Rb. Rotterdam, 06-08-2020, nr. 8635984 VZ VERZ 20-13799
ECLI:NL:RBROT:2020:7590
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
06-08-2020
- Zaaknummer
8635984 VZ VERZ 20-13799
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:7590, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 06‑08‑2020; (Beschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:2102, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2020-1046
VAAN-AR-Updates.nl 2020-1046
Uitspraak 06‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoeken vernietiging ontslag op staande voet en doorbetaling loon.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8635984 VZ VERZ 20-13799
uitspraak: 6 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. G. Oberman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eriks B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.D. Putker-Blees
Partijen worden hierna [verzoeker] en Eriks genoemd.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- -
het verzoekschrift met producties, ontvangen op 8 juli 2020;
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden via een digitale verbinding met het programma Skype voor bedrijven op 9 juli 2020, alwaar [verzoeker] en zijn gemachtigde niet zijn verschenen.
De mondelinge behandeling van deze rekestprocedure heeft gelijktijdig plaatsgevonden met die van de ontbindingsprocedure (8495384 VZ 20-8678).
Omschrijving van het geschil
De feiten
1. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 1 juli 2011 bij Eriks in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van accountmanager tegen een bruto maandsalaris van € 4.911,--.
2. [verzoeker] is op 11 december 2019 vrijgesteld van werk en heeft sindsdien niet meer gewerkt.
3. Bij e-mail van 7 mei 2020 om 22.25 uur heeft de gemachtigde van Eriks het volgende aan de gemachtigde van [verzoeker] bericht:
‘(…)
Cliënte heeft tot haar grote ontzetting moeten vaststellen dat uw cliënt in totaal maar liefst 150 e-mails met als bijlage vele documenten met zeer bedrijfsgevoelige informatie vanuit zijn zakelijke e-mailadres aan verschillende externe e-mailadressen heeft toegestuurd (…)
Uw cliënt wordt in het kader van hoor en wederhoor in staat gesteld om per omgaande doch uiterlijk morgen 8 mei 17.00 uur schriftelijk te reageren op de volgende vragen:
- -
Erkent uw cliënt dat hij de betreffende e-mails met bedrijfsgevoelige informatie aan externe (privé)e-mailadressen heeft toegestuurd?
- -
Heeft uw cliënt een verklaring voor zijn handelswijze?
- -
Wat is het oogmerk van uw cliënt voor de toezending van deze stukken aan de externe (privé)mailadressen?
- -
Van wie is het e-mailadres [e-mailadres] en waarvoor wordt dit gebruikt?
- -
Beseft uw cliënt dat hij met bovengenoemde gedraging zijn contractuele verplichtingen, toepasselijke reglementen en de beginselen van het goed werknemerschap schendt?
- -
Wat heeft uw cliënt met de bedrijfsgevoelige informatie/documenten gedaan?
- -
Heeft uw cliënte deze documenten/informatie op enigerlei wijze direct of indirect met derden gedeeld of besproken, dan wel aan derden getoond of ter beschikking gesteld?
- -
Heeft uw cliënt, afgezien van de verzending van e-mails met bijlagen aan externe (privé-)email, nog op andere wijze enige (gevoelige) bedrijfsinformatie op enigerlei wijze buiten de organisatie van cliënte gebracht, gehouden cq. gedeeld of anderszins?
- -
Heeft het overmatig benzineverbruik enig direct of indirect verband met het buiten de organisatie brengen van zoveel bedrijfsgevoelig materiaal?
- -
Wie anders dan uw cliënt heeft kennis van deze gedragingen? En wie profiteert hiervan?
- -
Heeft uw cliënt eerder e-mails aan niet-ERIKS systemen verzonden?
- -
Is er nog iets dat uw cliënt dient te melden dat van belang is voor de beoordeling van onderhavige kwestie?
(…)
Uw cliënt wordt gesommeerd alle bedrijfseigendommen (van ERIKS of klanten) die kenbaar of onkenbaar in bezit zijn van uw cliënt morgen 8 mei uiterlijk 1600 ongeschoond te retourneren bij ERIKS in Capelle (…).
Indien een tijdige en adequate volledige verklaring en volledige beantwoording van bovengenoemde vragen uitblijft, zal uw cliënt rekening moeten houden met een ontslag op staande voet. (…)
Gelet op de recente ervaringen met het tankpas onderzoek waar uw cliënt keer op keer zijn reactie op de onderzoeksresultaten uitstelde, wordt uw cliënt erop gewezen dat de deadline van morgen 8 mei 1700 een harde deadline is. Reageert uw cliënt niet of niet adequaat dan zal cliënte zelf haar conclusies verbinden aan hetgeen zij heeft vastgesteld zoals hierboven reeds is aangegeven.’
