Vgl. HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9205, NJ 2012, 322, m.nt. T.M. Schalken onder NJ 2012, 323.
HR, 31-01-2017, nr. 15/02567
ECLI:NL:HR:2017:118, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2017
- Zaaknummer
15/02567
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:118, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1445, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:1445, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:118, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑06‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑01‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/118 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2017-0077 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/64
Uitspraak 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Niet beslist op telefonisch aanhoudingsverzoek van secretaresse van raadsvrouwe. Hof heeft met het oog op het belang van het recht van verdachte op verdediging in de onverklaarde afwezigheid van de raadsvrouwe aanleiding gevonden door de griffier te laten onderzoeken of zij op de hoogte was van de tz. in h.b. Secretaresse van raadsvrouwe heeft de reden voor het niet-verschijnen telefonisch aan griffier medegedeeld (tz. verkeerd genoteerd in agenda) en verzocht de zaak aan te houden. Uit de omstandigheid dat tegen niet verschenen verdachte verstek is verleend en met de behandeling van de zaak is voortgegaan, moet worden afgeleid dat het Hof het aanhoudingsverzoek heeft afgewezen. Met het oog op belang van het recht op verdediging had het Hof die afwijzing met redenen behoren te omkleden. CAG: anders.
Partij(en)
31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/02567
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 mei 2015, nummer 22/000054-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest:
(i) de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam heeft de verdachte ter zake van "wederspannigheid" en "bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken;
(ii) tegen dat vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld;
(iii) het Hof heeft de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat de verdachte geen schriftelijke of mondelinge bezwaren heeft opgegeven tegen het vonnis en het Hof ook zelf geen redenen heeft gezien voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte, gedagvaard als:
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Raza, advocate te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De griffier neemt telefonisch contact op het met het advocatenkantoor van mr. Raza. De secretaresse van mr. Raza deelt desgevraagd mede dat de datum van de terechtzitting verkeerd is genoteerd in de agenda en dat mr. Raza heden elders zitting heeft. De secretaresse verzoekt de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd."
2.2.3.
Blijkens voormeld proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten. Onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek is het hiervoor vermelde arrest uitgesproken.
2.3.
Klaarblijkelijk heeft het Hof met het oog op het belang van het recht van de verdachte op verdediging in de onverklaarde afwezigheid van de raadsvrouwe aanleiding gevonden door de griffier te laten onderzoeken of zij op de hoogte was van dag en tijdstip van de terechtzitting in hoger beroep en is in dat kader door de secretaresse van de raadsvrouwe de reden voor het niet-verschijnen medegedeeld met daaraan gekoppeld het verzoek de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden.
2.4.
Uit de omstandigheid dat tegen de niet verschenen verdachte verstek is verleend en met de behandeling van de zaak is voortgegaan, moet worden afgeleid dat het Hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling heeft afgewezen. Met het oog op voormeld belang van het recht op verdediging en gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, had het Hof die afwijzing met redenen behoren te omkleden. Voor zover het middel klaagt over het ontbreken van die motivering, is het gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, V. van den Brink, A.L.J. van Strien en E.F. Faase, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2017.
Conclusie 13‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Niet beslist op telefonisch aanhoudingsverzoek van secretaresse van raadsvrouwe. Hof heeft met het oog op het belang van het recht van verdachte op verdediging in de onverklaarde afwezigheid van de raadsvrouwe aanleiding gevonden door de griffier te laten onderzoeken of zij op de hoogte was van de tz. in h.b. Secretaresse van raadsvrouwe heeft de reden voor het niet-verschijnen telefonisch aan griffier medegedeeld (tz. verkeerd genoteerd in agenda) en verzocht de zaak aan te houden. Uit de omstandigheid dat tegen niet verschenen verdachte verstek is verleend en met de behandeling van de zaak is voortgegaan, moet worden afgeleid dat het Hof het aanhoudingsverzoek heeft afgewezen. Met het oog op belang van het recht op verdediging had het Hof die afwijzing met redenen behoren te omkleden. CAG: anders.
