Hof Amsterdam, 25-03-2014, nr. 200.141.334/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:1609
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-03-2014
- Zaaknummer
200.141.334/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1609, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑03‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1389, Niet ontvankelijk
Uitspraak 25‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Schuldsanering beëindigd zonder schone lei. Veel te laat en pas na verhoor door de RC aan informatieverplichting voldaan. Onvoldoende gesolliciteerd, al werkt betrokkene thans 36 uur. Nieuwe schulden, ook aan CJIB.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.141.334/ 01
insolventienummer rechtbank Noord-Holland : C/14/12/457 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2014
in de zaak van
[appellante] ,
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
Appellante wordt hierna[appellante] genoemd.[appellante]
is bij per fax op 4 februari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord‑Holland van 28 januari 2014, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van[appellante] tussentijds heeft beëindigd zonder haar de zogenoemde schone lei te verlenen.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 18 maart 2014. Bij die behandeling is[appellante] verschenen, bijgestaan door mr. De Boer die het verzoekschrift heeft toegelicht. Voorts is namens de bewindvoerder mr. J.A. Hofman, de waarnemend bewindvoerder, mr. A.G. Heijne, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 12 maart 2014 en de namens[appellante] op 11 maart 2014 en 17 maart 2014 overgelegde nadere stukken.[appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.
2. Beoordeling
2.1
Van den Busken heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op haar, vanaf 20 december 2012, toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en haar alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien eventueel onder verlenging van de looptijd. Daartoe heeft[appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd.
2.2
Van den Busken is in 1995 samen met haar ouders een café-restaurant begonnen te Vinkeveen. In 2008 zijn de ouders van[appellante] gestopt met werken en heeft[appellante] met haar toenmalige echtgenoot het restaurant voortgezet. Eind 2007 is het café-restaurant in de problemen gekomen door een motorbende. Uiteindelijk is het café-restaurant afgebrand door een brandbom en nadien verkocht voor een veel te laag bedrag. In de periode van 2007 tot en met 2011 hebben[appellante] en haar toenmalige partner verschillende verblijfplaatsen gehad. Sinds 2011 is[appellante] bezig haar leven op orde te krijgen. In dit kader is zij onder behandeling bij een psycholoog en krijgt zij hulpverlening van Stichting De Wering (maatschappelijk werk). Kort nadat zij op 20 december 2012 werd toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft zij, op 2 januari 2013, een parttime baan gevonden bij Poseidon te Wormerveer, welke nadien is uitgebreid van 18 naar 30 uren in de week. In januari 2013 is door[appellante] en haar toenmalige partner een echtscheidingsverzoek ingediend. Zij stond er vanaf dat moment alleen voor, wat haar erg zwaar viel, aldus steeds[appellante].[appellante]
2.3
[appellante] heeft verklaard dat zij door haar psychische problemen haar situatie niet heeft kunnen overzien. In verband daarmee verwijst[appellante] naar een rapport van haar psychiatrisch onderzoek (bij brief van 17 maart 2014 als productie 15 overgelegd) en de brieven van haar psychiatrisch verpleegkundige en van haar maatschappelijk werker (bij brief van 11 maart 2014 als productie 7 en 8 overgelegd), waaruit – samengevat – blijkt dat er bij[appellante] sprake is van een patroon van problemen met de emotieregulatie waardoor zij niet in staat is om adequaat te reageren op ingrijpende gebeurtenissen.[appellante]
2.4
[appellante] heeft voorts aangevoerd dat er op 13 december 2013 een voortgangsgesprek heeft plaatsgevonden, omdat zij niet voldeed aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Zij is toen gewezen op haar tekortkomingen en op de mogelijkheid om alsnog aan alle verplichtingen te voldoen.[appellante] heeft daartoe naar eigen zeggen alles in het werk gesteld. Zij heeft de op dat moment ontbrekende stukken aan de bewindvoerder overgelegd. Haar arbeidsovereenkomst voor thans 30 uur in de week is voor de derde maal verlengd en daarnaast heeft zij een arbeidsovereenkomst bij een strandpaviljoen in Egmond aan Zee, waarbij haar is toegezegd dat zij voor 6 tot 8 uur per week werkzaamheden zal kunnen gaan verrichten. De moeder van [appellante] heeft haar geld geschonken om de nieuw ontstane schulden te kunnen voldoen en de schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft[appellante] inmiddels geheel voldaan. Zij verwijst hiervoor naar de brief van het CJIB van 17 maart 2014 en haar bankafschriften (bij brief van 17 maart 2014 als productie 17 en 18 overgelegd).