Rb. Rotterdam, 18-09-2019, nr. C/10/461497 / HA ZA 14-1051
ECLI:NL:RBROT:2019:7461
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-09-2019
- Zaaknummer
C/10/461497 / HA ZA 14-1051
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:7461, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑09‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBROT:2017:4825, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑06‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBROT:2015:6179, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 19‑08‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-1130
AR 2017/3307
GJ 2017/100
PS-Updates.nl 2017-0560
GJ 2015/143
JA 2015/148 met annotatie van mr. M.S.E. van Beurden
GZR-Updates.nl 2015-0389 met annotatie van R.P. Wijne
Uitspraak 18‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Vervolg op vonnis van de rechtbank van 21 juni 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:4825). Produktenaansprakelijkheid/productaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid producent voor geplaatste heupprotheses. Benoeming van verschillende deskundigen om te rapporteren over het zogenaamde ontwikkelingsrisico.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
Vonnis van 18 september 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/461497 / HA ZA 14-1051 van
[eiser 1] ,
wonende te [woonplaats eiser 1] , gemeente [gemeente 1]
eiser,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS INC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/486521 /HA ZA 15-1043 van
[eiseres 1] ,
wonende te [woonplaats eiseres 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/101487327 / HA ZA 15-1071 van
[eiseres 2] ,
wonende te [woonplaats eiseres 2] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer/rolnummer C/10/487330 / HA ZA 15-1072 van
[eiseres 3] ,
wonende te [woonplaats eiseres 3] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487331 / HA ZA 15-1073 van
[eiser 2] ,
wonende te [woonplaats eiser 2] , gemeente [gemeente 2] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487334 /1-1A ZA 15-1074 van
[eiser 3] ,
wonende te [woonplaats eiser 3] , gemeente [gemeente 3] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS INC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
[eiser 4] ,
wonende te [woonplaats eiser 4] ,
eiser,
advocaat mr. C.E. Jeekel,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/495891 / HA ZA 16-197 van
[eiser 5] ,
wonende te [woonplaats eiser 5] ,
eiser,
advocaat mr. J.B. Berduszek,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/495901 / HA ZA 16-198 van
[eiseres 4] ,
wonende te [woonplaats eiseres 4] ,
eiseres,
advocaat mr. C.E. Jeekel,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/495906 / HA ZA 16-200 van
[eiseres 5]
wonende te [woonplaats eiseres 5] ,
eiseres,
advocaat mr. C.E. Jeekel,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/495907 / HA ZA 16-201 van
[eiseres 6] ,
wonende te [woonplaats eiseres 6] ,
eiseres,
advocaat mr. C.E. Jeekel,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/495909 / HA ZA 16-202 van
[eiseres 7] ,
wonende te [woonplaats eiseres 7] ,
eiseres,
advocaat mr. C.E. Jeekel,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/495911 / HA ZA 16-203 van
[eiseres 8] ,
wonende te [woonplaats eiseres 8] ,
eiseres,
advocaat mr. C.E. Jeekel,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/495915 / HA ZA 16-204 van
[eiseres 9] ,
wonende te [woonplaats eiseres 9] ,
eiseres,
advocaat mr. C.E. Jeekel,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/498248 / HA ZA 16-317 van
[eiser 6] ,
wonende te [woonplaats eiser 6] ,
eiser,
advocaat mr. J.B. Berduszek,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/500481 / HA ZA 16-421 van
[eiser 7] ,
wonende te [woonplaats eiser 7] ,
eiser,
advocaat mr. J.B. Berduszek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/499813 / HA ZA 16-394 van
[eiseres 10] ,
wonende te [woonplaats eiseres 10] ,
eiseres,
advocaat mr. J.B. Berduszek,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/512526 / HA ZA 16-1029 van
[eiseres 11] ,
wonende te [woonplaats eiseres 11] ,
eiseres,
advocaat mr. J.B. Berduszek,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K. Bisschop.
Eisers zullen hierna als zodanig worden aangeduid; gedaagden zullen (gezamenlijk, in enkelvoud) ook Biomet of Biomet c.s. genoemd worden. De Biomet-entiteiten zullen afzonderlijk worden aangeduid als Biomet Orthopedics Inc., Biomet Orthopedics LLC, Biomet France, Biomet UK, Biomet Nederland en Biomet Europe.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure in alle zaken blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 21 juni 2017 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- -
de akte uitlaten na tussenvonnis, zijdens eisers, met producties;
- -
de akte uitlating na tussenvonnis, zijdens Biomet c.s., met producties;
- -
de antwoordakte na tussenvonnis, zijdens eisers, met productie;
- -
de antwoord-akte na tussenvonnis, zijdens Biomet c.s.;
- -
de akte houdende aanzegging schorsing en hervatting van de gedingen d.d. 18 april 2018, zijdens Biomet c.s.;
- -
de akte overlegging producties d.d. 14 november 2018, zijdens Biomet c.s., met producties
- -
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 19 juni 2019
- -
de brief van mr. C.E. Jeekel namens [eiseres 5] e.a. (cluster II) d.d. 11 juli 2019 met betrekking tot de kostenbegroting van de deskundigen;
- -
de e-mail van mr. M.B. Bruinsma namens [eiser 1] e.a. (cluster I) d.d. 12 juli 2019 met betrekking tot de kostenbegroting van de deskundigen;
- -
de e-mail van mr. Bruinsma van 12 juli 2019 met betrekking tot de kostenbegroting van de deskundigen;
- -
de brief van mr. K. Bisschop namens Biomet d.d. 19 juli 2019 met een opmerking over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is in alle zaken vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Omdat het hier twee clusters zaken betreft, waarin niet alleen de procespartijen verschillend zijn maar ook (deels) andere geschilpunten aan de orde zijn heeft de rechtbank tot dusver separate vonnissen gewezen. Omdat de vragen die de rechtbank nu wil voorleggen aan de deskundigen (zie r.o. 2.26 e.v.) voor de beslissingen in beide clusters op gelijke wijze van belang zijn, acht de rechtbank het uit overwegingen van efficiënte en behoorlijke rechtspleging, mede om nodeloze complicaties te voorkomen, aangewezen om thans in beide clusters dit vonnis te wijzen.
