Einde inhoudsopgave
Telecommunicatiewet
Artikel 18.7 [Vorderen van inlichtingen minister]
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2020
- Bronpublicatie:
11-06-2020, Stb. 2020, 199 (uitgifte: 24-06-2020, kamerstukken: 35368)
- Inwerkingtreding
21-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-06-2020, Stb. 2020, 199 (uitgifte: 24-06-2020, kamerstukken: 35368)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Onze Minister is bevoegd voor een juiste uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet of de eidas-verordening van een ieder te allen tijde inlichtingen te vorderen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
2.
De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, strekt zich met betrekking tot verkeers- en locatiegegevens als bedoeld in artikel 13.2a, eerste lid, niet verder uit dan de gegevens die de aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of de aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten op grond van de artikelen 11.5 en 11.5a is toegestaan te verwerken.
3.
Degene van wie krachtens het eerste lid inlichtingen zijn gevorderd, is verplicht deze onverwijld te geven, maar in elk geval binnen de daartoe door Onze Minister te stellen termijn.
4.
In een vordering op grond van het eerste lid kan wat betreft de te geven inlichtingen worden volstaan met:
- a.
het omschrijven van het onderwerp waarover inlichtingen moeten worden gegeven en
- b.
de bij het verstrekken van de inlichtingen aan te houden mate van detail.
5.
Degene van wie de verstrekking van inlichtingen is gevorderd, is verplicht binnen de door Onze Minister te bepalen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.