Nr. 15/02567 Zitting: 13 december 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 21 mei 2015 door het Gerechtshof Den Haag op de voet van het bepaalde in art. 416 lid 2 Sv niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Rotterdam d.d. 3 november 2014, waarbij hij wegens 1 “wederspannigheid” en 2 “bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Namens de verdachte heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een zijdens de verdediging gedaan verzoek om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt daaromtrent het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
(…)
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Raza, advocate te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De griffier neemt telefonisch contact op het met het advocatenkantoor van mr. Raza. De secretaresse van mr. Raza deelt desgevraagd mede dat de datum van de terechtzitting verkeerd is genoteerd in de agenda en dat mr. Raza heden elders zitting heeft. De secretaresse verzoekt de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vordert, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch heden ter terechtzitting is verschenen, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.”
5. Het hof heeft het door de secretaresse van verdachtes raadsvrouw gedane verzoek tot aanhouding kennelijk niet gezien als een verzoek waarop hij gelet op het bepaalde in art. 328 jo. 331 jo. 415 Sv diende te beslissen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder het bepaalde in art. 328 jo. 331 Sv, voorziet niet in de mogelijkheid dat zijdens de verdachte anderen dan verdachte en zijn advocaat een verzoek tot aanhouding doen.1.Dat klemt in het onderhavige geval temeer omdat de secretaresse van verdachtes raadsvrouw kennelijk niet namens verdachtes advocate maar - overigens een lofwaardig initiatief om te redden wat er te redden viel - op eigen houtje handelde. Het is mosterd na de maaltijd, maar zij had een daartoe gemachtigd confrère van mr. Raza moeten inschakelen om het verzoek te doen.
6. Het valt op dat in cassatie geheel in het midden blijft of verdachtes raadsvrouw wel aanhouding van de behandeling had willen verzoeken om verdachte in staat te stellen het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep bij te wonen. Het kan heel wel zo zijn dat zij geen contact meer heeft gehad met haar cliënt en daarom ter terechtzitting ook niets van belang naar voren kon c.q. wilde brengen.
7. Voorts wordt in de toelichting op het middel gesteld dat het hof de behandeling van de zaak had moeten aanhouden omdat de verdachte onmiskenbaar door een fout van zijn advocaat verstoken bleef van rechtsbijstand.
8. De verdachte heeft bij gemachtigde hoger beroep ingesteld. Er is getracht de dagvaarding in hoger beroep uit te reiken op het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres [a-straat 1], Rotterdam. Dat is niet gelukt. Vervolgens is de dagvaarding uitgereikt aan de griffier van de rechtbank en is de dagvaarding hoger beroep per brief gezonden naar genoemd adres. Verdachte is niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen en heeft dus niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt zijn bezwaren tegen het vonnis van de politierechter op te geven. In aanmerking genomen dat de verdachte met het oog op het bijwonen van het hoger beroep de justitiële autoriteiten niet op de hoogte heeft gesteld van een adres waarop hij bereikbaar was hoewel hij, nu hij immers hoger beroep heeft ingesteld, wist dat zijn zaak in hoger beroep zou worden behandeld, heeft de verdachte niet alle van hem redelijkerwijs te vergen moeite gedaan2.om zijn zaak te dienen.3.In die omstandigheden behoefde het hof in het bepaalde in art. 6 lid 1 jo. lid 3, aanhef en onder c, EVRM geen aanleiding te zien de behandeling van de zaak ambtshalve aan te houden.4.Daarbij teken ik aan dat in cassatie niet wordt gesteld dat verdachtes raadsvrouwe, die volgens een aan de schriftuur gehecht mailbericht “door cliënt bepaaldelijk was gevolmachtigd om de verdediging namens cliënt te voeren”, voorafgaand aan de zitting overleg met de verdachte heeft gepleegd over de te voeren verdediging, alsmede over de vraag of hij al dan niet ter terechtzitting in hoger beroep zou verschijnen.