2.2.
Deze zaken gaan - zeer kort samengevat - over het volgende. Bij ieder van eisers zijn Metal-on-Metalheupprotheses (hierna: MoM-heupprotheses) geplaatst die zijn geproduceerd en/of in het verkeer gebracht door Biomet. Eisers hebben Biomet aansprakelijk gesteld op grond van productaansprakelijkheid. Daartoe stellen zij, voor zover thans nog relevant, dat door frictie tussen de onderdelen van de MoM-heupprothese deeltjes (chroom en) kobalt vrijkomen die in de bloedbaan en in de weefsels terecht komen en aldus voor gezondheidsklachten zorgen. In het eerder in elk van beide clusters gewezen tussenvonnis zijn het operatiemoment en het type van de geplaatste prothese per eiser besproken.
2.3.
De rechtbank had partijen in het tussenvonnis uitgenodigd om, voor zover beschikbaar, in het geding te brengen de (concept)rapportage uit te brengen in een procedure die in Den Bosch wordt gevoerd tot het inwinnen van een voorlopig deskundigenbericht.
De rechtbank constateert dat eisers – onbetwist – hebben gesteld dat de in Den Bosch gevoerde procedure inmiddels is ingetrokken zonder dat een (concept)rapport is uitgebracht.
Dit aspect behoeft dus geen verdere bespreking.
2.4.
Eisers hebben aangevoerd dat Biomet in haar akte uitlating na tussenvonnis, door een juridische reactie te geven op enkele overwegingen in het tussenvonnis, buiten het kader van de bedoeling en de instructies van de rechtbank is getreden en de akte daarom als een (verkapte) conclusie dient te worden aangemerkt die aanstonds had moeten worden geweigerd. In de visie van eisers is sprake van misbruik van procesrecht.
2.5.
De rechtbank verwerpt dit bezwaar. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld bij antwoordakte te reageren op (het juridische betoog in) de akte van Biomet. Nu de akte van Biomet niet was geweigerd, dienden eisers ervan uit te gaan dat de rechtbank deze in haar geheel accepteerde. De rechtbank acht in dit stadium, mede gelet op de hierna volgende overwegingen en beslissingen, geen reden aanwezig om de akte van Biomet (alsnog) te weigeren, noch om eisers in de gelegenheid te stellen om zich nog nader uit te laten.
2.6.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld bij akte schriftelijke bewijsstukken in het geding te brengen en zich uit te laten over de wenselijkheid van het horen van getuigen en over de modaliteiten van door de rechtbank in te winnen deskundigenberichten.
2.7.
Biomet heeft erop gewezen, in aanvulling op en ter verbetering van hetgeen onder r.o. 2.12 van het tussenvonnis in cluster I en onder r.o. 2.12 van het tussenvonnis in cluster II over de recall van de ASR door DePuy (in het tussenvonnis in beide zaken abusievelijk gespeld als DuPuy ) is overwogen, dat in mei 2010 een "Safety Alert" is afgegeven door DePuy , waarin ziekenhuizen werden geïnformeerd over een hoger revisiepercentage dan verwacht en werden geadviseerd om een patiënten-follow-up-programma te introduceren. In augustus 2010 is er een tweede "Safety Alert" door DePuy afgegeven waarin de ASR van de markt is gehaald.
2.8.
Biomet heeft erop gewezen, in aanvulling en verbetering van hetgeen onder r.o. 2.51 en 2.55 van het tussenvonnis (feiten voor [eiseres 8] ), in cluster II is overwogen, dat in r.o. 2.51 een cijfer in het LOT nummer van de Taper Adaptor ontbreekt. Het volledige LOT nummer is [LOT-nummer 1] . In r.o. 2.55 zijn de data van de metingen van de metaalwaarden omgewisseld. Op 7 februari 2011 is een chroomwaarde van "<10" gemeten en een kobaltwaarde van "250". Op 19 september 2011 is een chroomwaarde van "27" gemeten en een kobaltwaarde van "52".
2.9.
Biomet heeft erop gewezen, in aanvulling op en verbetering van hetgeen onder r.o. 2.75 van het tussenvonnis in cluster II is overwogen (feiten voor [eiseres 10] ) dat de kolom 'kobalt" ontbreekt. In het medisch advies van dr. Delport (productie B1 bij conclusie van antwoord t.a.v. [eiseres 10] ) is het navolgende overzicht opgenomen:
2.10.
Biomet heeft erop gewezen, in aanvulling en verbetering van hetgeen onder r.o. 2.79 van het tussenvonnis in cluster II is overwogen (feiten voor [eiseres 12] ), dat de productie- en leveringsdata van de kom en steel die links bij [eiseres 12] zijn geplaatst door de rechtbank weliswaar juist zijn overgenomen uit de conclusie van antwoord t.a.v. [eiseres 12] , maar Biomet daar abusievelijk een onjuist LOT en REF nummer heeft opgenomen voor de links bij [eiseres 12] geplaatste steel en kom. De correcte productdetailgegevens die op de productstickers staan vermeld luiden:
- ReCap Magnum shell: REF [REF-nummer 1] en LOT [LOT-nummer 2] ;
- Bi-Metric Steel: REF [REF-nummer 2] LOT [LOT-nummer 3] .