4. Bij e-mail van 8 mei 2020 om 11.16 uur heeft de heer [naam 1] , HR Business Partner bij Eriks (hierna: [naam 1] ) het volgende aan [verzoeker] bericht:
‘Onderstaande mail is gisteravond door onze advocaat naar uw advocaat, mr. Oberman, toegezonden. Om er zeker van te zijn dat deze e-mail u bereikt en aangezien de telefoon van de heer Oberman niet wordt beantwoord, stuur ik deze e-mail nu rechtstreeks ook aan u toe. (…) We zien uw reactie vandaag uiterlijk 17.00 uur tegemoet en gaan ervan uit dat ook wordt voldaan aan de instructie om de overige bedrijfseigendommen hedenmiddag om 16.00 in te leveren zoals aangegeven in de email.’
5. Bij e-mail van 8 mei 2020 om 13.55 uur heeft de gemachtigde van [verzoeker] het volgende bericht aan de gemachtigde van Eriks:
‘Ik zag uw e-mail van gisterenavond.
Ik zal met mijn cliënt overleggen en in aansluiting daarop reageren op e-mail. Ik verwacht dit in de loop van maandag aanstaande te zullen doen.’
6. Bij e-mail van 8 mei 2020 om 14.29 uur heeft de gemachtigde van Eriks daarop als volgt gereageerd:
‘(…) Het is aan uw cliënt om thans volledige openheid van zaken te geven en opvolging te geven aan zijn contractuele verplichtingen en dus vandaag uiterlijk 1600 alle eigendommen in te leveren en niets achter te houden en uiterlijk 1700 te voldoen aan de dienstorder van het beantwoorden van vragen zoals in de email van 7 mei verwoord. De sanctie verbonden aan het niet voldoen aan deze instructies is reeds verwoord in de email van 7 mei.
Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat uw cliënt door het weigeren om gehoord te worden in strijd handelt met het goed werknemerschap en daarmee een additionele dringende reden voor het ontslag op staande voet geeft. Uw cliënt heeft namelijk een spreekplicht. (…)’
7. [verzoeker] is op 8 mei 2020 op staande voet ontslagen. In de brief van die datum heeft Eriks het volgende aan [verzoeker] bericht:
‘(…)
De uitkomst van ons beraad is dat wij u met ingang van 8 mei 2020 met onmiddellijke ingang op staande voet ontslaan wegens meerdere dringende redenen. (…)
De dringende reden houden (…) in:
Het zonder toestemming en zonder medeweten van ERIKS toesturen van 150
e-mails met als bijlage vele documenten met zeer bedrijfsgevoelige informatie vanuit uw zakelijke e-mailadres aan verschillende externe e-mailadressen (…)
- -
Het weigeren om openheid van zaken te geven en/of gehoord te worden door de vragen in de e-mail van 7 mei jl. te beantwoorden en in zijn algemeenheid te voldoen aan uw spreekplicht;
- -
Het niet voldoen aan de sommatie van ERIKS de bedrijfseigendommen van ERIKS en/of klanten op 8 mei 2020 te retourneren bij ERIKS.
Op grond van het bovenstaande heeft u (verschillende malen) in strijd gehandeld met diverse verplichtingen op grond van uw arbeidsovereenkomst, de bij u bekende geldende regelingen bij ERIKS (waaronder de Personeels Informatie Map (PIM) en het IT-reglement) en het goed werknemerschap.
(…)’
8. In artikel 5 lid 6 van het op de arbeidsovereenkomst toepasselijke IT reglement is het volgende opgenomen:
‘Gebruikers mogen geen vertrouwelijke informatie verwerken of overdragen aan niet-ERIKS-systemen, behalve wanneer dit uitdrukkelijk is toegestaan bij het uitvoeren van hun normale taken.’
Het verzoek
9. [verzoeker] verzoekt de door Eriks op 8 mei 2020 gegeven opzegging te vernietigen en Eriks te veroordelen vanaf die datum aan [verzoeker] te betalen het overeengekomen salaris van € 4.911,-- bruto per maand vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid met veroordeling van Eriks in de kosten van deze procedure.
Voorts verzoekt [verzoeker] Eriks te veroordelen tot binnen 5 dagen het verstrekken van deugdelijke loonstroken over de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020 met verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat Eriks in gebreke is om aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,--.
