beoordeling van het beslagrekest door de beslagrechter, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. De beslagrechter is daardoor onvoldoende geïnformeerd en min of meer op het verkeerde been gezet. Naar gebleken is bestond tussen partijen geen concurrentie- en relatiebeding meer. De voorzieningenrechter acht een en ander zodanig in strijd met de goede procesorde dat voortduring van het bewijsbeslag niet kan worden gerechtvaardigd. Dat TBE, naar zij stelt, voornoemde informatie niet doelbewust heeft achtergehouden in het beslagrekest, laat onverlet dat zij de juiste feiten niet (volledig) heeft gepresenteerd. Ook het standpunt van TBE dat [D] de arbeidsovereenkomst van 11 mei 2018 niet heeft ondertekend en dat met die versie “geknoeid” is (volgens TBE vertonen het cijfer 5 en de letter G afwijkingen in de omvang en het lettertype van de tekst en beschikte [eiser] over een digitale handtekening van [D] ), is geen rechtvaardiging om daarvan in het beslagrekest geen melding te maken.
Rechtsbetrekking ex artikel 843a Rv
4.7.
TBE betoogt dat de rechtsbetrekking tussen partijen eruit bestaat dat [eiser] jegens haar toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de postcontractuele bedingen van zijn arbeidsovereenkomst, althans dat [eiser] jegens TBE onrechtmatig heeft gehandeld.
4.8.
Het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking brengt mee dat degene die inzage of afschrift vordert zodanige feiten en omstandigheden moet stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal moet onderbouwen dat de rechtsbetrekking voldoende aannemelijk is. Dat brengt mee dat uit de door de eiser gestelde (en zo mogelijk met bewijsmateriaal gestaafde) feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van het bestaan van de rechtsbetrekking moet kunnen worden afgeleid (zie HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304, AIB/Novisem).
4.9.
TBE heeft onjuiste althans onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv voldoende aannemelijk is. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.10.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist – zie rechtsoverweging 4.5 – dat ten tijde van de beëindiging van het dienstverband tussen partijen een concurrentie- en relatiebeding bestond. [eiser] heeft daarom terecht aangevoerd dat overtreding van dit beding niet ten grondslag kan worden gelegd aan het vereiste van artikel 843a Rv “aangaande een rechtsbetrekking”. Ditzelfde geldt voor de beweerdelijke overtreding van het geheimhoudingsbeding. Dat beding luidt als volgt:
De werknemer is verplicht tot geheimhouding van alle gegevens over het bedrijf, de bedrijfsvoering en klanten van de werkgever waarvan hij weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat deze vertrouwelijk zijn. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
TBE heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden door aan [C] te vertellen op welke wijze de werknemers van TBE worden verloond, nog daargelaten dat bij overtreding van dat beding [eiser] aan TBE geen (direct opeisbare) boete verbeurt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat een verloningssystematiek vaak openbaar is (cao’s). Ook heeft TBE haar stelling dat “ op substantiële en stelselmatige wijze afbreuk heeft gedaan aan het bedrijfsdebiet van TBE, met gebruikmaking van kennis en relaties die hij dankzij TBE heeft opgedaan”, onvoldoende aannemelijk gemaakt. De door TBE gepresenteerde “feiten” in randnummer 24 van haar verweerschrift/pleitnota zijn onvoldoende “hard” gemaakt om te kunnen concluderen dat [eiser] met [C] tegenover TBE op onrechtmatige wijze heeft samengespannen.
4.11.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd.
4.12.
TBE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- -
dagvaarding € 104,54
- -
griffierecht € 297,00
- -
salaris advocaat € 980,00
Totaal € 1.381,54
4.13.
De gevorderde nakosten zullen eveneens, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt TBE om hangende de bodemprocedure nogmaals beslag te leggen op grond van het verlof van 4 maart 2019, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag(deel) dat TBE daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, met een maximum tot
€ 50.000,00,
5.2.
veroordeelt TBE om binnen twee keer vierentwintig uur na betekening van dit vonnis opdracht te geven aan de deurwaarder die het bewijsbeslag heeft gelegd en de beslagen bescheiden in bewaring heeft gegeven, de gegevensdrager uit de gerechtelijke bewaring te nemen en onverwijld aan [eiser] in persoon te overhandigen, zodanig dat de beslagen bescheiden op geen enkele wijze meer beschikbaar zijn bij de deurwaarder en/of de gerechtelijke bewaarder en/of enige derde, waaronder begrepen TBE, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag(deel) dat TBE daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, met een maximum tot € 50.000,00,
5.3.
veroordeelt TBE in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.381,54,
5.4.
veroordeelt TBE in de na dit vonnis voor [eiser] ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑04‑2019