2.11.
Eisers hebben de juistheid van deze opmerkingen (r.o. 2.7 - 2.10) niet betwist. De rechtbank neemt deze opmerkingen over en het tussenvonnis in beide clusters wordt dienovereenkomstig verbeterd gelezen.
2.12.
Verder zijn partijen in hun aktes nader ingegaan op het normaal gebruik van de protheses. Deze stellingen en verweren en ook andere aspecten van het debat dan het hierna te bespreken deskundigenbericht zullen zo nodig in een later stadium nader worden behandeld.
Deskundigenbericht
2.13.
In het tussenvonnis in beide zaken heeft de rechtbank bewijsopdrachten aangekondigd met betrekking tot de presentatie van het product (onder 4.20.1 voor cluster I respectievelijk 4.19.1 voor cluster II), de voorlichting/informatieverschaffing door Biomet (onder 4.20.3 respectievelijk 4.19.3) en het state-of -the-art-verweer (onder 4.21 respectievelijk 4.20), waarmee de rechtbank doelt op het ontwikkelingsrisico-verweer van art. 6:185, lid 1 onder e BW.
2.14.
De rechtbank is inmiddels, mede gelet op de complexiteit van de problematiek, de loop van het debat (waaronder het debat aangaande de aan te zoeken deskundigen en wat daarmee samenhangt) en de omstandigheid dat parallelle procedures aanhangig zijn van oordeel dat het met het oog op een efficiënte rechtspleging niet wenselijk is dat partijen thans over en weer worden toegelaten tot alle aangekondigde bewijsverrichtingen, die deels ook inhouden het bevelen van deskundigenberichten. Dit oordeel berust op het volgende.
2.15.
Voor toewijzing van de vorderingen van eisers is noodzakelijk dat vast komt te staan dat zij schade hebben geleden, veroorzaakt door de gebrekkigheid van de bij hen geplaatste heupprotheses. In alle zaken heeft Biomet het verweer gevoerd dat, zelfs als de gestelde gebrekkigheid van de heupprotheses en de gestelde daardoor veroorzaakte schade vast komt te staan, het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop zij het product in het verkeer bracht onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken (het ontwikkelingsrisicoverweer als in 2.13 bedoeld).
2.16.
Een goede rechtspleging is ermee gebaat - gelet op de tijd die naar verwachting gemoeid zal zijn met de nadere bewijslevering door middel van het horen van getuigen (en het bijbrengen van stukken) en in het bijzonder de onderscheiden deskundigenonderzoeken en de te verwachten kosten van een en ander - dat eerst wordt onderzocht of dit algemene verweer kans van slagen heeft.
2.17.
Als dit verweer in zijn meest verstrekkende vorm opgaat (voor de gehele periode waarop de zaken in beide clusters zien) kan nader onderzoek geheel achterwege blijven, omdat de vorderingen van alle eisers dan in beginsel afgewezen moeten worden; indien dit verweer in een, wat de periode betreft, minder verstrekkende vorm opgaat, geldt dat voor de vorderingen van een aantal eisers.
2.18.
Ook als dat verweer niet opgaat kan de algemene deskundige voorlichting in het kader van de beoordeling van dit verweer van belang zijn voor de beoordeling van een deel van de overige geschilpunten in deze zaken. Immers, voor zover bij het in het verkeer brengen van het product gelet op de stand van de wetenschap wel bekendheid met bepaalde risico's bestond, bestaat de mogelijkheid dat op het toetsingsmoment die risico's - terecht - aanvaardbaar werden geacht wegens het ontbreken van kenbaar betere alternatieven, hetgeen tot de conclusie zou kunnen leiden, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat het product niet gebrekkig is in de zin van artikel 6:186 BW. De rechtbank zal met dat aspect in de te stellen vragen rekening houden.
2.19.
Voorts is de beoordeling van dit verweer van belang voor het verdere verloop van de procedure voor het gerechtshof Den Haag tussen [eiser 1] enerzijds en het Gemini Ziekenhuis en [naam arts] anderzijds (zie arrest van 13 februari 2018 onder r.o. 3.7 en 3.8), waarmee naar verwachting deze zaak in appel gevoegd zal worden behandeld. In die zaak is inmiddels bij arrest van 6 augustus 2019 iedere nadere beslissing aangehouden in afwachting van de beantwoording door het gerechtshof Arnhem op een vergelijkbaar punt gestelde prejudiciële vragen.
2.20.
Ten slotte is meegewogen dat het inwinnen van deskundigenberichten omtrent meer aspecten van het geschil grote problemen dreigt op te leveren, nu gebleken is dat slechts zeer weinig geschikte deskundigen voorhanden zijn die ook bereid zijn als deskundige in deze zaak op te treden. Wat betreft de biomechanische expertise komt daarbij dat te vrezen valt dat deze bijzonder kostbaar zal worden, tenzij deze zich kan beperken tot een literatuurstudie.
2.21.
De rechtbank zal daarom thans slechts een deskundigenonderzoek gelasten naar het onder 2.16 bedoelde onderwerp. Teneinde, tegen die achtergrond, zinvol onderzoek door deskundigen mogelijk te maken zal de rechtbank er in het kader van dit vonnis, met het oog op de te stellen vragen, van uitgaan dat het standpunt van eisers op belangrijke punten juist is. Daarmee wordt uiteraard niet vooruitgelopen op enige beslissing, nu een groot deel van de betreffende stellingen gemotiveerd is betwist.
2.22.