9. Het middel faalt.
10. Het tweede middel houdt in dat het oordeel dat de verdachte niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep gelet op de bijzonderheden van de onderhavige zaak onbegrijpelijk is gemotiveerd.
11. Het Hof motiveerde de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep als volgt:
“De verdachte heeft geen schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
12. Volgens de toelichting op het middel had het hof in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, hierin bestaande dat verdachtes raadsvrouwe door een vergissing harerzijds het onderzoek ter terechtzitting niet heeft bijgewoond, aanleiding moeten zien af te zien van niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep op grond van het bepaalde in art. 416 lid 2 Sv.
13. Bij de bespreking van het eerste middel heb ik uiteengezet waarom het hof de behandeling van de zaak niet had behoeven aan te houden. Daarvan uitgaande heeft de verdachte noch in eerste aanleg noch in hoger beroep, noch in persoon noch bij monde van zijn advocaat verweer gevoerd. In die omstandigheden geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
14. Helemaal onvoordelig is de beslissing van het hof voor de verdachte overigens niet. Deze behoedt hem immers voor eventuele oplegging van een zwaardere straf, een mogelijkheid die de appelrechter ook heeft indien alleen de verdachte in hoger beroep is gekomen.
15. Het middel faalt.
16. Het (bij aanvullende schriftuur ingediende) derde middel houdt in dat de beslissing van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is, onbegrijpelijk is omdat geen proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg is opgemaakt.
17. De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld, dus niet ter terechtzitting verschenen. In cassatie wordt niet gesteld dat op de terechtzitting in eerste aanleg getuigen of deskundigen zijn gehoord dan wel een benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd terwijl van een of ander ook niet blijkt uit de stukken die de griffier van het hof op de voet van het bepaalde in art. 434 lid 1 Sv heeft gezonden aan de griffier van de Hoge Raad. Gelet op het bepaalde in art. 378 lid 2, aanhef en onder d, Sv behoefde de politierechter in de onderhavige zaak dus geen proces-verbaal van de terechtzitting op te maken.
18. In de toelichting op het middel wordt niet gesteld dat de verdachte door het ontbreken van dat proces-verbaal niet in staat was grieven tegen het vonnis op te geven. Dat ligt ook niet voor de hand omdat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg niet is verschenen en de behandeling in eerste aanleg zich dus zal hebben beperkt tot het voordragen van de zaak, de mededeling van de korte inhoud van de stukken en het voorlezen van de vordering door de officier van justitie, terwijl de inhoud van de vordering kenbaar is uit de zich in het dossier bevindende, door de officier van justitie overeenkomstig het bepaalde in art. 311 lid 1 Sv overgelegde vordering.
19. De beslissing van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is, is dus - ook al is geen proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg opgemaakt - allesbehalve onbegrijpelijk.
20. Het middel faalt.
21. Het tweede en het derde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
22. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2016
Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rov. 3.37: “van degene die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, [mag] worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appèldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt.”
Zie voor het belang van deze omstandigheid EHRM 22 november 2011, Appl. no. 48132/07 (Andreyev v. Estonia), par. 77.
Vgl. HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:16, waarin geoordeeld werd dat van verschoonbare termijnoverschrijding bij het instellen van een rechtsmiddel geen sprake was, ook al had de verdachte voor het tijdig instellen van het rechtsmiddel - naar later bleek ten onrechte - vertrouwd op zijn advocaat.
Beroepschrift 03‑06‑2016
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
(strafzaken)
Inzake : [rekwirant]/OM I c
Onze ref. : MUCH. 16.007
Cliënt : [rekwirant], geb. [geboortedatum]-1991
Parketnr. : 10.044318.13
Rolnr. : 22.000054.15
Griffienr HR : S 15/02567
raadsman : B. Kizilocak
Per telefax : 070 - 361 74 84
en in vijfvoud per gewone post
Rotterdam, 3 juni 2016
Geeft eerbiedig te kennen:
[rekwirant], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande;
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag, uitgesproken op 21 mei 2015 het volgende, aanvullende middel van cassatie voordraagt:
Middel III
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 348, 350, 415 en 416 Sv geschonden. Het hof heeft rekwirant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep mede doordat hij ambtshalve geen redenen zag voor een behandeling van het hoger beroep. Dat oordeel is niet begrijpelijk gemotiveerd aangezien het proces-verbaal van de politierechter ontbrak is het dossier.
