Zie daarover ook HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. Borgers en A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 2015, p. 275.
HR, 28-06-2016, nr. 15/00992
ECLI:NL:HR:2016:1328
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2016
- Zaaknummer
15/00992
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1328, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:329, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:540, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:540, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1328, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑11‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/410 met annotatie van Prof. mr. B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2016-0287
Uitspraak 28‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Seksueel corrumperen ex art. 248d Sr. Falende klacht mbt de reikwijdte van “seksuele handelingen” a.b.i. art. 248d Sr. De verdachte opent zijn gulp en het toont zijn ontblote penis in de beslotenheid van zijn garage, waarin alleen de verdachte en twee vijfjarige meisjes aanwezig waren. Mede in het licht van de weergegeven wetsgeschiedenis geeft het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als seksuele handelingen a.b.i. art. 248d Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/00992
CB/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 februari 2015, nummer 22/003380-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat sprake is van 'seksuele handelingen' als bedoeld in art. 248d Sr.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder feit 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 4 december 2013 te Hillegom, twee meisje genaamd [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 2008) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 2008), waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijn gulp te openen en zijn ontblote penis te tonen."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
2.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"In de Nederlandse zedelijkheidswetgeving zijn personen beneden de leeftijd van zestien jaar seksueel minderjarig. De wetgever heeft met de strafbepaling van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht beoogd deze categorie opgroeiende kinderen tegen schadelijke beïnvloeding van hun seksuele en persoonlijke ontwikkeling te beschermen. Hieronder valt ook het opzettelijk getuige laten zijn van seksueel misbruik of seksuele activiteiten. Om die reden is artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht gekozen voor het ruime begrip seksuele handelingen, dat mede ontuchtige handelingen kan omvatten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip 'seksuele handelingen' in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht niet restrictief geïnterpreteerd dient te worden, maar dat de uitleg van dit begrip juist ruim moet zijn vanuit de beschermingsgedachte van deze bepaling. In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat ook artikel 239, lid 3, van het Wetboek van Strafrecht er toe dient minderjarigen in hun seksuele ontwikkeling te beschermen, doch dat dat alleen strafbaar is als een en ander tegen de wil plaats vindt, hetgeen juist bij hele jonge meisjes als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een bewijsprobleem zou kunnen opleveren. Ook daarin vindt het hof derhalve steun voor de ruime interpretatie van het begrip 'seksuele handelingen'.
Gelet op deze ruime interpretatie en gelet op de context waarin het openen van de gulp en het tonen van de penis heeft plaatsgevonden, namelijk in de besloten omgeving van de garage van verdachte waarin alleen hij en de twee vijfjarige meisjes aanwezig waren, is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als seksuele handelingen in de zin van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte de meisjes met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van deze handelingen.
Het hof acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit."
2.3.1.
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 248d Sr, welk artikel op 1 januari 2010 in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen ter uitvoering van art. 22 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58; Verdrag van Lanzarote).
2.3.2.
Art. 248d luidt:
"Hij die een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe beweegt getuige te zijn van seksuele handelingen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.3.3.
De geschiedenis van de totstandkoming van art. 248d Sr houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 22 van het Verdrag verplicht tot het strafbaar stellen van het opzettelijk een kind laten aanschouwen van seksueel misbruik of seksuele handelingen voor seksuele doeleinden. Deze strafbaarstelling beoogt het kind te beschermen tegen schadelijke invloeden op de persoonlijke en seksuele ontwikkeling. In het bijzonder strekt de bepaling tot bescherming tegen gedragingen die tot doel hebben een kind vatbaar te maken voor seksuele uitbuiting of seksueel misbruik. Wanneer een kind voor seksuele doeleinden wordt geconfronteerd met seksueel misbruik of seksuele handelingen, kan een kind toekomstige gedragingen die als ontucht moeten worden aangemerkt, als normaal gaan ervaren. Tegen een dergelijke scheefgroei in de seksuele en persoonlijke ontwikkeling dient een kind te worden beschermd. Voor strafbaarheid is niet vereist dat het kind zelf actief participeert in de seksuele handelingen waarvan hij of zij getuige is. Het met ontuchtig oogmerk confronteren van het kind met seksuele handelingen volstaat.
(...)
Het voorgestelde artikel 248d Sr geeft uitvoering aan de in artikel 22 van het Verdrag opgenomen verplichting
tot strafbaarstelling van het corrumperen van kinderen. Artikel 22 van het Verdrag verwijst naar artikel 18, tweede lid, van het Verdrag, dat staten partijen verplicht de leeftijd te bepalen waaronder een kind naar nationaal recht seksueel minderjarig is. In de Nederlandse zedelijkheidswetgeving zijn personen beneden de leeftijd van zestien jaar seksueel minderjarig. De strafbepaling beoogt deze categorie opgroeiende kinderen tegen schadelijke beïnvloeding van hun seksuele en persoonlijke ontwikkeling te beschermen.
