Hof Den Haag, 23-02-2015, nr. 22-003380-14
ECLI:NL:GHDHA:2015:329
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
23-02-2015
- Zaaknummer
22-003380-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:329, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑02‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1328, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van een drietal zedendelicten, waarvan zeer jonge kinderen het slachtoffer zijn geworden, tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en voorts tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof komt tot het oordeel dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip ‘seksuele handelingen’ in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht niet restrictief geïnterpreteerd dient te worden, maar dat de uitleg van dit begrip juist ruim moet zijn vanuit de beschermingsgedachte van deze bepaling. De wetgever heeft immers beoogd deze categorie opgroeiende kinderen tegen schadelijke beïnvloeding van hun seksuele en persoonlijke ontwikkeling te beschermen. Hieronder valt ook het opzettelijk getuige laten zijn van seksueel misbruik of seksuele activiteiten.
PROMIS
Rolnummer: 22-003380-14
Parketnummer: 09-820443-13
Datum uitspraak: 23 februari 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
9 februari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden - kort gezegd - verplicht reclasseringscontact en een behandelverplichting. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 04 december 2013 te Hillegom, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het zich (deels) laten uitkleden door die [slachtoffer 1] en/of het laten betasten van zijn, verdachtes penis;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 4 december 2013 te Hillegom, twee, althans een of meer een perso(o)n(en) (meisje(s)) genaamd [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag] 2008) en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag] 2008), waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van en/of in de directe nabijheid van die van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], zijn broek omlaag te trekken en/of zijn gulp te openen en/of zijn (stijve) ontblote penis te tonen en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat ze hem wel mogen aanraken;
3.
hij op of omstreeks 04 december 2013 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, bestaande uit het tonen van zijn penis en/of (daarbij) vragen aan die [slachtoffer 2] of zij zijn, verdachtes penis wilde aanraken en/of op zijn penis wilde tikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 04 december 2013 te Hillegom, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het zich door die [slachtoffer 1] laten betasten van zijn, verdachtes penis;
2.
hij op 4 december 2013 te Hillegom, twee meisjes genaamd [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag] 2008) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag] 2008), waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijn gulp te openen en zijn ontblote penis te tonen;
3.
hij op 04 december 2013 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen te plegen, bestaande uit het tonen van zijn penis en (daarbij) vragen aan die [slachtoffer 2] of zij zijn, verdachtes penis wilde aanraken en/of op zijn penis wilde tikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
De uitgewerkte bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde:
1. Een proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 6 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1609-2013165247-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 48 e.v.)
als een gesprek tussen de verbalisanten en de ouders van [slachtoffer 2] op 6 december 2013:
[Slachtoffer 2] heeft op 4 december 2013 tegen haar moeder gezegd dat ze de piemel van de bootman heeft gezien. De bootman is [naam verdachte].
Waar is het gebeurd: [adres].
Wanneer is het gebeurd: Tussen 1 oktober 2013 en 4 december 2013 17.00 uur.
Wie is de verdachte: [naam verdachte], geboren op [geboortedag] 1966.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 6 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1613-2013165247-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in
- zakelijk weergegeven - (blz. 52 e.v.):
als de op 6 december 2013 afgelegde verklaring van [moeder van slachtoffer 2]:
Ik wil aangifte doen. Ik ben namens mijn dochter [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 2008, gerechtigd aangifte te doen.
Op 4 december 2013 zei [slachtoffer 2] dat zij in de garage van de bootman is geweest samen met [slachtoffer 1]. Ik hoorde dat zij zei dat zij zijn siusiaska hadden gezien. [Slachtoffer 2] noemt de piemel van een man siusiaska. [Slachtoffer 2] vertelde dat de bootman zijn broek een stukje open deed en dat zijn piemel eruit kwam. [Slachtoffer 1] zou gezegd hebben: “Kijk dat is een piemel.” [Slachtoffer 2] zei tegen mij dat de bootman toen tegen hun zei dat zij “zo” moesten doen. Terwijl [slachtoffer 2] dit zei maakte zij met haar hand een klopgebaar ter hoogte van haar kruis. [Slachtoffer 2] zei tegen mij dat [slachtoffer 1] dit gedaan had. De bootman had toen tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij dit ook mocht doen en [slachtoffer 2] vertelde tegen mij dat zij gezegd had tegen hem dat zij dat niet wilde.
