HR, 14-04-2017, nr. 16/02345
16/02345
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2017
- Zaaknummer
16/02345
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:674, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑04‑2017; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑04‑2017
- Vindplaatsen
NLF 2017/0965 met annotatie van Nicole Gubbels
FED 2017/110 met annotatie van H.F. van der Weerd-van Joolingen
BNB 2017/146 met annotatie van J.C. VAN STRAATEN
V-N 2017/21.14 met annotatie van Redactie
ERF-Updates.nl 2017-0091
NTFR 2017/1170 met annotatie van mr. D. van Beelen
Uitspraak 14‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Latente inkomstenbelastingschuld. Evenredige toerekening aan vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking.
Partij(en)
14 april 2017
nr. 16/02345
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], Duitsland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 februari 2017, nr. BRE 15/5498, betreffende een aanslag in de schenkbelasting. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft in 2012 krachtens schenking van haar vader aandelen ontvangen.
2.1.2.
Voorafgaand aan de schenking heeft de Inspecteur bevestigd dat de bedrijfsopvolgingsregeling als bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956 (tekst 2012; hierna: SW) daarop van toepassing is.
2.1.3.
Bij de aanslag schenkbelasting is op grond van artikel 20, lid 5, SW rekening gehouden met een aftrek van latent verschuldigde inkomstenbelasting. Deze latente inkomstenbelastingschuld is naar evenredigheid toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet‑vrijgestelde gedeelte van de schenking.
2.2.
Voor de Rechtbank was in geschil de wijze van toerekening van de latente inkomstenbelastingschuld. Belanghebbende betoogde dat deze schuld moet worden aangemerkt als tegenprestatie of last in de zin van artikel 35b, lid 4, SW en volledig ten laste van het niet vrijgestelde gedeelte van de schenking moet worden gebracht.
2.3.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, blz. 23) en uit het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1996, nr. 30445, ECLI:NL:HR:1996:AA1883, BNB 1996/307 volgt dat de latente inkomstenbelastingschuld naar evenredigheid moet worden toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet‑vrijgestelde gedeelte van de schenking. Het beroep van belanghebbende op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/01745, ECLI:NL:HR:2013:26, BNB 2013/227 faalt volgens de Rechtbank, omdat dit arrest ziet op het vaststellen van de omvang van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en niet op de toerekening van een latente inkomstenbelastingschuld.
2.4.
De klachten komen op tegen het in onderdeel 2.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank. De klachten falen omdat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
Beroepschrift 14‑04‑2017
Edelhoogachtbaar College,
[X](hierna: belanghebbende), […], heeft met dagtekening van 3 mei 2016 beroep in cassatie ingesteld tegen de in de aanhef genoemde uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank).
Bij brief van 2 juni 2016 heeft u belanghebbende in de gelegenheid gesteld het verzuim klevend aan het beroep in cassatie te herstellen. Hieronder treft u de motivering van het beroep in cassatie aan.
1. Procedure tot beroep in cassatie
1.1
Op 14 september 2012 heeft [B] aandelen geschonken aan zijn dochter (belanghebbende). Als bijlage bij deze brief treft u de notariële akte van schenking aan (bijlage 1).
1.2
Op 28 februari 2013, aangevuld per brief op 4 maart 2013, heeft belanghebbende aangifte schenkbelasting gedaan (bijlage 2). In verband met de schenking van de aandelen is in de aangifte een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van Hoofdstuk IIIA Successiewet 1956 (hierna: bedrijfsopvolgingsfaciliteiten).
1.3
De toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten op deze schenking is door [D] voorafgaand aan de schenking bevestigd. De brief van [D] van 5 oktober 2010 is als bijlage gevoegd (bijlage 3).
1.4
Bij het opleggen van de aanslag schenkbelasting met dagtekening 8 mei 2014 zijn de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten toegepast Vervolgens is de inkomstenbelastinglatentie naar evenredigheid toegerekend aan het vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking. Een kopie van de opgelegde aanslag schenkbelasting is als bijlage bij deze brief gevoegd (bijlage 4).
1.6
Met dagtekening 16 juni 2014 is door belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag schenkbelasting (bijlage 5). Daarbij is verzocht om de belastinglatentie die rust op de aandelen als last/tegenprestatie aan te merken voor de verkrijging van de aandelen conform het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/01745 waarbij de belastinglatentie volledig ten laste van het belaste gedeelte van de schenking wordt gebracht
1.7
Als reactie op het bezwaarschrift heeft [E] een brief gestuurd waarin hij zijn voornemen kenbaar maakt om het bezwaar af te wijzen (bijlage 6). Van de mogelijkheid om te worden gehoord is door belanghebbende gebruik gemaakt. Op 11 september 2014 heeft in dat verband een gesprek plaatsgevonden, waarbij van de zijde van de Belastingdienst [F] en [E] hebben deelgenomen en van de zijde van belanghebbende gemachtigde en [G]. Zie voor het verslag van dit gesprek de bijlage (bijlage 7).
1.8
Een en ander heeft uiteindelijk niet in een overeenstemming geresulteerd, zodat de inspecteur met dagtekening 7 juli 2015 de bestreden uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Een kopie van deze uitspraak is bijgevoegd (bijlage 8).
1.9
Op 13 augustus 2015 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen de uitspraak op bezwaar en dit beroep is per brief van 11 september 2015 gemotiveerd (bijlage 9). Met dagtekening 13 oktober 2015 heeft de inspecteur het verweerschrift tegen dit beroep bij de Rechtbank ingesteld (bijlage 10).