De deskundigen dienen er, ten behoeve van de beantwoording van de vragen, van uit te gaan dat de bij eisers geplaatste MoM-heupprotheses van Biomet bij normaal gebruik, als gevolg van wrijving en/of slijtage, leiden tot het vrijkomen van deeltjes en dat de vrijkomende deeltjes (chroom en) kobalt van de MoM-heupprothese in zodanige mate in de bloedbaan en/of de weefsels terecht komen dat zij gezondheidsklachten bij eisers veroorzaken.
De rechtbank zal de nader te noemen deskundigen benoemen om voorlichting te verschaffen omtrent de vraag of, en zo ja, vanaf welk moment, het ten tijde van het in het verkeer brengen op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis mogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken. Onder "het gebrek" verstaat de rechtbank in dit verband dat dergelijke deeltjes in niet te verwaarlozen hoeveelheden vrij komen, in de bloedbaan/weefsels terecht komen en gezondheidsschade veroorzaken. De vraagstelling ziet tevens op verduidelijking op dit punt, onder handhaving van genoemde veronderstelde juistheid van de stellingen van eisers.
2.23.
Ten behoeve van de deskundigen licht de rechtbank het kader waarmee zij, zonder zich te hoeven verdiepen in de juridische details, rekening hebben te houden nader toe.
2.24.
Biomet c.s. is als fabrikant in principe, op basis van de wet, aansprakelijk voor de (gezondheids)schade die haar gebrekkige producten opleveren. Die aansprakelijkheid gaat ver, het is niet nodig dat Biomet c.s. schuld heeft of een verwijt treft. Die aansprakelijkheid is echter niet onbegrensd. Als Biomet c.s., gegeven de stand van de wetenschap en de techniek op het moment van het in het verkeer brengen van de MoM-protheses, niet kon weten dat de vrijkomende (chroom- en) kobaltdeeltjes tot gezondheidsschade zouden leiden is zij niet aansprakelijk. Het gaat er dan dus om wat in de wetenschap (neurologie, maar ook toxicologie, biomaterial engineering en andere relevante velden) aan kennis beschikbaar was, ook in het buitenland. Het is niet nodig dat Biomet c.s. die kennis op dat moment zelf ook had.
Dat moment van in het verkeer brengen verschilt van eiser tot eiser, maar ligt in elk geval tussen januari 2004 en december 2009.
2.25.
De rechtbank gaat er, gelet op het debat tot dusver, van uit dat Biomet wel wist (in elk geval kon weten) dat de wrijving tussen de samenstellende delen van de MoM-heupprothese zou kunnen leiden tot het vrijkomen van deeltjes. Onduidelijk is echter of, en zo ja vanaf wanneer men, in de wetenschappelijke wereld, tot het inzicht is gekomen dat dergelijke deeltjes in de bloedbaan en/of weefsels terecht komen. Onduidelijk is ook of, en zo ja sinds wanneer, in de wetenschappelijke wereld het inzicht is ontstaan dat dergelijke deeltjes een niet te verwaarlozen risico van gezondheidsschade (dat wil zeggen negatieve invloed op het menselijk lichaam en de gezondheid) kunnen hebben.
2.26.
De rechtbank heeft, om per eiser een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, behoefte aan een zo gedetailleerd mogelijk beeld van de stand van wetenschap en techniek in de periode 2004-2009. Het moment waarop het hiervoor bedoelde inzicht (dat MoM-protheses wegens de vrijkomende deeltjes gezondheidsschade kunnen veroorzaken) in de opvatting van de deskundigen (op basis van het beschikbare wetenschappelijke materiaal) is ontstaan wil de rechtbank zo exact mogelijk weten, en ook waarom de deskundigen tot die visie komen. Te denken valt aan onderzoeksresultaten die bekend zijn gemaakt bij een lezing, een proefschrift of een congres. Als het zo is dat van een dergelijk inzicht volgens de deskundigen nog steeds geen sprake is wil de rechtbank dat ook toegelicht krijgen.
Van belang is daarbij ook in hoeverre de onderzoeksresultaten betrekking hebben op een techniek die gelijk is aan de door Biomet in de betreffende MoM-heupprotheses toegepaste techniek.
2.27.
Na het uitbrengen van het deskundigenbericht, en uitlating door partijen naar aanleiding daarvan, zal de rechtbank eerst beoordelen of het door Biomet gevoerde ontwikkelingsrisicoverweer (deels) opgaat. Van dit tussenvonnis zal naar alle waarschijnlijkheid de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep worden opengesteld. Nadat is geoordeeld over het ontwikkelingsrisicoverweer zal, voor zover dan nog van belang, de overige aangekondigde bewijslevering aan de orde komen, evenals zo nodig de verdere thans onbesproken stellingen en verweren.
2.28.
Het komt de rechtbank geraden voor, zoals zij reeds bij eerder tussenvonnis heeft overwogen, dat een multidisciplinair panel van deskundigen, samengesteld uit een orthopedisch chirurg, een expert op het gebied van biomaterial science/engineering en een expert toxicologie/immunologie wordt benoemd.
2.29.
De rechtbank heeft dr. B.A. Swierstra, orthopedisch chirurg, dr. P. Bills, biomechanicus en prof. dr. M. van den Berg, toxicoloog aangezocht en bereid gevonden om in deze procedure als deskundigen op te treden. Ter terechtzitting van 19 juni 2019 hebben partijen aangegeven te kunnen instemmen met de benoeming van voornoemde personen.
2.30.
Partijen, in het bijzonder eisers, maken bezwaar tegen de hoogte van het door dr. Bills begrote voorschot van £ 100.000,00 inclusief BTW, gebaseerd op 250 te besteden uren tegen een uurloon van £ 400,00.