10. [verzoeker] stelt daartoe – samengevat – het volgende.
Er is geen sprake van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, omdat er geen dringende reden voor dat ontslag was.
[verzoeker] betwist dat hij heeft geweigerd om openheid van zaken te geven en te voldoen aan de spreekplicht. [verzoeker] erkent dat hij een spreekplicht heeft en hij wilde die openheid van zaken ook geven, maar daaraan kon hij op 8 mei 2020 nog niet voldoen. Hij heeft dit vervolgens op 11 mei 2020, na het weekend, wel gedaan. Er was geen sprake van dat Eriks financieel nadeel zou lijden door een latere reactie van [verzoeker] ; het loon was immers al gestaakt.
[verzoeker] heeft al vanaf de periode van de non-actiefstelling gebruik gemaakt van informatie uit het systeem om te kunnen reageren op verwijten die Eriks hem maakte ten aanzien van kilometerregistratie en brandstofverbruik. Daarnaast heeft [verzoeker] al vanaf 2017 e-mails vanuit zijn werkomgeving naar zijn privéadres gestuurd, om daarvan gebruik te kunnen maken op de door Eriks ter beschikking gestelde iPad bij klantbezoeken. Dit is door Eriks niet eerder als verwijtbaar aangemerkt.
[verzoeker] heeft slechts willekeurig e-mails doorgestuurd en hij heeft die e-mails ook nooit geopend. Uit de jurisprudentie blijkt dat het doorsturen van e-mails vanuit de werkomgeving naar privé nimmer als dringende reden wordt aangemerkt. Voorts geldt dat ten tijde van de behandeling van het kort geding tot loondoorbetaling [verzoeker] al heeft aangegeven mee te willen werken aan vernietiging van de e-mails. Eriks heeft daaraan echter niet meegewerkt en het leek dan ook niet zo belangrijk in haar ogen.
[verzoeker] betwist ook dat sprake zou zijn van zeer gevoelige bedrijfsinformatie in de e-mails. De informatie is niet alleen aan hem, maar aan 40 tot 60 andere personen binnen Eriks gestuurd. Daarnaast heeft Eriks veel tijd laten verstrijken alvorens mee te werken aan verwijdering van de e-mails.
[verzoeker] heeft erkend dat hij met het doorsturen van de e-mails het IT-reglement heeft geschonden. Daarin is echter niet de sanctie van een ontslag op staande voet opgenomen.
Na de zitting in het kort geding heeft [verzoeker] zelfs een voorstel gekregen waarin hem juist een vergoeding werd toegekend. Hieruit blijkt dat geen sprake is van een subjectieve dringende reden voor het ontslag op staande voet. Voorts geldt dat niet is gebleken dat Eriks onverwijld heeft gehandeld.
Het niet voldoen aan de sommatie van Eriks om de bedrijfseigendommen van Eriks en/of klanten op 8 mei 2020 te retourneren kan evenmin als dringende reden voor een ontslag op staande voet worden aangemerkt. Deze verplichting hangt samen met beëindiging van de arbeidsovereenkomst en daarvan was nog geen sprake. Ook hierbij geldt dat Eriks er geen belang bij had dat dit op 8 mei 2020 gebeurde. [verzoeker] heeft een en ander op 11 mei 2020 ingeleverd en daarvan heeft Eriks geen schade geleden.
Bij kort geding-vonnis van 27 mei 2020 is Eriks veroordeeld tot doorbetaling van het loon vanaf 27 maart 2020. Eriks heeft niet volledig aan het vonnis voldaan, zodat [verzoeker] belang heeft bij een veroordeling tot het verstrekken van deugdelijke loonstroken.
Het verweer
11. Eriks voert – samengevat – als verweer het volgende aan.
Zij heeft op 7 mei 2020 geconstateerd dat [verzoeker] na zijn vrijstelling van werk op
11 december 2019 zeer bedrijfsgevoelige informatie in grote omvang naar zijn privé account heeft gestuurd en buiten de systemen van Eriks heeft gebracht. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 5 lid 6 van het IT-reglement, dat juist onderdeel is gemaakt van de arbeidsovereenkomst om het belang van de bedrijfsinformatie van Eriks te beschermen. De informatie in deze e-mails speelt geen enkele rol in het arbeidsconflict dat tussen partijen was ontstaan, zodat de stelling van [verzoeker] dat hij het een en ander nodig had voor zijn verdediging niet op gaat. Eriks heeft geconstateerd dat [verzoeker] hooguit tien e-mails mogelijk nodig had voor zijn verdediging.