Het Verdrag spreekt over het opzettelijk getuige laten zijn van «seksueel misbruik óf seksuele activiteiten». Om die reden is in het voorgestelde artikel 248d Sr gekozen voor het ruime begrip «seksuele handelingen», dat mede ontuchtige handelingen kan omvatten."
(Kamerstukken II, 2008-2009, 31810, nr. 3, p. 5-8).
2.4.
Mede in het licht van de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis geeft het oordeel van het Hof dat de gedragingen van de verdachte - kort gezegd: het openen van zijn gulp en het tonen van zijn ontblote penis in de beslotenheid van zijn garage, waarin alleen de verdachte en twee vijfjarige meisjes aanwezig waren - kunnen worden aangemerkt als seksuele handelingen als bedoeld in art. 248d Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Voor zover het middel hierover klaagt is het tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.
Conclusie 26‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Seksueel corrumperen ex art. 248d Sr. Falende klacht mbt de reikwijdte van “seksuele handelingen” a.b.i. art. 248d Sr. De verdachte opent zijn gulp en het toont zijn ontblote penis in de beslotenheid van zijn garage, waarin alleen de verdachte en twee vijfjarige meisjes aanwezig waren. Mede in het licht van de weergegeven wetsgeschiedenis geeft het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als seksuele handelingen a.b.i. art. 248d Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Nr. 15/00992Zitting: 26 april 2016 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 23 februari 2015 wegens 1. “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen”, 2. “met ontuchtig oogmerk iemand, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen, meermalen gepleegd” en 3. “poging om met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen te plegen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander op de wijze als nader in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te Den Haag, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 1, het derde middel tegen de bewezenverklaring van feit 3. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de bespreking van het eerste en het derde middel van belang, bewezenverklaard dat:
“1.hij op 04 december 2013 te Hillegom, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het zich door [slachtoffer 1] laten betasten van zijn, verdachtes, penis;
(…)
3.hij op 04 december 2013 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen te plegen, bestaande uit het tonen van zijn penis en (daarbij) vragen aan [slachtoffer 2] of zij zijn, verdachtes penis wilde aanraken en/of op zijn penis wilde tikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 6 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1609-2013165247-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 48 e.v.)
als een gesprek tussen de verbalisanten en de ouders van [slachtoffer 2] op 6 december 2013:
[slachtoffer 2] heeft op 4 december 2013 tegen haar moeder gezegd dat ze de piemel van de bootman heeft gezien.
De bootman is [verdachte] .
Waar is het gebeurd: [a-straat] Hillegom. Wanneer is het gebeurd: Tussen 1 oktober 2013 en 4 december 2013 17.00 uur.
Wie is de verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1966.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 6 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1613- 2013165247-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 52 e.v.):
als de op 6 december 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik wil aangifte doen. Ik ben namens mijn dochter [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2008, gerechtigd aangifte te doen.
Op 4 december 2013 zei [slachtoffer 2] dat zij in de garage van de bootman is geweest samen met [slachtoffer 1]. Ik hoorde dat zij zei dat zij zijn siusiaska hadden gezien. [slachtoffer 2] noemt de piemel van een man siusiaska. [slachtoffer 2] vertelde dat de bootman zijn broek een stukje open deed en dat zijn piemel eruit kwam. [slachtoffer 1] zou gezegd hebben:
"Kijk dat is een piemel." [slachtoffer 2] zei tegen mij dat de bootman toen tegen hun zei dat zij "zo" moesten doen. Terwijl [slachtoffer 2] dit zei maakte zij met haar hand een klopgebaar ter hoogte van haar kruis. [slachtoffer 2] zei tegen mij dat [slachtoffer 1] dit gedaan had. De bootman had toen tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij dit ook mocht doen en [slachtoffer 2] vertelde tegen mij dat zij gezegd had tegen hem dat zij dat niet wilde.
3. Een proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 5 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1609-2013165123-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 35 e.v.)
als een gesprek tussen de verbalisanten en de moeder van [slachtoffer 1] op 5 december 2013:
Er was melding gemaakt door [betrokkene 1] bij de politie dat er met haar dochter [slachtoffer 2] mogelijk ontucht was gepleegd. Hierbij zou [slachtoffer 1] aanwezig zijn geweest. Er was een man geweest die had gevraagd 'of ze met hem mee naar binnen wilden komen.'
In de garage had die man een bobbel in zijn broek. De piemel kwam uit de broek. Hij vroeg aan de kinderen of ze er aan wilden zitten. [slachtoffer 1] zou wel aan de piemel van de man hebben gezeten. [slachtoffer 2] had er niet aan gezeten.
Waar is het gebeurd: [a-straat] Hillegom. Wanneer is het gebeurd: Tussen 4 december 2013 15.00 uur en 4 december 2013 17.00 uur.
Wie is de verdachte: [verdachte].