Toelichting
Het hof heeft rekwirant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep:
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft geen schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
De politierechter heeft op 3 november 2014 ter zake van wederspannigheid en bedreiging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, tegen welke uitspraak hoger beroep is ingesteld. Het proces-verbaal van die zitting ontbreekt in het cassatiedossier. Navraag door de griffie van de Hoge Raad heeft geleerd, dat, een dergelijk proces-verbaal evenmin aanwezig is bij het hof en dat, dat proces-verbaal niet is opgemaakt.
De bevoegdheid ex art. 416 lid 2 Sv doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de appèlrechter voor een juiste beantwoording van alle vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Rekwirant verwijst hiervoor naar de conclusie van de advocaat-generaal van 29 mei 2012 ECLI:NL:PHR:2012:BV9208 waarin hij aangeeft dat van de rechter een nadere motivering van de op art. 416 Sv gebaseerde niet-ontvankelijkheid worden gevergd wanneer uit de stukken het ernstig vermoeden rijst de rechter de hiervoor genoemde verantwoordelijkheid niet heeft waargemaakt. Rekwirant meent dat, dat ernstige vermoeden in deze zaak aan de orde is. Immers het proces-verbaal van de zitting van 3 november 2014 was klaarblijkelijk niet aanwezig toen het hof rekwirant op de voet van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaarde. Het is onduidelijk op basis waarvan het hof heeft gecontroleerd of de beslissing van de politierechter door de beugel kon en of op de zitting van de politierechter alle voorschriften zijn nageleefd. Het had daarom op de weg van het hof gelegen om de niet-ontvankelijk verklaring nader te motiveren. Die nadere motivering ontbreekt evenwel zodat de beslissing om rekwirant niet-ontvankelijk te verklaren niet begrijpelijk is gemotiveerd.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Mathenesserlaan 214 (3021 HM), die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
B. Kizilocak
Beroepschrift 25‑01‑2016
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden (strafzaken)
Inzake : [rekwirant]/OM I c Onze ref. : MUCH.16.007
Cliënt : [rekwirant], geb. [geboortedatum]-1991
Parketnr. : 10.044318.13
Rolnr. : 22.000054.15
Griffienr HR : S 15/02567
raadsman : B. Kizilocak
Per telefax : 070 — 753 03 52 (adm. straf)
en in vijfvoud per gewone post
Rotterdam, 25 januari 2016
Geeft eerbiedig te kennen:
[rekwirant], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande;
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag, uitgesproken op 21 mei 2015 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
MIDDEL I
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 6 EVRM, 278, 330 & 415 Sv geschonden. Van de zijde van de verdediging is verzocht om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. Het hof heeft verzuimd om op dat verzoek een beslissing te nemen (A). Daarnaast is niet begrijpelijk dat het hof niet op eigen initiatief het onderzoek ter terechtzitting heeft aangehouden (B).
Toelichting
Voor zover thans relevant houdt het proces-verbaal van de zitting van het hof van 21 mei 2015 het volgende in:
"De verdachte, gedagvaard als:
[rekwirant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Raza, advocate te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De griffier neemt telefonisch contact op het met het advocatenkantoor van mr. Raza. De secretaresse van mr. Raza deelt desgevraagd mede dat de datum van de terechtzitting verkeerd is genoteerd in de agenda en dat mr. Raza heden elders zitting heeft. De secretaresse verzoekt de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vordert, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch heden ter terechtzitting is verschenen, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak."