Partijen geven voorts aan het door deze deskundige begrote voorschot nauwkeuriger te kunnen beoordelen als duidelijk is welke vragen de rechtbank aan hem heeft voorgelegd. Eisers stellen voor om de aan de biomechanicus gerichte vragen door de orthopedisch chirurg en de toxicoloog te laten beantwoorden, al dan niet met inwinning van advies van derden, en dan te bezien of beantwoording van de aan biomechanicus gerichte vragen nog noodzakelijk is. Biomet heeft bezwaar tegen dit voorstel van eisers. Biomet acht het benoemen van een biomechanicus essentieel.
Inmiddels heeft de rechtbank dr. Bills verzocht om zijn kosten te begroten in geval hij louter een literatuurstudie behoeft te doen. Hij komt dan op £ 20.000,00- £ 32.000,00 (gebaseerd op 50 tot 80 te besteden uren). De rechtbank gaat ervanuit dat daarmee aan bedoelde bezwaren tegemoetgekomen is.
2.31.
De vragen zullen - behoudens enige vragen aan de orthopeed - niet worden toegespitst op een specifieke deskundige. De rechtbank verwacht dat de deskundigen elk, bij elke vraag, hun input leveren en zoveel mogelijk komen tot een gezamenlijke beantwoording, waarbij uiteraard de gezichtspunten van de diverse disciplines genoemd kunnen worden. De deskundigen zullen het onderzoek in die zin gezamenlijk verrichten en één deskundigenbericht uitbrengen.
2.32.
De te benoemen deskundigen hebben zich bereid verklaard als zodanig op te treden, desgevraagd te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en niet betrokken te zijn bij de tussen partijen in geschil zijnde problemen.
2.33.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis vragen aan de deskundigen geformuleerd. Partijen hebben zich uitgelaten over de vraagstelling aan de deskundigen. Met inachtneming van de opmerkingen daarover van partijen en met de hiervoor genoemde nadere keuzes zullen aan deze deskundigen de in de beslissing weergegeven vragen worden voorgelegd. Biomet c.s. zal dit vonnis en de processtukken ten behoeve van dr. Bills in het Engels dienen te laten vertalen.
2.34.
Dr. Swierstra heeft het aan het onderzoek verbonden loon en de kostenvergoeding begroot op € 7.744 inclusief BTW, gebaseerd op 40 te besteden uren tegen een uurloon van € 160,00.
Prof. dr. Van den Berg heeft het aan het onderzoek verbonden loon en de kostenvergoeding begroot op € 4.646,40 inclusief BTW, gebaseerd op 24 te besteden uren tegen een uurloon van € 160,00.
2.35.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van het door die deskundigen begrote voorschot.
De door dr. Bills begrote kosten zijn hiervoor reeds genoemd. Nu de standpunten van partijen uit hun eerdere uitlatingen kenbaar zijn, acht de rechtbank het niet noodzakelijk hen nogmaals te raadplegen.
2.36.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat het onderzoek ziet op een door Biomet gevoerd (bevrijdend) verweer aanleiding om, in afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv, te bepalen dat Biomet ter zake van dit loon en deze kostenvergoeding de door de deskundigen begrote bedragen als voorschot dient te deponeren.
2.37.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
2.38.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.39.
De rechtbank zal in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing aanhouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Persoonlijke gegevens
( a) Waar bent u werkzaam? (indien u bij meerdere organisaties werkzaam bent gaarne alle noemen)
( b) Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke?
( c) Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak? (te noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring, meer in het bijzonder op het gebied van het plaatsen van traditionele en/of MoM-heupprotheses, onderzoek naar wrijving, slijtage, loslating van chroom/kobaltdeeltjes, opname van chroom/kobalt in het bloed en de weefsels, gevolgen van die opname voor de gezondheid etc.)
( d) Heeft u in het verleden reeds als deskundige opgetreden en zo ja, hoe vaak en in wiens opdracht? (met "in wiens opdracht" wordt bedoeld: in opdracht van de eisende partij (met hoedanigheid, bijvoorbeeld: patiënt, fabrikant, ziekenhuis), van de aangesproken partij of van de rechter; het is niet nodig namen te noemen)
2. Wetenschappelijke opvattingen
( a) Bestaan er over het onderwerp van deze expertise wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen?
Indien uw antwoord op vraag 2(a) bevestigend luidt:
( i) Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar - bij het rapport te voegen - literatuur)?
(ii) Welke is uw eigen opvatting?
Toelichting bij de volgende vragen
-Gevraagd wordt in de hierna volgende vragen naar de stand van de wetenschap en techniek. Daarmee wordt gedoeld op kennis uit de meest vooraanstaande en geavanceerde bronnen wereldwijd. Alle deskundigen wordt verzocht om eerst zelf elke vraag te beantwoorden, vanuit het eigen vakgebied om vervolgens, zo mogelijk, tot gezamenlijke beantwoording te komen. (zie ook 2.31)
-Wilt u de vragen beantwoorden uitgaande van een situatie zonder bijzonderheden, dat wil zeggen bij een patiënt zonder bijzondere persoonskenmerken of aandoeningen en een chirurgische plaatsing zonder bijzonderheden?
-bij vraag 3 en verder kunt u ervan uitgaan dat in ieder geval bekend was dat (chroom- en) kobaltdeeltjes dan wel –ionen in niet te verwaarlozen hoeveelheden konden vrijkomen.