[appellante] betwist verder dat zij een schuld van € 418,61 aan de tandarts heeft laten ontstaan, nu deze (in ieder geval voor een groot gedeelte) vergoed wordt door haar Collectieve Zorgverzekering Minima. Inmiddels is volgens[appellante] het bedrag van € 418,61 op 3 maart 2014 voldaan. De schuld aan de Nederlandse Energie Maatschappij (NEM) is volgens[appellante] ontstaan doordat de door[appellante] doorgegeven meterstand aan de netbeheerder door de netbeheerder niet goed is doorgegeven aan de NEM. Het door[appellante] betaalde maandbedrag en de eindnota is hierdoor te hoog vastgesteld. De NEM heeft verschillende tegenstrijdige nota’s verzonden op 27 februari 2014 en 6 maart 2014 (bij brief van 11 maart 2014 als productie 12 overgelegd) en niet duidelijk is welk bedrag zij dient te voldoen. Naar aanleiding daarvan heeft zij contact opgenomen met de NEM, welke dit gaat uitzoeken, aldus[appellante].[appellante] heeft hieromtrent verder verklaard dat het de vraag is of de schuld aan de NEM voor haar rekening dient te komen, nu haar ex-echtgenoot degene is die feitelijk gebruik heeft gemaakt van de energievoorziening, daar[appellante] is verhuisd en is overgestapt naar een andere energieleverancier.[appellante] heeft verder, onder verwijzing naar productie 19, overgelegd bij brief van 17 maart 2014, aangevoerd dat zij de schuld aan Univé inmiddels heeft voldaan. In verband met de ontstane boedelachterstand heeft[appellante] gesteld dat tijdens de zitting in eerste aanleg op 23 januari 2014 is besproken dat de achterstand € 898,-- bedroeg en dat de achterstand zou worden ingelost door betaling van een bedrag van € 850,-- en een teruggave zorgtoeslag van € 48,--.
2.5
Tot slot heeft [appellante] erkend dat zij niet volledig aan haar verplichtingen heeft voldaan, maar gesteld dat dit haar niet kan worden toegerekend, gezien haar psychische problemen.[appellante] heeft aangegeven dat de periode na het verhoor op 13 december 2013 te kort is om die problemen op te lossen, en dat haar maatschappelijk werker, de heer[J.], zich bereid heeft verklaard haar te begeleiden.[appellante] bepleit haar, gezien de omstandigheden, in de gelegenheid te stellen alsnog haar verplichtingen na te komen, al dan niet met een verlenging op grond van artikel 349a, tweede lid, Faillissementswet (Fw).
2.6
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. De informatieplicht wordt door[appellante] gebrekkig nagekomen. Zo heeft zij de bewindvoerder niet gevraagd en ongevraagd van informatie voorzien. Dat zij na het voortgangsgesprek van 13 december 2013 ontbrekende stukken heeft toegezonden, doet aan het voorgaande niet af, aldus de bewindvoerder.
2.7
Verder heeft de bewindvoerder aangevoerd dat[appellante] in het jaar 2013 onvoldoende aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Hoewel[appellante] gedurende 2013 een arbeidscontract had bij Poseidon en daar eerst 18 uur en vervolgens 30 uur is gaan werken, heeft zij onvoldoende voldaan aan de op haar rustende aanvullende sollicitatieverplichting, nu aan haar slechts enkele sollicitaties zijn overgelegd, terwijl dit er gedurende de schuldsaneringsregeling 56 hadden moeten zijn.
2.8
Daarnaast heeft de bewindvoerder gesteld dat[appellante] voor een aanzienlijk bedrag aan nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Het gaat onder andere om een schuld van € 2.552,-- aan het CJIB in verband met verkeersovertredingen wegens het overschrijden van de snelheidslimiet, een schuld aan de tandarts van € 418,61, een schuld aan de NEM, welke volgens de bewindvoerder in augustus 2013 was opgelopen tot € 1.455,32 en een schuld aan Univé. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de schulden aan het CJIB, de tandarts en Univé thans zijn voldaan met geld dat[appellante] van haar moeder heeft ontvangen.
2.9
De bewindvoerder heeft voorts aangegeven dat[appellante] de eerste negen maanden van de schuldsaneringsregeling niet aan de boedel heeft afgedragen, waardoor er een boedelachterstand is ontstaan. Volgens de bewindvoerder komen de door[appellante] genoemde bedragen van € 850,-- en € 48,-- de boedel toe en kunnen deze derhalve niet dienen ter aflossing van de achterstand. De bewindvoerder heeft verklaard dat de achterstand thans wordt ingelost door een verplichte inhouding op het loon van[appellante].
