HR, 13-06-2014, nr. 14/01667
ECLI:NL:HR:2014:1389
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2014
- Zaaknummer
14/01667
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1389, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑06‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:1609, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:351, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:351, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1389, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2014
Partij(en)
13 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01667
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/14/12/457 R van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.141.334/01 van het gerechtshof Amsterdam van 25 maart 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 13 juni 2014.
Conclusie 25‑04‑2014
14/01667 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 25 april 2014 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoekster], verzoekster tot cassatie, | |
(hierna [verzoekster]). |
1. In deze schuldsaneringszaak heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 28 januari 2014 de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] beëindigd zonder toekenning van de zogenoemde schone lei. In hoger beroep is deze beslissing bekrachtigd door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 25 maart 2014.
2 Daartoe overwoog het hof kort gezegd dat [verzoekster] gedurende de schuldsaneringsregeling is tekortgeschoten in de nakoming van diverse uit die regeling voortvloeiende verplichtingen (rov. 2.12), waaronder de verplichtingen om tijdig en zowel gevraagd als ongevraagd de bewindvoerder van informatie te voorzien (rov. 2.13), ten minste viermaal per maand te solliciteren naar betaald werk in aanvulling op de door haar reeds verrichte werkzaamheden (rov. 2.14) en geen nieuwe (aanzienlijke) schulden (rov. 2.15) of een boedelachterstand te laten ontstaan (rov. 2.16). Volgens het hof zijn deze tekortkomingen [verzoekster] bovendien toe te rekenen, omdat zij zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het welslagen van de schuldsaneringsregeling en om zo nodig de hulp van derden in te roepen, het niet aannemelijk is dat de psychische problemen daaraan in de weg stonden en zij de bewindvoerder tijdig van haar problemen op de hoogte had moeten brengen; onvoldoende aannemelijk is dat [verzoekster] haar problemen afdoende onder controle heeft gekregen, zodat er, ook bij een eventuele verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling, niet voldoende vertrouwen bestaat dat nakoming van de verplichtingen gewaarborgd is (rov. 2.17).
3 [verzoekster] heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. Het op 29 maart 2014 en derhalve tijdig ingekomen verzoekschrift omvat één onderdeel dat in essentie twee klachten aanvoert: (i) het hof zou in rov. 2.17 ten onrechte niet (expliciet) hebben beoordeeld of de tekortkomingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij verzoeker de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt, althans niet of onvoldoende hebben gemotiveerd waarom voldoende vertrouwen in nakoming van de verplichtingen de tekortkomingen ontbreekt, en (ii) [verzoekster] zou wel degelijk (deels) aan haar verplichtingen hebben voldaan.
4 De klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Klacht (i) ontbeert feitelijke grondslag aangezien het hof in rov. 2.17 op toereikende en voldoende begrijpelijke wijze is ingegaan op de verwijtbaarheid van de geconstateerde tekortkomingen en daarmee eveneens heeft onderzocht of de tekortkomingen in het licht van de omstandigheden van het geval een duidelijke aanwijzing vormen dat bij [verzoekster] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Met klacht (ii) miskent de steller van het middel dat in cassatie niet met succes kan worden geklaagd over de juistheid van de door het hof vastgestelde feiten.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G