3. Een proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 5 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1609-2013165123-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 35 e.v.)
als een gesprek tussen de verbalisanten en de moeder van [slachtoffer 1] op 5 december 2013:
Er was melding gemaakt door [moeder van slachtoffer 2] bij de politie dat er met haar dochter [slachtoffer 2] mogelijk ontucht was gepleegd. Hierbij zou [slachtoffer 1] aanwezig zijn geweest. Er was een man geweest die had gevraagd of ze met hem mee naar binnen wilden komen. In de garage had die man een bobbel in zijn broek. De piemel kwam uit de broek. Hij vroeg aan de kinderen of ze er aan wilden zitten. [Slachtoffer 1] zou wel aan de piemel van de man hebben gezeten. [Slachtoffer 2] had er niet aan gezeten.
Waar is het gebeurd: [adres].
Wanneer is het gebeurd: Tussen 4 december 2013 15.00 uur en 4 december 2013 17.00 uur.
Wie is de verdachte: [naam verdachte].
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1609-2013165123-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in
- zakelijk weergegeven - (blz. 38 e.v.):
als de op 5 december 2013 afgelegde verklaring van [moeder van slachtoffer 1]:
Ik wil aangifte doen. Ik ben namens mijn dochter [slachtoffer 1], geboren [geboortedag] 2008, gerechtigd aangifte te doen.
Ik vroeg [slachtoffer 1] of er op 4 december 2013 nog iets grappigs gebeurd was. Ook vroeg ik of die meneer alleen was. [Slachtoffer 1] zei dat hij alleen was. Over dat grappigs zei ze, dat ze hadden moeten lachen, omdat ze zijn piemel hadden gezien. Ze had verteld dat die piemel eerst in zijn broek was en toen er buiten.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 december 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1613-2013165123-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 20 e.v.):
als de op 10 december 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
Er zijn twee schoolmeisjes in de buurt. Ik was in de garage bezig. Het blonde meisje liep mee met mij. Toen kwam dat andere meisje erbij. Het blonde grietje deed mijn broek open. Eigenlijk is er niets gebeurd. Met eigenlijk bedoel ik met die gulp twee keer. De ene die achter mij woont heet [naam slachtoffer 2].
6. De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 juli 2014 verklaard -zakelijk weergegeven-:
U houdt mij het gedeelte van het reclasseringsadvies voor waarin wordt beschreven dat één van de meisjes over mijn kleding heen op mijn geslachtsdeel tikt. Dat is inderdaad gebeurd, volgens mij maar één keer.
7. De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2015 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het meisje met de blonde haren is [slachtoffer 1].
8. Een proces-verbaal d.d. 15 januari 2014 van de politie Hollands Midden. Dit proces-verbaal, zijnde een uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer 2], houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 92 e.v.):
als de op 7 december 2013 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
V: Wie waren d’r allemaal in de garage?
A: Die meneer en ik en [slachtoffer 1].
(…)
A: Alleen maar gewoon dat ik z’n piemel zag, want hij doet z’n rits van z’n broek nooit ‘s een keertje dicht.
(…)
V: Hé, en nou vertelde je over deze meneer en dat je z’n piemel hebt gezien en dat [slachtoffer 1] dit deed. En waar deed ze dit dan mee?
A: Met d’r hand.
V: En waar kwam ze dan met d’r hand aan?
A: Tegen de piemel van die meneer.
V: Waar gebeurde dat met die piemel van die meneer?
A: Dat gebeurde in de garage.
9. Een proces-verbaal van d.d. 4 januari 2014 van de politie Hollands Midden. Dit proces-verbaal, zijnde een uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer 1], houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 110 e.v.):
als de op 7 december 2013 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
A: En hij had van z’n broek z’n rits nog open staan en toen zag ik z’n piemel.