1.10
De Rechtbank heeft op 23 maart 2016 en per 30 maart 2016 aangetekend verzonden, uitspraak gedaan. Een kopie van deze uitspraak is reeds bij het (pro-forma) beroep in cassatie van 3 mei 2016 aan u toegezonden. De Rechtbank is van oordeel dat de inkomstenbelastinglatentie evenredig aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking moet worden toegerekend. Anders dan de inspecteur is de Rechtbank van oordeel dat de jaarvrijstelling van artikel 33 Successiewet 1956 buiten beschouwing dient te blijven bij de evenredige toerekening van de belastinglatentie.
2. Feiten en omstandigheden met betrekking tot de schenking
2.1
Op 14 september 2012 heeft [B] 2.500 preferente aandelen B4 in Houdstermaatschappij [A] BV (hierna: ‘[A]’) geschonken aan belanghebbende.
2.2
Schenker heeft zijn woonplaats in Nederland, zodat de Successiewet 1956 van toepassing is op deze schenking.
2.3
De waarde van de verkregen aandelen bedroeg op het moment van de schenking € […]. De verkrijgingsprijs van de geschonken aandelen bedroeg bij [B] € […].
2.4
Voor belanghebbende geldt de verkrijgingsprijs van schenker ad € […] als verkrijgingsprijs en niet de waarde van de aandelen op het moment van de schenking (€ […]). Op de geschonken aandelen rust derhalve een latente inkomstenbelastingclaim voor belanghebbende.
2.5
In verband met deze belastingclaim is — met in achtneming van artikel 20 lid 6 onderdeel d Successiewet 1956 — voor de toepassing van de berekening van de schenkbelasting rekening gehouden met van een forfaitaire inkomstenbelastingclaim van 6,25% over de waarde van de geschonken aandelen verminderd met de verkrijgingsprijs van de aandelen. Op basis van vorenstaande is een inkomstenbelastingbelastinglatentie van € in aanmerking genomen.
2.5
In de met dagtekening 8 mei 2014 opgelegde aanslag schenkbelasting aan belanghebbende is rekening gehouden met de genoemde inkomstenbelastinglatentie op de preferente aandelen B4, maar daarbij heeft er een evenredige toerekening van de belastinglatentie aan het vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking plaatsgevonden.
3.
Geschil
In geschil is de vraag op welke wijze rekening moet worden gehouden met de inkomsten-belastinglatentie van € […] bij de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten als bedoeld in artikel 35b Successiewet 1956. Belanghebbende is van mening dat de latente belasting in aanmerking mag worden genomen als tegenprestatie of last in de zin van artikel 35b, lid 4 Successiewet 1956. De belastinglatentie kan alsdan volledig ten laste van het belaste gedeelte van de schenking worden gebracht. De inspecteur is van mening dat de belastinglatentie evenredig dient te worden toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van het geschonken vermogen op basis van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.
4. Motivering
4.1
Op grond van artikel 35b, lid 4 Successiewet 1956 hoeft een last of tegenprestatie niet in mindering gebracht te worden op de waarde van de aandelen voor de berekening van de hoogte van de vrijstellingen van artikel 35b Successiewet 1956. Blijkens de parlementaire geschiedenis houdt dit in dat, indien een verkrijger voor zijn verkrijging iets moet opofferen, de fiscale verkrijging gevormd wordt door het saldo van beide bedragen. Voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten mag de verkrijger die opoffering echter buiten beschouwing laten (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nummer 3, pagina 42).
In casu bestaat de opoffering van belanghebbende uit het op zich nemen van een inkomstenbelastinglatentie die bij belanghebbende ontstaat als gevolg van de verkrijging. Deze opoffering mag naar de mening van belanghebbende dan ook buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.
4.2
Voorgaande mening van belanghebbende volgt bovendien ook uit het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/01745. In rechtsoverweging 3.4 van dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de belastinglatentie als een tegenprestatie in de zin van artikel 7c Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 (voorloper van artikel 35b lid 4 Successiewet 1956) kan worden aangemerkt. In lijn met die uitspraak van de Hoge Raad hoeft er naar de mening van belanghebbende geen rekening te worden gehouden met deze latentie bij de berekening van de hoogte van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.
4.3
Nu de inkomstenbelastinglatentie als tegenprestatie/last dient te worden aangemerkt, is er geen reden de daarvoor in aanmerking te nemen waarde te verminderen omdat op de verkrijging deels een vrijstelling (de bedrijfsopvolgingsfaciliteit ex artikel 35b Successiewet 1956 en de algemene vrijstelling ex artikel 33 sub 5o Successiewet 1956) van toepassing is.
5. Conclusie
Belanghebbende is van mening dat voor de berekening van het gedeelte van de schenking dat op basis van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten is vrijgesteld geen rekening gehouden dient te worden met de inkomstenbelastinglatentie van € […]. De belastinglatentie kan daarbij volledig ten laste van het belaste gedeelte van de schenking worden gebracht Belanghebbende is derhalve ter zake van deze schenking een bedrag van € […] verschuldigd. Een cijfermatige toelichting van ons standpunt treft u bijgaand aan (bijlage 11).
Op grond van al het voorgaande concludeert belanghebbende tot:
- —
vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot haar oordeel dal de inkomstenbelastinglatentie evenredig aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking op basis van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten moet worden toegerekend,
- —
verminderen van de aanslag schenkbelasting met € […] tot een bedrag van € […], en
- —
veroordeling van de inspecteur in de kosten van deze procedure.