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1609- 2013165123-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38 e.v.):
als de op 5 december 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik wil aangifte doen. Ik ben namens mijn dochter [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] 2008, gerechtigd aangifte te doen.
Ik vroeg [slachtoffer 1] of er op 4 december 2013 nog iets grappigs gebeurd was. Ook vroeg ik of die meneer alleen was. [slachtoffer 1] zei dat hij alleen was. Over dat grappigs zei ze, dat ze hadden moeten lachen, omdat ze zijn piemel hadden gezien. Ze had verteld dat die piemel eerst in zijn broek was en toen er buiten.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1613-2013165123-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven - (blz. 20 e.v.):
als de op 10 december 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
Er zijn twee schoolmeisjes in de buurt. Ik was in de garage bezig. Het blonde meisje liep mee met mij. Toen kwam dat andere meisje erbij. Het blonde grietje deed mijn broek open. Eigenlijk is er niets gebeurd. Met eigenlijk bedoel ik met die gulp twee keer. De ene die achter mij woont heet [slachtoffer 2] .
6. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 juli 2014 verklaard -zakelijk weergegeven-:
U houdt mij het gedeelte van het reclasseringsadvies voor waarin wordt beschreven dat één van de meisjes over mijn kleding heen op mijn geslachtsdeel tikt. Dat is inderdaad gebeurd, volgens mij maar één keer.
7. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2015 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het meisje met de blonde haren is [slachtoffer 1].
8. Een proces-verbaal d.d. 15 januari 2014 van de politie Hollands Midden. Dit proces-verbaal, zijnde een uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer 2] , houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 92 e.v.):
als de op 7 december 2013 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
V: Wie waren d'r allemaal in de garage?
A: Die meneer en ik en [slachtoffer 1].
(...)
A: Alleen maar gewoon dat ik z'n piemel zag, want hij doet z'n rits van z'n broek nooit 's een keertje dicht.
(...)
V: Hé, en nou vertelde je over deze meneer en dat je z'n piemel hebt gezien en dat [slachtoffer 1] dit deed. En waar deed ze dit dan mee?
A: Met d'r hand.
V: En waar kwam ze dan met d'r hand aan?
A: Tegen de piemel van die meneer.
V: Waar gebeurde dat met die piemel van die meneer?
A: Dat gebeurde in de garage.
9. Een proces-verbaal van d.d. 4 januari 2014 van de politie Hollands Midden. Dit proces-verbaal, zijnde een uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer 1] , houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 110 e.v.) :
als de op 7 december 2013 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
A: En hij had van z'n broek z'n rits nog open staan en toen zag ik z'n piemel.”
6. Art. 247 Sr luidt, voor zover hier relevant:
“Hij die (…) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen pleegt (…), wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.”
7. Naar de kern bezien, behelzen beide middelen de klacht dat het hof zijn oordeel dat aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan niet nader heeft gemotiveerd.
8. In het arrest van 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1355 heeft de Hoge Raad het kader waarbinnen de feitenrechter in dit verband moet blijven, als volgt omlijnd:
“Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan1.- kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).”
9. Verder kan uit de rechtspraak van de Hoge Raad worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen2., met dien verstande dat dan tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake mag zijn van een te ver verwijderd verband.3.Wanneer daarvan sprake is, laat de Hoge Raad om begrijpelijke redenen in het midden; ook de afweging daaromtrent zal immers moet worden gemaakt op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
10. Het hof heeft ten aanzien van de feiten 1 en 3 afzonderlijk inderdaad niet nader gemotiveerd waarom het van oordeel is dat voldoende steunbewijs voor de belastende verklaring van het desbetreffende meisje te vinden is in het overige bewijsmateriaal. De vraag is of het hof daartoe in dit geval gehouden was. Het oordeel van de rechter dat aan het bewijsminimum is voldaan, behoeft immers, ongeacht of op dat punt verweer is gevoerd, geen nadere motivering wanneer dat oordeel rechtstreeks uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt.
11. In de onderhavige zaak geldt in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen voor elk van de beide meisjes dat ieders eigen verklaring voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen, met name in de verklaring van de ander en de verklaring van de verdachte, terwijl zich te dien aanzien niet een te ver verwijderd verband tussen de ene verklaring en de andere verklaringen voordoet.
12. Dit brengt mee dat, met betrekking tot de bewezenverklaringen van feit 1 en feit 3, van schending van art. 342, tweede lid, Sv geen sprake is, terwijl het dienovereenkomstige oordeel van het hof evenmin onbegrijpelijk is en voorts toereikend is gemotiveerd.
13. Het eerste en het derde middel falen beide.
14. Het tweede middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde onvoldoende door het hof is gemotiveerd, althans dat het hof het verweer van de verdediging dat er geen seksuele handeling in de zin van artikel 248d Sr is ten onrechte heeft verworpen.
15. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 4 december 2013 te Hillegom, twee meisjes genaamd [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum]) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 2008), waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gulp te openen en zijn ontblote penis te tonen;”
16. Aan de bewezenverklaring van dit feit heeft het hof wél een motivering gewijd:
“Nadere bewijsvoering
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen - aangevoerd dat de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrij gesproken, nu er geen sprake is van een daadwerkelijk uitgevoerde seksuele handeling. Voor zover er al een piemel zou zijn gezien, komt dit enkel doordat de rits open stond.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de Nederlandse zedelijkheidswetgeving zijn personen beneden de leeftijd van zestien jaar seksueel minderjarig. De wetgever heeft met de strafbepaling van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht beoogd deze categorie opgroeiende kinderen tegen schadelijke beïnvloeding van hun seksuele en persoonlijke ontwikkeling te beschermen. Hieronder valt ook het opzettelijk getuige laten zijn van seksueel misbruik of seksuele activiteiten. Om die reden is artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht gekozen voor het ruime begrip seksuele handelingen, dat mede ontuchtige handelingen kan omvatten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip 'seksuele handelingen' in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht niet restrictief geïnterpreteerd dient te worden, maar dat de uitleg van dit begrip juist ruim moet zijn vanuit de beschermingsgedachte van deze bepaling. In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat ook artikel 239, lid 3, van het Wetboek van Strafrecht er toe dient minderjarigen in hun seksuele ontwikkeling te beschermen, doch dat dat alleen strafbaar is als een en ander tegen de wil plaats vindt, hetgeen juist bij hele jonge meisjes als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een bewijsprobleem zou kunnen opleveren. Ook daarin vindt het hof derhalve steun voor de ruime interpretatie van het begrip 'seksuele handelingen'.
Gelet op deze ruime interpretatie en gelet op de context waarin het openen van de gulp en het tonen van de penis heeft plaatsgevonden, namelijk in de besloten omgeving van de garage van verdachte waarin alleen hij en de twee vijfjarige meisjes aanwezig waren, is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als seksuele handelingen in de zin van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte de meisjes met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van deze handelingen.
Het hof acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.”
17. Het verweer van de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 februari 2015 houdt in, voor zover hier van belang:
“specifiek feit 2 (appel verdediging).
Voor feit 2 is vereist: oogmerk iemand te bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen , meermalen gepleegd.
Oogmerk: zware vorm van opzet geen bewijsmiddel waaruit dit oogmerk blijkt.Seksuele handelingen? Als er al een piemel gezien is, komt dit omdat de rits openstond en dat is geen sexuele handeling. Daarnaast zie ik in het dossier ook geen bewijs voor meermalen gepleegd. Meneer is ten onrechte voor dit feit veroordeeld.
Onbegrijpelijk hoe de rechtbank op basis van het dossier vaststelt dat de verdachte op 4 december 2013 in bijzijn van twee meisje de rits van zijn broek heeft geopend en zijn ; ontblote penis heeft getoond. Enkel en alleen kan vastgesteld worden dat verdachte met twee meisje om hem heen aan het werk was en de meiden kennelijk een open rits hebben gezien. Of de penis zichtbaar was, is onduidelijk. Ook al zou de penis zichtbaar zijn geweest: in deze context is er geen sprake van een sexuele handeling vrijspraak.”
18. Art. 248d Sr luidt:
“Hij die een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe beweegt getuige te zijn van seksuele handelingen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
19. Deze bepaling – een transpositie van art. 22 van het Verdrag van Lanzarote4.- beoogt volgens de Memorie van Toelichting bescherming te bieden aan minderjarigen tegen schadelijke invloeden op en een scheefgroei in de persoonlijke en seksuele ontwikkeling.5.Niet vereist is, aldus de Memorie van Toelichting, dat het kind zelf actief participeert in de seksuele handelingen waarvan hij of zij getuige is: “Het met een ontuchtig oogmerk confronteren van het kind met seksuele handelingen volstaat”. Daarom is, zo vervolgt de Memorie van Toelichting, in art. 248d Sr welbewust gekozen voor het ruime begrip “seksuele handelingen”, dat mede ontuchtige handelingen kan omvatten.6.
20. Anders dan het middel betoogt, ligt de bepleite restrictieve uitleg van het begrip “seksuele handelingen” dan ook bepaald niet voor de hand. Verder voert de steller van het middel aan dat het tonen van een ontbloot geslachtsdeel nog geen seksuele handeling is in de zin van art. 248d Sr. In zijn algemeenheid is deze stelling niet onjuist. Niet altijd en onder alle omstandigheden levert het ontbloten van het geslachtsdeel een ontuchtige handeling in de zin van art. 248d Sr op. Zo bijvoorbeeld ingeval van medisch onderzoek. Maar zou dat niet wat anders komen te liggen wanneer een volwassen man in een besloten ruimte (een garage) zijn ontblote piemel laat zien aan twee meisjes van vijf jaar oud (en bovendien aan hen vraagt daar aan te zitten)? Om die vraag te (kunnen) beantwoorden, heb ik geen nadere uitleg nodig van het Europese Hof van Justitie zoals de steller van het middel de Hoge Raad subsidiair in overweging geeft.