2.10
Verder merkt de bewindvoerder op dat er in totaal voor ongeveer € 11.000,-- aan contante betalingen op de rekening van[appellante] is gestort, waarvan de herkomst niet duidelijk is. Ten slotte heeft de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep verklaard niet op de hoogte te zijn van de psychische problemen van[appellante]. Zij is daarover niet geïnformeerd. De bewindvoerder is van mening, dat hoe vervelend ook, het op de weg van[appellante] ligt structurele hulp te vinden voor haar problemen in plaats van de gaten te vullen met geld van haar moeder. De bewindvoerder adviseert het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
2.11
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit
artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn, indien schuldenaar nalaat de boedelbijdrage te voldoen, volledige informatie te verschaffen over gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat deze van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, alsook indien schuldenares nieuwe schulden laat ontstaan en/of tracht zijn schuldeisers te benadelen.
2.12
Het hof is van oordeel dat[appellante] gedurende de schuldsaneringsregeling is tekort geschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen.
2.13
Zo heeft[appellante] de bewindvoerder niet tijdig (zowel gevraagd als
ongevraagd) van informatie voorzien, waarvan zij behoorde te begrijpen dat deze van belang was voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De omstandigheid dat[appellante], naar zij heeft gesteld, inmiddels wel alle gevraagde informatie aan de bewindvoerder heeft verschaft, leidt niet tot een ander oordeel.[appellante] heeft immers veel te laat aan de informatieverplichting voldaan en bovendien pas na verhoor door de rechter-commissaris. Niet is aannemelijk geworden dat[appellante] niet zelf en eerder aan de informatieverplichting had kunnen voldoen.
2.14
Verder had [appellante] – zoals herhaaldelijk aan haar is medegedeeld – de verplichting ten minste gemiddeld viermaal per maand te solliciteren naar betaald werk in aanvulling op de door haar reeds verrichtte werkzaamheden, omdat zij in het kader van de schuldsaneringsregeling gehouden is fulltime werkzaamheden te verrichten, althans daarnaar dient te solliciteren. Dat[appellante] thans naast haar contract bij Poseidon, in het weekend wekelijks minimaal zes uur werkt en daarmee minimaal zesendertig uur per week werkzaamheden verricht, neemt, hoewel dat prijzenswaardig is, niet weg dat zij de afgelopen maanden slechts minimaal aan de inspanningsverplichting heeft voldaan.
2.15
Voorts is gebleken dat [appellante] aanzienlijke schulden aan onder andere het CJIB, de tandarts, de NEM en Univé heeft laten ontstaan. Dat van der Busken de schuld aan het CJIB, de tandarts en Univé inmiddels heeft voldaan met behulp van haar moeder, maakt dit niet minder ernstig. Bovendien heeft[appellante] niet aangetoond dat zij in de toekomst geen boetes bij het CJIB zal laten ontstaan, nu zij nog zeer recentelijk overtredingen heeft begaan. Wat betreft de schuld aan de NEM roepen de als productie 12 overgelegde facturen weliswaar vragen op over de omvang van die schuld, maar de bewindvoerder heeft terecht aangevoerd dat de schuld al in maart 2013 is ontstaan en dat niet gebleken is van inspanningen van[appellante] vanaf dat moment om binnen redelijke tijd duidelijkheid te verkrijgen over de precieze omvang van de schuld.
2.16
Ten slotte staat vast dat[appellante] een boedelachterstand heeft laten ontstaan.
2.17
Hoewel het hof begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin[appellante] verkeert, brengt hetgeen zij heeft gesteld, namelijk dat zij psychische problemen heeft en het geheel niet goed kon overzien, niet mee dat de niet nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen haar niet kan worden toegerekend.[appellante] draagt immers zelf de verantwoordelijkheid voor het welslagen van de op haar van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling en dient daarbij zo nodig tijdig hulp van derden in te roepen. Het is niet aannemelijk dat de psychische problemen er aan in de weg stonden om eerder hulp in te roepen. Bovendien had[appellante] de bewindvoerder van haar problemen tijdig op de hoogte moeten stellen. Dat[appellante] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat haar maatschappelijk werker bereid is haar te ondersteunen, kan haar niet baten.[appellante] heeft gedurende de schuldsaneringsregeling meermalen de kans gekregen de schuldsaneringsregeling tot een goede einde te brengen. Nu de laatste verkeersboete nog van recente datum, namelijk 10 januari 2014 is, en niet gebleken is dat[appellante] zich heeft voorzien van toereikende structurele hulp (bijvoorbeeld in de vorm van budgetbeheer en/of beschermingsbewind), is onvoldoende aannemelijk geworden dat[appellante] haar problemen thans reeds afdoende onder controle heeft gekregen en dat de situatie van[appellante] reeds zodanig gestabiliseerd is dat het hof er, ook bij een eventuele verlenging van de looptijd, voldoende vertrouwen in heeft dat nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gewaarborgd is.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Makkink, H.J.M. Boukema en E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.