3. Vrijkomen deeltjes- situatie in 2004
a. a) wat was in januari 2004 de stand van de wetenschap op het gebied van de kennis van het vrijkomen van (chroom- en) kobaltdeeltjes (en/of ionen) ten gevolge van wrijving en/of slijtage ten gevolge van het gebruik in MoM heupprotheses? Gaarne toelichten ten aanzien van hoeveelheid, omvang van de deeltjes etc.
b) maakte het, naar de stand van de wetenschap toen, verschil of de MoM-heupprothese was voorzien van een kleine dan wel een grote kop? Zo ja, in welk opzicht?
c) maakte het, naar de stand van de wetenschap toen, verschil of de MoM-heupprothese was voorzien van een (titanium) steel? Zo ja, in welk opzicht?
d) waren er, naar de stand van de wetenschap toen, afwijkende gegevens (ten opzichte van vergelijkbare protheses van andere fabrikanten) bekend van de door Biomet op de markt gebrachte MoM-heupprotheses? Zo ja, in welk opzicht?
e) Wat was bekend omtrent de aard van de tests (ten aanzien van kwaliteit, duurzaamheid etc.) die de producenten van de MoM-prothesen in het algemeen, en de bij eisers geplaatste typen MoM-heupprothesen in het bijzonder, ten aanzien van hun producten hebben uitgevoerd (of laten uitvoeren) voorafgaand aan de introductie daarvan op de markt? In hoeverre en vanaf welk moment waren de resultaten van deze tests bekend?
f) indien u van oordeel bent dat bepaalde bijzonderheden op het gebied van persoonskenmerken van de patiënt (zoals leeftijd, gewicht, medicijngebruik), de plaatsing door de chirurg en/of het gebruik van groot belang zijn voor de beantwoording van de vragen a tot en met d , wilt u dat dan nader, zo concreet mogelijk, toelichten?
4.Vrijkomen deeltjes- situatie in 2009
Wilt u de onder 3 a tot en met f vermelde vragen ook beantwoorden voor de situatie in december 2009?
5.Vrijkomen deeltjes- veranderde stand van de wetenschap tussen 2004 en 2009
a. Indien er verschillen zijn tussen de beantwoording van de vragen 3 a tot en met f en die van vraag 4, wilt u dan, zo nauwkeurig mogelijk, aangeven wanneer, hoe en eventueel waarom de verandering tot stand gekomen is? Graag specifieke publicaties, congressen etc. vermelden.
6. Gedrag deeltjes in het lichaam
a. a) wat was in januari 2004 de stand van de wetenschap op het gebied van de kennis van het gedrag van vrijgekomen kobaltdeeltjes (en/of ionen) als bedoeld in vraag 3 in het lichaam? Gaarne zo gedetailleerd mogelijk toelichten ten aanzien van verplaatsing van deeltjes, opname in de bloedbaan, neerslag in de weefsels etc.
b) wat was in januari 2004 de stand van de wetenschap op het gebied van de kennis van het gedrag van vrijgekomen chroomdeeltjes (en/of ionen) in het lichaam? Gaarne zo gedetailleerd mogelijk toelichten ten aanzien van verplaatsing van deeltjes, opname in de bloedbaan, neerslag in de weefsels etc.
c) maakte het, naar de stand van de wetenschap toen, verschil of in de heup ook een (titanium) steel was geplaatst? Zo ja, in welk opzicht?
d) waren er, naar de stand van de wetenschap toen, afwijkende gegevens bekend van de deeltjes afkomstig van door Biomet op de markt gebrachte MoM-heupprotheses? Zo ja, in welk opzicht?
e) indien u van oordeel bent dat bepaalde bijzonderheden op het gebied van persoonskenmerken van de patiënt (zoals leeftijd, gewicht, medicijngebruik), de plaatsing door de chirurg en/of het gebruik van groot belang zijn voor de beantwoording van de vragen a tot en met d , wilt u dat dan nader, zo concreet mogelijk, toelichten?
7.Gedrag deeltjes- situatie in 2009
Wilt u de onder 6 a tot en met e vermelde vragen ook beantwoorden voor de situatie in december 2009?
8.Gedrag deeltjes- veranderde stand van de wetenschap tussen 2004 en 2009
Indien er verschillen zijn tussen de beantwoording van de vragen 6 a tot en met e en die van de vraag 7, wilt u dan, zo nauwkeurig mogelijk, aangeven wanneer, hoe en eventueel waarom de verandering tot stand gekomen is? Graag specifieke publicaties, congressen etc. vermelden.
9.Gezondheidseffecten- situatie in 2004
a. wat was in januari 2004 de stand van de wetenschap op het gebied van de kennis van het effect op de gezondheid van vrijgekomen kobaltdeeltjes (en/of ionen) als bedoeld in vraag 3 en 6 in het lichaam? Gaarne zo gedetailleerd mogelijk toelichten ten aanzien van meetbare en/of waarneembare effecten, zoals pseudo-tumoren.
b. wat was in januari 2004 de stand van de wetenschap op het gebied van de kennis van het effect op de gezondheid van vrijgekomen chroomdeeltjes (en/of ionen) als bedoeld in vraag 3 en 6 in het lichaam? Gaarne zo gedetailleerd mogelijk toelichten ten aanzien van meetbare en/of waarneembare effecten, zoals pseudo-tumoren.
c) maakte het, naar de stand van de wetenschap toen, verschil of in de heup ook een (titanium) steel was geplaatst? Zo ja, in welk opzicht?
d) waren er, naar de stand van de wetenschap toen, afwijkende gegevens bekend van de deeltjes afkomstig van door Biomet op de markt gebrachte MoM-heupprotheses? Zo ja, in welk opzicht?
e) indien u van oordeel bent dat bepaalde bijzonderheden op het gebied van persoonskenmerken van de patiënt (zoals leeftijd, gewicht, medicijngebruik), de plaatsing door de chirurg en/of het gebruik van groot belang zijn voor de beantwoording van de vragen a tot en met d , wilt u dat dan nader, zo concreet mogelijk, toelichten?
10. Gezondheidseffecten- situatie in 2009
Wilt u de onder 9 a tot en met e vermelde vragen ook beantwoorden voor de situatie in december 2009?