[verzoeker] heeft onder andere het bestand zoals overgelegd als productie AA naar zichzelf gemaild. Dat is gezien in zijn ‘sent items’. In dit bestand is alle informatie over de contracten van Eriks opgenomen, waaronder de omzet over 2017, 2018 en 2019 en voorts hoeveel van welke producten is afgenomen alsmede volumes, prijzen, marges, contactpersonen, de status van projecten, contracten en kortingen. Deze informatie is goud waard voor de concurrent. Eriks maakt zich voorts zorgen over de informatie van haar grootste klant, [klant] . Als een concurrent over deze informatie komt te beschikken heeft dat grote gevolgen. Er is een juridisch contract afgesloten. Eriks zal [klant] als klant verliezen als bekend wordt dat de informatie bij derden ligt.
[verzoeker] is de duidelijke en redelijke instructies zoals verwoord in de e-mail van 7 mei 2020 niet nagekomen. Hij heeft de vragen niet binnen de gestelde termijn beantwoord en de bedrijfseigendommen niet tijdig ingeleverd. Hij heeft de IPad in strijd met de instructie van Eriks volledig geschoond ingeleverd; daarmee heeft hij sporen gewist. Er was dan ook sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat heeft Eriks vervolgens onverwijld gegeven.
De beoordeling van het geschil
12. Vastgesteld wordt dat [verzoeker] zijn verzoekschrift binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd ter griffie heeft ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW is hij dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
13. Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op dat artikel kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Op grond van artikel 7:671 lid 1 sub c BW geldt die eis niet wanneer de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
14. De vraag die moet worden beantwoord is of sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
15. Eriks heeft op 7 mei 2020 geconstateerd dat [verzoeker] op 13 december 2019 – twee dagen nadat hij is vrijgesteld van werk – een grote hoeveelheid zakelijke e-mails naar een van zijn privé-accounts heeft doorgestuurd. Ook in de periode 1 december 2019 tot en met 31 maart 2020 heeft hij nog diverse e-mails doorgestuurd naar een andere privé-account, terwijl hij ook toen nog was vrijgesteld van werk. [verzoeker] heeft het doorsturen van de e-mails niet betwist, zodat dat vaststaat.
16. Eriks heeft onderzoek gedaan naar de inhoud van de door [verzoeker] doorgestuurde
e-mails. Ter zitting heeft zij toegelicht welke van de 150 e-mails bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Daarvoor heeft zij verwezen naar het overzicht zoals zij heeft overgelegd als productie H bij haar voorwaardelijke verzoekschrift. Daarin is voor elke
doorgezonden e-mail opgenomen waar dat over ging en of daarbij sprake is van bedrijfsgevoelige informatie. Ter zitting is ook productie AA doorgenomen, als voorbeeld van een document met bedrijfsgevoelige informatie dat door [verzoeker] per e-mail naar zijn privé-account is doorgestuurd. Eriks heeft daarbij voldoende aannemelijk gemaakt dat het hierbij gaat om zeer bedrijfsgevoelige informatie als omzetgegevens, producthoeveelheden, volumes, prijzen, marges, kortingen en in het algemeen project- en contractinformatie.
De stelling van [verzoeker] dat hij een en ander nodig had in het kader van zijn verdediging tegen de verwijten die Eriks hem maakte op het gebied van kilometerregistratie en brandstofverbruik kan niet worden gevolgd. Niet gesteld of gebleken is immers in welke zin deze bedrijfsgegevens iets te maken zouden hebben met dergelijke verwijten.
Eriks heeft voorts gesteld dat hij al vanaf 2017 e-mails vanuit zijn werkomgeving naar zijn privéadres heeft gestuurd om te gebruiken bij klantbezoeken en dat dit niet eerder door Eriks als verwijtbaar is aangemerkt. Dat Eriks hier weet van had, is niet gebleken en zelfs als dat al wel zo zou zijn, geldt dat – blijkens de stellingen van [verzoeker] – het daarbij niet ging om een grote hoeveelheid bedrijfsgevoelige informatie zoals waarvan thans sprake is.
Voor zover [verzoeker] met zijn stelling dat hij slechts willekeurig het een en ander heeft doorgestuurd, heeft bedoeld te stellen dat hij per abuis bedrijfsgevoelige informatie naar zichzelf heeft doorgestuurd, geldt dat dat niet aannemelijk wordt geacht. Hij moet immers bij het doorsturen van de e-mails hebben gezien welk onderwerp die hadden of welke bijlagen daaraan verbonden waren.