21. Het oordeel van het hof dat het door de verdachte tonen van zijn ontblote geslachtsdeel onder de gegeven omstandigheden aan te merken is als een seksuele handeling als bedoeld in art. 248d Sr getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
22. Ook het derde middel faalt.
23. Alle middelen falen en kunnen, denk ik, worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
24. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2016
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1355.
HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512 m.nt. Borgers en de annotatie van Schalken onder HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144, NJ 2012/252. Zie voorts (ook met betrekking tot het jonge zedenslachtoffer) mijn conclusie voorafgaand aan HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1158, NJ 2014/252 m.nt. Reijntjes.
Trb. 2008, 58; zie ook Stb. 2009, 543.
Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p. 5.
Idem, p. 8.
Beroepschrift 20‑11‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDELEN VAN CASSATIE
inzake: [rekwirant]
rekwirant van cassatie van een hem
betreffend arrest van het Gerechtshof te
's‑Gravenhage, uitgesproken op 23 februari 2015
zaaknummer: S15 / 00992
Middel i:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder zijn de artikelen 247 Sr en 348, 349, 350, 358, 359 lid 2 en / of 359 jo. 415 Sv geschonden doordien het Gerechtshof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft bewezenverklaard dat rekwirant het onder 1 op de inleidende dagvaarding heeft begaan, althans doordien het verweer dat rekwirant diende te worden vrijgesproken terzake dit feit ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, is verworpen. Het bewezenverklaarde blijkt niet, althans onvoldoende, uit de gebezigde bewijsmiddelen. De bewezenverklaring is onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
1.
Het eerste middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 1. Bewezen is verklaard dat rekwirant op 4 december 2013 te Hillegom met [slachtoffer 1], die toen geen zestien jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het laten betasten van zijn, rekwirants, penis.
2.
Als bewijsmiddelen voor dit feit — waar het gaat om bewijsmiddelen die de hele bewezenverklaring dekken — zijn door het Hof gebruikt, zakelijk weergegeven, de verklaringen van de meisjes zelf, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en de de-auditu verklaringen van de moeders van de beide meisjes, waarin zij, de moeders, verklaren wat zij hebben gehoord van hun dochter(s).
3.
De bron van bewijsmiddel 3 (verklaring van moeder van [slachtoffer 1]) is de moeder van [slachtoffer 2] (die het gebeurde op haar beurt weer van haar dochter had gehoord);
4.
De verklaring van rekwirant (bewijsmiddel 6 in het arrest) is niet, althans onvoldoende redengevend voor de bewezenverklaring van dit feit, daar rekwirant heeft verklaard dat ‘een van de meisjes over zijn kleding heen op zijn geslachtsdeel tikt’. ‘Dat is slechts een keer gebeurd.’ De meisjes verklaren dat zijn piemel was ontbloot op het moment dat [slachtoffer 1] hem zou hebben aangeraakt (bewijsmiddelen 8 en 9);
5.
Waar het betreft het ontuchtig aanraken van de penis van rekwirant — datgene wat hem door het Hof wordt verweten — is het slechts de verklaring van [slachtoffer 2] die het begaan van dat feit onomwonden stelt; Op 4 december 2013 was zij nog geen vijf jaar oud.
6.
De rechtbank stelt:
‘[slachtoffer 1] heeft op geen enkele manier verklaard dat zij (…) op 4 december 2013 de penis van de verdachte heeft betast. [slachtoffer 1] heeft hierover immers niets verklaard tegen haar moeder, tegen haar schooldirecteur en tegen de politie in het studioverhoor. Op het moment dat aan [slachtoffer 1] in het studioverhoor wordt voorgehouden dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de piemel was aangeraakt, heeft [slachtoffer 1] zelfs heel stellig verklaard dat [slachtoffer 2] dan niet de waarheid heeft gezegd. Nu zich voor het overige geen aanknopingspunten in het dossier bevinden om tot een bewezenverklaring (…) te komen, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.’1.
7.
Uw Raad heeft eerder overwogen dat het van belang kan zijn dat de feitenrechter zijn oordeel dat aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, nader motiveert.2. Een dergelijke nadere motivering ontbreekt in onderhavige uitspraak. Gelet op de ontkenning van rekwirant dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd en op het verweer van de verdediging dat er onvoldoende wettig en overtuigend betrouwbaar bewijs was terzake dit feit, en het gegeven dat alle belastende verklaringen waar het betreft het daadwerkelijk ontuchtig aanraken van de ontblote penis afkomstig zijn uit een enkele bron (van een meisje van vijf jaar), had het Hof tenminste in een nadere motivering moeten aangeven waarom het desondanks toch tot een bewezenverklaring kon komen. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
Middel ii:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder zijn de artikelen 248d Sr en 348, 349, 350, 358, 359 lid 2 jo. 415 Sv geschonden doordien het Gerechtshof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft bewezenverklaard dat rekwirant het onder 2 op de inleidende dagvaarding heeft begaan en/of het verweer van de verdediging dat geen sprake was van seksuele handelingen in de zin van artikel 248d Sr ten onrechte heeft verworpen, althans die verwerping onjuist en of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting:
8.
Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 2. Bewezen is verklaard dat rekwirant op 4 december 2013 met ontuchtig oogmerk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die toen geen zestien jaar oud waren, heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, meermalen gepleegd.
9.
De raadsvrouw heeft ter zitting, onder meer, het volgende aangevoerd:
‘Voor feit 2 is vereist: oogmerk iemand te bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen (…). Seksuele handelingen? Als er al een piemel gezien is, komt dit omdat de rits openstond en dat is geen seksuele handeling. Daarnaast zie ik in het dossier ook geen bewijs voor meermalen gepleegd. Meneer is ten onrechte voor dit feit veroordeeld.
Onbegrijpelijk hoe de rechtbank op basis van het dossier vaststelt dat de verdachte op 4 december 2013 in bijzijn van twee meisjes de rits van zijn broek heeft geopend en zijn ontblote penis heeft getoond. Enkel en alleen kan vastgesteld worden dat verdachte met twee meisjes om hem heen aan het werk was en de meiden kennelijk een open rits hebben gezien. Of de penis zichtbaar was, is onduidelijk. Ook al zou de penis zichtbaar zijn geweest; in deze context is er geen sprake van een seksuele handeling: vrijspraak.’3.
10.
Het Hof kwam tot een bewezenverkaring. Wat betreft het gevoerde verweer van de raadsvrouwe overwoog het Hof :
‘Nadere bewijsvoering4.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep — overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen — aangevoerd dat de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is van een daadwerkelijk uitgevoerde seksuele handeling. Voor zover er al een piemel zou zijn gezien, komt dit enkel doordat de rits open stond.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de Nederlandse zedelijkheidswetgeving zijn personen beneden de leeftijd van zestien jaar seksueel minderjarig. De wetgever heeft met de strafbepaling van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht beoogd deze categorie opgroeiende kinderen tegen schadelijke beïnvloeding van hun seksuele en persoonlijke ontwikkeling te beschermen. Hieronder valt ook het opzettelijk getuige laten zijn van seksueel misbruik of seksuele activiteiten. Om die reden is artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht gekozen voor het ruime begrip seksuele handelingen, dat mede ontuchtige handelingen kan omvatten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip ‘seksuele handelingen’ in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht niet restrictief geïnterpreteerd dient te worden, maar dat de uitleg van dit begrip juist ruim moet zijn vanuit de beschermingsgedachte van deze bepaling. In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat ook artikel 239, lid 3, van het Wetboek van Strafrecht er toe dient minderjarigen in hun seksuele ontwikkeling te beschermen, doch dat dat alleen strafbaar is als een en ander tegen de wil plaats vindt, hetgeen juist bij hele jonge meisjes als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een bewijsprobleem zou kunnen opleveren. Ook daarin vindt het hof derhalve steun voor de ruime interpretatie van het begrip ‘seksuele handelingen’.
Gelet op deze ruime interpretatie en gelet op de context waarin het openen van de gulp en het tonen van de penis heeft plaatsgevonden, namelijk in de besloten omgeving van de garage van verdachte waarin alleen hij en de twee vijfjarige meisjes aanwezig waren, is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als seksuele handelingen in de zin van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte de meisjes met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van deze handelingen.’
11.
Voor zover rekwirant bekend heeft Uw Raad zich nog niet over de reikwijdte van het begrip seksuele handelingen in de zin van artikel 248d Sr uitgelaten. De verdediging heeft onder meer gesteld dat het tonen van een ontbloot geslachtsdeel geen seksuele handeling is in de zin van bedoelde bepaling.
12.
De wetgever kwalificeert het overtreden van artikel 248d Sr als daadwerkelijk seksueel misbruik. Plaatsing na artikel 240a Sr (het tonen van schadelijke voorwerpen aan minderjarigen) werd op grond van dat argument verworpen.5. De volledige naam van het verdrag van Lanzarotte (Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik6. ), op basis waarvan artikel 248d in ons wetboek va strafrecht werd opgenomen spreekt ook van seksueel misbruik.7. Vraag is of het openen van de gulp en het enkele tonen van de geslachtdelen, met het vereiste oogmerk, seksuele handelingen betreffen.
13.
Tekst en Commentaar stelt dat het moet gaan om daadwerkelijk uitgevoerde seksuele handelingen. Artikel 22 van het Verdrag van Lanzarote (verder ook ‘het Verdrag’ te noemen) stelt:
‘Each party shall take the necessary legislative or other measures to criminalise the intentional causing, for sexual purposes, of a child who has not reached the age set in application of Article 18, paragraph 2, to witness sexual abuse or sexual activities.’