11.Gezondheidseffecten- veranderde stand van de wetenschap tussen 2004 en 2009
Indien er verschillen zijn tussen de beantwoording van de vragen 9 a tot en met e en die van vraag 10, wilt u dan, zo nauwkeurig mogelijk, aangeven wanneer, hoe en eventueel waarom de verandering tot stand gekomen is? Graag specifieke publicaties, congressen etc. vermelden.
12. Specifiek voor de orthopedische deskundige:
( a) Bestond er in de periode januari 2004-december 2009 een protocol of anderszins overeenstemming binnen de orthopedische beroepsgroep omtrent het plaatsen van MoM-heupprotheses, van Biomet en/of haar concurrenten? Wat hielden die in?
( b) Wat zijn in het algemeen de gevolgen van een heupoperatie waarbij een MoM-heupprothese wordt geplaatst voor de gezondheid, wat betreft beweging, pijn, letsel, risico's en neveneffecten etc.? Waardoor worden die gevolgen veroorzaakt?
( c) Kunt u aangeven wanneer de MoM-prothese in het algemeen (met kleine respectievelijk grote kop), respectievelijk de bij eisers geplaatste MoM-typen heupprothesen, (in Nederland) zijn geïntroduceerd?
( d) In hoeverre verschilden de MoM-protheses van de heupprotheses die toen op de markt waren?
( e) Welke problemen of nadelen van de toentertijd (op de onder (c) genoemde momenten) bestaande heupprothesen zouden volgens de producenten opgelost worden met de MoM-heupprothese in het algemeen (met grote respectievelijk kleine kop) en met de bij eisers geplaatste typen MoM-heupprothesen in het bijzonder?
( f) Kunt u aangeven of, en zo ja, vanaf welk moment, het binnen de beroepsgroep van orthopedisch chirurgen (in Nederland) niet langer geaccepteerd is om een MoM-heupprothese te plaatsen? Kunt u aangeven hoe daarover door vakgenoten
buiten Nederland wordt gedacht? In hoeverre en waarom worden bepaalde MoM-heupprothesen nog steeds geplaatst in Nederland dan wel in andere landen?
( g) Is het binnen de beroepsgroep van orthopedisch chirurgen gebruikelijk (geworden) om na het plaatsen van een MoM-heupprothese de gehaltes chroom en/of kobalt in het bloed respectievelijk het bloedserum, respectievelijk het weefsel van de patiënt te meten? Zo ja:
( i) vanaf welk moment werd een dergelijke controle gebruikelijk?
(ii) vanaf welk moment na het plaatsen van de heupprothese worden genoemde gehaltes gemeten, met welke frequentie en op welke manier?
(iii) Worden binnen de beroepsgroep van orthopedisch chirurgen grenswaarden gehanteerd voor het gehalte chroom en /of kobalt in het bloed, respectievelijk het bloedserum, respectievelijk het weefsel van de patiënt? Zo ja, welke en vanaf welk moment? Zijn die grenswaarden in de loop van de tijd aangepast en zo ja, op welke manier en (telkens) vanaf welk moment en door welke instantie?
13. Aanvullend:
a. a) wat was in de periode januari 2004-december 2009 bekend over het ontstaan van pseudotumoren? Wat is daarover nu bekend? Kunnen pseudotumoren ook ontstaan bij gebruik van heupprotheses van andere materialen dan MoM?
( b) Waren er in de periode 2004-2009 problemen bekend met de toen reeds bestaande alternatieven voor een MoM-heupprothese, die de MoM-heupprothese in het algemeen en de bij eisers geplaatste typen MoM-heupprothesen in het bijzonder niet kennen, en zo ja, welke?
14. Wilt u verder nog iets opmerken dat u voor een goede beoordeling door de rechtbank van de geschillen tussen partijen van belang acht?
3.2.
benoemt tot deskundigen:
Dr. B.A. Swierstra,
adres: [adres 1] [woonplaats 1] ,
telefoon: [telefoonnummer 1] ,
emailadres: [emailadres 1] ;
Dr. P. Bills,
adres: [adres 2] , [woonplaats 2] ,
telefoon: [telefoonnummer 2] ,
emailadres: [emailadres 2] ;
Prof. dr. M. van den Berg,
adres: [adres 3] , [woonplaats 3] ,
telefoon: [telefoonnummer 3] ,
emailadres: [emailadres 3] ;
het voorschot
3.3.
bepaalt dat Biomet het voorschot ad € 12.390,40 (€ 7.744 + € 4.646,40) en £ 32.000 (althans de tegenwaarde van dat bedrag in euro's) dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.4.
draagt de griffier op om de deskundigen onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat Biomet haar procesdossier in afschrift aan de deskundigen dient te doen toekomen, en dat ten behoeve van deskundige dr. Bills dit vonnis en de eerdere door deze rechtbank gewezen vonnissen, de Leidraad deskundigen in civiele zaken en de relevante delen van het procesdossier in de Engelse taal dienen te worden vertaald,
3.6.
wijst de deskundigen er op dat:
- -
de deskundigen voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- -
de deskundigen gebruik kunnen maken het Model deskundigenbericht in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- -
de deskundigen het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dienen aan te vangen,
- -
de deskundigen het onderzoek onmiddellijk dienen te staken en contact dienen op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- -
de deskundigen partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dienen te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundigen dit onderzoek niet mogen uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
- -
indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundigen hierop hebben gereageerd,
3.7.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundigen dienen te verstrekken indien die daarom verzoeken, de deskundigen toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundigen ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.8.
draagt de deskundigen op om uiterlijk zes maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.9.
wijst de deskundigen er op dat:
- -
uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundigen is gebaseerd,
- -
de deskundigen een concept van het rapport aan partijen dienen toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundigen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundigen in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundigen daarop dienen vermelden,
3.10.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundigen nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundigen geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.11.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van 1 april 2020,
3.12.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- -
indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
- -
na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht, eerst aan de zijde van Biomet op een termijn van vier weken,
3.13.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. C. Bouwman en mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2019.