Onderdeel A
Het gaat in deze zaak om een aanhoudingsverzoek dat is gedaan wegens afwezigheid van mr S. Raza. Door een vergissing was zij er namelijk niet van op de hoogte dat de zitting zou plaatsvinden op 21 mei 2015. Het aanhoudingsverzoek is gedaan door de secretaresse van mr S. Raza. Het is evenwel evident dat zij dit heeft gedaan namens de raadsvrouw. (Namens wie zou de secretaresse dit immers anders moeten hebben gedaan?) Het hof diende te beslissen op dit aanhoudingsverzoek, maar heeft dat verzuimd, hetgeen nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting met zich meebrengt1..
Onderdeel B
Kennelijk heeft het hof in de gang van zaken omtrent de afwezigheid van mr S. Raza geen aanleiding gezien de zaak ambtshalve aan te houden. Dat is evenwel niet begrijpelijk.
In het arrest van 11 mei 2004 (ECLI:NL:2004:AO5716) overwoog uw Raad:
‘3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter van 21 juni 2001 houdt als mededeling van de verdachte, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Vanmorgen pas ontving ik de dagvaarding voor de zitting van heden. Ik heb vervolgens contact opgenomen met mijn raadsvrouw mr. Goudswaard, die mij adviseerde ter zitting te verschijnen.’
3.3.
In die uitlatingen van de verdachte had de Politierechter aanleiding behoren te vinden om te onderzoeken of de verdachte zijn verdediging voldoende had kunnen voorbereiden en of hij wenste dat de raadsvrouwe tot wie hij zich had gewend hem bij de behandeling van de zaak zou bijstaan en had de Politierechter zo nodig de behandeling van de zaak in het belang van de verdediging dienen aan te houden.
Nu van een dergelijk onderzoek niet blijkt, lijdt het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid, zodat het middel gegrond is, de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.’
In de bijbehorende conclusie schreef AG Fokkens:
‘10. Verder kan uit EHRM 21 april 1998 (Daud), Reports of Judgments and Decisions, 1998-
II, no. 69, p. 739 e.v., worden afgeleid dat de zittingsrechter niet altijd passief mag blijven. Indien blijkt dat een verdachte geen effectieve rechtsbijstand heeft genoten moet de zittingsrechter — wanneer de omstandigheden van de zaak dat vereisen — op eigen initiatief het onderzoek ter terechtzitting aanhouden (Daud, § 42).’
In zijn conclusie bij ECLI:NL:2005:AU3430 schrijft AG Knigge:
- ‘10.
Uitgangspunt van het Europees Hof is aldus dat een verdragsstaat niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor elke tekortkoming aan de kant van de advocaat.(4) Op dit uitgangspunt maakt het mensenrechtenhof een uitzondering voor de gevallen waarin sprake is van een verzuim van de advocaat dat ‘manifest’ is of dat genoegzaam onder de aandacht van de bevoegde nationale autoriteiten is gebracht. In de zaak Czekalla oordeelde het EHRM art. 6 EVRM geschonden omdat de advocate van de klager had verzuimd ‘to comply with a simple and purely formal rule when lodging the appeal on points of law to the Supreme Court’. In dit verband overwoog het EHRM dat ‘negligent failure to comply with a purely formal condition’ niet kan worden gelijkgesteld met ‘an injudicious line of defence or a mere defect of argumentation’. Daarbij kent het EHRM betekenis toe aan de specifieke omstandigheden van het geval, die zich in de zaak Czekalla daardoor kenmerkten dat het een buitenlander betrof die de Portugese taal niet machtig was en die, bij gegrondheid van de tegen hem ingebracht beschuldigingen, een lange gevangenisstraf tegemoet kon zien.’