14.
Voor zover rekwirant bekend bevat het Verdrag geen verdere toelichting op wat onder ‘sexual activities’ dient te worden begrepen. Voor een uitleg van seksueel misbruik (Sexual Abuse) verwijst het verdrag in artikel 3 (‘definitions’) naar de artikelen 18 tot en met 23 van het Verdrag. Daarin is evenwel niet opgenomen wat onder ‘sexual activities’ wordt verstaan.
15.
De minister stelt in de Memorie van Toelichting bij deze bepaling:
‘Het Verdrag spreekt over het opzettelijk getuige laten zijn van ‘seksueel misbruik of seksuele activiteiten’. Om die reden is in het voorgestelde artikel 248d Sr gekozen voor het ruime begrip ‘seksuele handelingen dat mede ontuchtige handelingen kan omvatten’.8. In die zin geeft het Verdrag en de Memorie van Toelichting weinig duidelijkheid over de invulling van de wetsterm ‘seksuele handelingen’.’
16.
Taalkundig bezien (zie bijvoorbeeld op internet de website van ‘wikipedia’) wordt het begrip ‘seksuele handelingen’ ruim uitgelegd. Er onder zou bijvoorbeeld ook nog vallen ‘het naar elkaar kijken’.9. Daarmee lijkt de intentie bepalend voor de invulling van het begrip. Dat dwingt eerder tot een restrictieve interpretatie.
17.
Nu noch de Minister, noch het Verdrag een nadere toelichting heeft gegeven op wat moet worden begrepen onder het begrip ‘sexual activities’ respectievelijk ‘seksuele handelingen’ dient dit begrip naar mening van rekwirant restrictief te worden geïnterpreteerd.
18.
Het hof heeft terzake feit 2 onder meer partieel vrijgesproken van het gedeelte ‘en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat ze hem wel mogen aanraken’. Dat was het gedeelte van de tenlastelegging dat aansluiting zocht bij het bestanddeel ‘ertoe bewegen’. Opgemerkt wordt dat het gedeelte van de bewezenverklaring dat resteert niet althans onvoldoende met zich brengt dat sprake is geweest van ‘er toe bewegen’, zoals artikel 248s Sr toch eist. Zo Uw Raad de interpretatie van de wets-term ‘seksuele handelingen’ niet onjuist en/of onbegrijpelijk althans in ieder geval door het Hof niet te ruim ingevuld acht, meent rekwirant dat cassatie desalniettemin dient te volgen omdat niet vastgesteld is dat sprake is/was van ‘ertoe bewegen’ als tenlastegelegd en bedoeld in artikel 248d Sr. In die zin ligt ook de vraag voor of het openen van de gulp en het tonen van de geslachtsdelen kan worden gekwalificeerd als ‘ertoe bewegen’.
19.
De Minister stelt in de Memorie van Toelichting10. :
‘Het bestanddeel ‘ertoe beweegt’ impliceert een actieve gedraging gericht op het brengen van het kind tot het getuige zijn van seksuele handelingen.’
Er dient derhalve niet alleen sprake te zijn van een ‘seksuele handeling’, maar ook van een actieve gedraging gericht op het getuige doen zijn.
20.
Nu in de wetsgeschiedenis geen nadere omschrijving kan worden aangetroffen dient naar mening van rekwirant de term seksuele handelingen juist terughoudend te worden uitgelegd. Het Hof heeft de term te ruim uitgelegd. Primair wordt verzocht om vernietiging.
21.
Subsidiair: gelet op het belang van duidelijkheid in de rechtspraktijk waar het betreft de uitleg van dit bestanddeel, geeft rekwirant Uw Raad in overweging om bij het Europese Hof van Justitie een prejustitiële vraag te stellen waar het betreft de uitleg van de aan het Verdrag van Lanzarote ontleende term ‘sexual activities’ en de reikwijdte daarvan, mede in het licht van onderhavige casus.
Middel iii:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder zijn de artikelen 45, 247 Sr en 348, 349, 350, 358, 359 jo. 415 Sv geschonden doordien het Gerechtshof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft bewezenverklaard dat rekwirant het onder 3 op de inleidende dagvaarding heeft begaan, althans doordien het verweer dat rekwirant diende te worden vrijgesproken terzake dit feit ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, is verworpen. De bewezenverklaring is onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
22.
Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 3. Bewezen is verklaard dat rekwirant op 4 december 2013 heeft gepoogd met [slachtoffer 2], die toen geen zestien jaar oud was, ontuchtige handelingen te plegen, bestaande uit het tonen van zijn penis en (daarbij) vragen of zij zijn penis wilde aanraken en/of op zijn penis wilde tikken.
23.