De stelling van [verzoeker] dat de informatie niet alleen aan [verzoeker] , maar aan 40 tot 60 andere personen binnen Eriks gestuurd zou zijn en dat daaruit zou blijken dat geen sprake is van bedrijfsgevoelige informatie wordt niet gevolgd. Het gaat in dat geval immers om informatie die binnen de systemen van Eriks is gebleven.
17. Gelet op de hoeveelheid e-mails, de verzending daarvan nádat [verzoeker] is vrijgesteld van werk en de hiervoor vastgestelde bedrijfsgevoelige inhoud van de e-mails, heeft Eriks terecht daarover bij e-mail van 7 mei 2020 dringende vragen gesteld. De daarbij door haar gestelde termijn van (effectief) één werkdag is niet onredelijk, mede gelet op het feit dat het eenvoudig te beantwoorden vragen betreft waarvan [verzoeker] het antwoord al wist of moet hebben geweten.
De e-mail van de gemachtigde van [verzoeker] van 8 mei 2020 om 13.55 uur bevat geen verklaring waarom [verzoeker] niet aan de gestelde termijn gaat voldoen, terwijl de daaropvolgende e-mail van de gemachtigde van Eriks van 8 mei 2020 om 14.29 uur herhaalt en benadrukt dat de gestelde termijn een harde deadline is. [verzoeker] had onder deze omstandigheden geen gegronde reden om de vragen niet uiterlijk op 8 mei 2020 om 17.00 uur te beantwoorden en dat maakt dat Eriks op dat moment, toen [verzoeker] de vragen niet had beantwoord, een dringende reden had om hem op staande voet te ontslaan. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat Eriks in haar belangen is geschaad doordat [verzoeker] niet voldeed aan de instructie om de bedrijfseigendommen van Eriks op 8 mei 2020 ongeschoond in te leveren. Immers, toen [verzoeker] op 11 mei de bedrijfseigendommen heeft ingeleverd bleek dat hij intussen de iPad had geschoond.
18. De stelling van [verzoeker] dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven kan geen stand houden. Nadat Eriks op 7 mei 2020 het doorsturen van de e-mails heeft geconstateerd, heeft zij diezelfde dag [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om de gerezen vragen op 8 mei 2020 vóór 17.00 uur te beantwoorden. Toen hij dat niet deed, heeft zij hem op 8 mei 2020 op staande voet ontslagen. Zoals hiervoor reeds overwogen kan [verzoeker] zich er niet op beroepen dat Eriks er al (veel) eerder weet van had dat [verzoeker] informatie naar zijn privé-account stuurde, nu dat niet is gebleken en zelfs als dat al wel zo zou zijn, geldt dat het daarbij niet ging om een grote hoeveelheid bedrijfsgevoelige informatie zoals waarvan thans sprake is.
19. De stelling van [verzoeker] dat het lang heeft geduurd voordat Eriks meewerkte aan het verwijderen van de e-mails en dat het dan ook niet zo belangrijk voor haar leek, wordt niet gevolgd. Eriks heeft immers direct – op de dag van ontdekking – meer dan duidelijk gemaakt dat zij deze kwestie hoog op nam en daar heeft zij ook naar gehandeld. Dat de
e-mails niet direct zijn verwijderd doet daar niets aan af.
20. Voorts wordt nog overwogen dat [verzoeker] heeft erkend dat hij heeft gehandeld in strijd met het IT-reglement. Dat de sanctie van een ontslag op staande voet daarin niet is benoemd, maakt niet dat dit niet kan worden gegeven.
21. Gelet op al het voorgaande zullen de verzoeken van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet en doorbetaling van loon worden afgewezen.
22. Het verzoek van [verzoeker] tot veroordeling van Eriks om deugdelijke loonstroken over de maanden april, mei en juni 2020 te verstrekken, zal eveneens worden afgewezen. Eriks heeft ter zitting betwist dat de loonstroken niet kloppen en zij heeft daartoe verwezen naar de e-mail die [naam 2] van Eriks op 3 juli 2020 om 15.59 uur aan [verzoeker] heeft gestuurd. Daarin is uitleg gegeven over de loonstroken naar aanleiding van de vragen van [verzoeker] daarover bij e-mail van 2 juli 2020 om 15.43 uur (productie 1 bij zijn verzoek).
23. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eriks vastgesteld op € 961,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773