Rekwirant heeft geen effectieve rechtsbijstand genoten. Immers rekwirants raadsvrouw heeft de zitting niet bijgewoond. Dit, door een menselijke fout bij het noteren van de zittingsdatum. Dit is geen tekortkoming van de raadvrouw tengevolge van een ‘injudicious line of defence’ of een ‘mere defect of argumentation’. Deze vergissing was evident en bekend bij het hof. Het hof had dit eenvoudig kunnen redresseren door op eigen initiatief te zaak aan te houden zodat rekwirant op een nadere zitting alsnog voorzien zou zijn van effectieve rechtsbijstand. Dat het hof hiervoor kennelijk geen aanleiding heeft niet gezien, is niet begrijpelijk.
MIDDEL II
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen, 348, 350, 415 en 416 Sv geschonden. Het hof heeft rekwirant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat hij geen grieven heeft ingediend noch mondeling zijn bezwaren tegen de uitspraak in eerste aanleg heeft opgegeven. Dat oordeel is gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak onbegrijpelijk gemotiveerd.
Toelichting
Het hof heeft rekwirant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep:
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft geen schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
Rekwirant realiseert zich dat volgens vaste jurisprudentie van uw Raad een beslissing ex art. 416 lid 2 Sv in hoge mate afhankelijk is van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, hetgeen meebrengt dat diens oordeel daaromtrent in cassatie in beperkte mate kan worden getoetst. Niettemin meent rekwirant dat de beslissing strekkende tot niet-ontvankelijkheid gelet op de omstandigheden in deze zaak niet begrijpelijk is gemotiveerd.
Het is juist dat er geen grieven zijn ingediend. Het is ook juist dat rekwirant niet ter zitting is verschenen. Dat neemt niet weg dat rekwirant een raadsvrouw heeft ingeschakeld om hem te vertegenwoordigen. Deze was door een menselijke vergissing niet aanwezig ter terechtzitting teneinde de verdediging te voeren. Het proces-verbaal van de zitting van 21 mei 2015 vermeldt hierover:
‘De raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Raza, advocate te Rotterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De griffier neemt telefonisch contact op het met het advocatenkantoor van mr. Raza. De secretaresse van mr. Raza deelt desgevraagd mede dat de datum van de terechtzitting verkeerd is genoteerd in de agenda en dat mr. Raza heden elders zitting heeft. De secretaresse verzoekt de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd.’
Het hof kon er niet zonder meer van uit gaan dat mr S. Raza niet gemachtigd was de verdediging te voeren. (Zij heeft (mogelijk ten overvloede) bevestigd dat zij gemachtigd was de verdediging te voeren (bijlage 1)).
De opstelling van het hof getuigt wel van een erg formalistische benadering aangezien evident is waarom niet mondeling bezwaren tegen de beslissing van de politierechter konden worden opgegeven, nl. doordat de raadsvrouw door een menselijke fout afwezig was.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk wat voor situatie men voor ogen had bij de toepassing van art. 416 lid 2 Sv:
‘De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat van de verdachte die in hoger beroep gaat, in redelijkheid kan worden gevergd te verschijnen, grieven kenbaar te maken of althans verdediging te voeren, kortgezegd: ‘weerwoord’ te voeren. Zij vragen welke gevolgen kunnen worden verbonden aan de handelwijze van een verdachte die aan deze verwachting niet voldoet. Het belangrijkste gevolg is de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het voorgestelde artikel 416, tweede lid, bepaalt immers dat indien de appellerende verdachte geen schriftuur met grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, het hoger beroep zonder onderzoek van de zaak niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Hieronder valt ook het geval dat de verdachte geen schriftuur heeft ingediend en ter zitting in hoger beroep niet verschijnt.’2.
Rekwirant wilde ‘weerwoord’ voeren, en heeft daartoe een advocaat in de arm genomen. Dat die vervolgens niet ter zitting verschijnt, is niet een omstandigheid die zonder meer aan rekwirant zou kunnen worden tegengeworpen. Derhalve is het oordeel dat rekwirant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep niet begrijpelijk gemotiveerd.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan Mathenesserlaan 214 (3021 HM), die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
B. Kizilocak
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑01‑2016
Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2009:BI4740 en ECLI:NL:HR:2004:AO5716.