Nadere bewijsvoering
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen – aangevoerd dat de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is van een daadwerkelijk uitgevoerde seksuele handeling. Voor zover er al een piemel zou zijn gezien, komt dit enkel doordat de rits open stond.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de Nederlandse zedelijkheidswetgeving zijn personen beneden de leeftijd van zestien jaar seksueel minderjarig. De wetgever heeft met de strafbepaling van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht beoogd deze categorie opgroeiende kinderen tegen schadelijke beïnvloeding van hun seksuele en persoonlijke ontwikkeling te beschermen. Hieronder valt ook het opzettelijk getuige laten zijn van seksueel misbruik of seksuele activiteiten. Om die reden is artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht gekozen voor het ruime begrip seksuele handelingen, dat mede ontuchtige handelingen kan omvatten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip ‘seksuele handelingen’ in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht niet restrictief geïnterpreteerd dient te worden, maar dat de uitleg van dit begrip juist ruim moet zijn vanuit de beschermingsgedachte van deze bepaling. In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat ook artikel 239, lid 3, van het Wetboek van Strafrecht er toe dient minderjarigen in hun seksuele ontwikkeling te beschermen, doch dat dat alleen strafbaar is als een en ander tegen de wil plaats vindt, hetgeen juist bij hele jonge meisjes als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een bewijsprobleem zou kunnen opleveren. Ook daarin vindt het hof derhalve steun voor de ruime interpretatie van het begrip ‘seksuele handelingen’.
Gelet op deze ruime interpretatie en gelet op de context waarin het openen van de gulp en het tonen van de penis heeft plaatsgevonden, namelijk in de besloten omgeving van de garage van verdachte waarin alleen hij en de twee vijfjarige meisjes aanwezig waren, is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als seksuele handelingen in de zin van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte de meisjes met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van deze handelingen.
Het hof acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met ontuchtig oogmerk iemand, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen,
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging om met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als – dadelijk uitvoerbaar te verklaren - bijzondere voorwaarden - kort gezegd - verplicht reclasseringscontact, een behandelverplichting en een locatieverbod.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel corrumperen van twee meisjes van vijf jaar door in hun nabijheid zijn gulp te openen en zijn ontblote penis aan deze twee meisjes te tonen. Bovendien heeft hij ontuchtige handelingen gepleegd door één van de meisjes zijn ontblote penis te laten betasten en het andere meisje daartoe aan te zetten. Dit zijn zeer ernstige feiten. Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op de beide meisjes had. Door zijn handelen heeft hij niet alleen het vertrouwen beschaamd dat deze kinderen in hem hadden gesteld maar ook het vertrouwen dat hij van hun ouders genoot als buurtbewoner. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de meisjes op zeer jonge leeftijd op ongepaste wijze heeft geconfronteerd met seksualiteit.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen d.d. 21 april 2014 en 23 juni 2014 blijkt dat het handelen van de verdachte impact heeft gehad op de levens van de twee jonge meisjes en hun ouders.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk zedendelict, zij het al langer geleden (1997).
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 4 februari 2014. Hieruit volgt dat – ingeval van een bewezenverklaring – geadviseerd wordt om aan de verdachte een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met bijzondere voorwaarden een passende en geboden reactie vormen. Het hof ziet, gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, onvoldoende aanknopingspunten om de door de advocaat-generaal gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden in de zin van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht te bevelen.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft mr. J.A.C. Bruin zich als gemachtigde namens [moeder benadeelde partij 1], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [benadeelde partij 1], als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 74,21. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
In hoger beroep is deze vordering verhoogd tot een bedrag van € 147,74. Ingevolge artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering voegen in hoger beroep. Derhalve is de vordering van de benadeelde partij thans aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van
€ 74,21.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 74,21 en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer (naam slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 74,21 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft mr. J.A.C. Bruin zich als gemachtigde namens [moeder benadeelde partij 2], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [benadeelde partij 2], als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 700,04. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 125,86 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 640,40.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 125,86 en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 125,86 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 125,86 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 en 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 247 en 248d van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te 2594 AH Den Haag), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde deel te nemen aan een zedenbehandeling en indien geïndiceerd deel te nemen aan een diagnostisch onderzoek.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij, de ouders van [benadeelde partij 1]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ouders van [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 74,21 (vierenzeventig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ouders van [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 74,21 (vierenzeventig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij, de ouders van [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ouders van [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 125,86 (honderdvijfentwintig euro en zesentachtig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ouders van [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 125,86 (honderdvijfentwintig euro en zesentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.F. de Knoop,
mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. A.W.M. Bijloos,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2015.
Mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. A.W.M. Bijloos zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.