Als bewijsmiddelen voor dit feit — waar het gaat om bewijsmiddelen die de hele bewezenverklaring dekken — zijn door het Hof gebruikt, zakelijk weergegeven, de verklaringen van de meisjes zelf, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en de de-auditu verklaringen van de moeders van de beide meisjes, waarin zij, de moeders, verklaren wat zij hebben gehoord van hun dochter(s).
24.
De bron van bewijsmiddel 3 (verklaring van moeder van [slachtoffer 1]) is de moeder van [slachtoffer 2] (die het gebeurde op haar beurt weer van haar dochter had gehoord);
25.
Waar het betreft de poging tot het ontuchtig aanraken van de penis van rekwirant — datgene wat hem door het Hof wordt verweten — is het opnieuw slechts de verklaring van [slachtoffer 2] die over het begaan van dat concrete feit rept..
26.
De rechtbank stelt met betrekking tot feit 3:
‘Ten aanzien van het derde feit op de dagvaarding overweegt de rechtbank dat de steller van de tenlastelegging kennelijk heeft gedoeld op een poging met [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen te plegen door haar zijn penis te tonen en aan haar te vragen of zij deze wilde aanraken en/of daarop wilde tikken. In het dossier komt met betrekking tot deze feitelijke handelingen in deze context bezien enkel naar voren dat [slachtoffer 2] in het studioverhoor heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op de piemel heeft van verdachte een tikkende beweging heeft gemaakt, maar dat zij, [slachtoffer 2], dat niet heeft gedaan. Het enkele feit dat [slachtoffer 2] op 4 december 2013 tegen haar moeder heeft verklaard dat verdachte, toen de piemel uit de broek van de verdachte was gekomen, tegen hun zei dat zij ‘zo’ moesten doen en dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij dit ook mocht doen (daarmee doelend op een klopgebaar ter hoogte van het kruis verdachte) maakt dit niet anders, nu deze verklaring een verklaring van horen zeggen is die is terug te voeren op een en dezelfde bron, namelijk de verklaring van [slachtoffer 2]. Verdachte is tijdens de terechtzitting van 9 juli 2014, geconfronteerd met het gerelateerde in het reclasseringsrapport, te weten dat naar zijn zeggen een van de aangeefsters eenmaal over zijn kleding op zijn geslachtsdeel heeft getikt. Verdachte heeft ter terechtzitting vervolgens bevestigd dat een van de meisjes eenmaal over zijn kleding op zijn geslachtsdeel heeft getikt. Daarbij heeft verdachte niet kunnen aangeven wie van de twee meisjes dit had gedaan. Ook op basis van deze verklaring, in combinatie met de verklaring van [slachtoffer 2], kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gevraagd zijn penis aan te willen raken en/of daarop te willen tikken. Nu zich voor het overige geen aanknopingspunten in het dossier bevinden om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit te komen, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.’11.
27.
Uw Raad heeft, als gezegd, eerder overwogen dat het van belang kan zijn dat de feitenrechter zijn oordeel dat aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, nader motiveert.12. Een dergelijke nadere motivering ontbreekt in onderhavige uitspraak ook terzake feit 3. Gelet op de ontkenning van rekwirant dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd of heeft gepoogd te plegen, alsmede op het verweer van de verdediging dat er onvoldoende wettig en overtuigend betrouwbaar bewijs was terzake dit feit, en het gegeven dat alle belastende verklaringen ook waar het betreft dit feit afkomstig zijn uit een enkele bron (van een meisje van vijf jaar), had het Hof tenminste in een nadere motivering moeten aangeven waarom het desondanks toch tot een bewezenverklaring kon komen. De bewezenverklaring is derhalve ook wat betreft dit feit ontoereikend gemotiveerd.
Concluderend:
Om de hierboven genoemde reden verzoekt rekwirant Uw Raad het arrest van het Gerechtshof te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.W. Stoet, advocaat te Den Haag, kantoorhoudende aan de van Diemenstraat 202 (2518 VH), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Den Haag, november 2015
M.W. Stoet
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑11‑2015
Vonnis in deze zaak (Rechtbank Den Haag, de dato 23 juli 2014), pagina 4.
Zie: HR 13 juli 2010, NJ 2010, 515.
Pleitnota verdediging (ten behoeve van zitting bij het gerechtshof], pagina 2.
Zie pagina 7 en 8 van het arrest.
Aldus R.S.B. Kool in ‘Tekst en Commentaar Strafrech’t, 10e druk, p. 1432, onder 1.
Tractatenblad 2008, 58; Staatsblad 2009, 543).
‘Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse’.
Tweede Kamer de Staten generaal, Vergaderjaar 2008–2009, 31 810, no. 3, p. 8.
Tweede Kamer de Staten generaal, Vergaderjaar 2008–2009, 31 810, no. 3, opnieuw p. 8.
Vonnis in deze zaak (Rechtbank Den Haag, de dato 23 juli 2014), pagina 4.
Zie: HR 13 juli 2010, NJ 2010, 515.