[2111/106/1729/1573]
Uitspraak 21‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Produktenaansprakelijkheid/productaansprakelijkheid. Vraag of geplaatste heupprotheses gebrekkige producten zijn in de zin van artt. 6:185-193 BW. Moment van in het verkeer brengen van de heupprotheses. Identiteit van de producent van de heupprotheses. Uitlaten over te leveren bewijs en te benoemen deskundige.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
Vonnis van 21 juni 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/461497 / HA ZA 14-1051 van
[eiser S.] ,
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS INC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET FRANCE SARL,
gevestigd te Valence, Frankrijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K.A. Jelsma,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/486521 / HA ZA 15-1043 van
[eiseres R.] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. K.A. Jelsma,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/101487327 / HA ZA 15-1071 van
[eiseres De N.] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K.A. Jelsma,
en in de zaak met zaaknummer/rolnummer C/10/487330 / HA ZA 15-1072 van
[eiseres M.] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS LLC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K.A. Jelsma,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487331 / HA ZA 15-1073 van
[eiser E.] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K.A. Jelsma,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487334 /1-1A ZA 15-1074 van
[eiser De Z.] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET ORTHOPEDICS INC.,
gevestigd te Warsaw, Indiana, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BIOMET UK LTD,
gevestigd te Bridgend, Verenigd Koninkrijk,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIMMER BIOMET NEDERLAND B.V. (als rechtsopvolger onder algemene titel van Biomet Nederland B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOMET EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. K.A. Jelsma,
Partijen zullen hierna [eiser S.] , [eiseres R.] , [eiseres De N.] , [eiseres M.] , [eiser E.] , [eiser De Z.] en (gedaagden gezamenlijk, in enkelvoud) zoveel mogelijk Biomet (of Biomet c.s.) genoemd worden. De Biomet entiteiten zullen afzonderlijk worden aangeduid als Biomet Orthopedics Inc., Biomet Orthopedics LLC, Biomet France, Biomet UK, Biomet Nederland en Biomet Europe.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/461497 / HA ZA 14-1051
- de dagvaardingen d.d. 30 januari 2014 en de door eiser(es) overgelegde producties;
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/486521 / HA ZA 15-1043
- de dagvaardingen d.d. 16 oktober 2014 en de door eiser(es) overgelegde producties;
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/101487327 / HA ZA 15-1071
- de dagvaardingen d.d. 22 april 2015 en de door eiser(es) overgelegde producties;
in de zaak met zaaknummer/rolnummer C/10/487330 / HA ZA 15-1072
- de dagvaardingen d.d. 30 maart 2015 en de door eiser(es) overgelegde producties;
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487331 / HA ZA 15-1073
- de dagvaardingen d.d. 25 februari 2015 en de door eiser(es) overgelegde producties;
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487334 /HA ZA 15-1074
-de dagvaardingen d.d. 25 februari 2015 en de door eiser(es) overgelegde producties;
en, in alle zaken:
- -
de brief d.d. 4 november 2015, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- -
de brief d.d. 24 december 2015 van mr. Jelsma;
- -
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 15 januari 2016;
- de akte houdende aanzegging schorsing en hervatting van het geding ten aanzien van gedaagde sub 4, zijdens Biomet c.s.;
- -
de aanvullende conclusie na dagvaarding, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
de brief d.d. 12 oktober 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- -
de brief d.d. 13 oktober 2016 van mr. Van der Goen;
- -
de brief d.d. 13 oktober 2016 van mr. Jelsma;
- -
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 27 oktober 2016;
- -
de conclusie na comparitie d.d. 14 december 2016, met producties, zijdens eiser(es);
- -
de conclusie na comparitie, zijdens Biomet c.s.;
- -
de conclusie na comparitie d.d. 25 januari 2017, zijdens eiser(es);
- -
de antwoord-conclusie na comparitie, met producties, zijdens Biomet c.s.
1.2.
Ten slotte is in alle zaken vonnis bepaald.
2. De feiten
in alle zaken
2.1.
Biomet c.s. houdt zich bezig met de ontwikkeling, fabricage en wereldwijde verkoop van reconstructieve producten, waaronder orthopedische gewrichtsvervangende implantaten, fixatieproducten, ruggengraatproducten, tandheelkundige reconstructieve implantaten, biomaterialen en gerelateerde hulpmiddelen. Biomet c.s. brengt meer specifiek diverse heupprotheses op de markt.
2.2.
Een heupprothese is een implantaat ter vervanging van een beschadigd natuurlijk heupgewricht. Een heupprothese bestaat uit verschillende componenten. In de loop van de jaren zijn veel verschillende typen heupprothesen ontwikkeld. Deze verschillen onder meer in het mechanisch ontwerp en in de materialen die worden gebruikt (bijvoorbeeld metaal, keramiek, polyethyleen). Bij een Metal-on-metal (hierna: MoM)-heupprothese zijn de kop en de kom vaak van een legering van onder meer kobalt en chroom gemaakt.
2.3.
In beginsel worden de volgende twee groepen heupprothesen onderscheiden (welke beide in een MoM-uitvoering kunnen voorkomen):
( a) De Total Hip Replacement (hierna: THP): bij deze heupprothese vervangt de chirurg de versleten eigen kop van het bot van het bovenbeen door een kunstkop die op een steel wordt gemonteerd (welke steel in het dijbeen (femur) wordt geplaatst) en vernieuwt de chirurg de kom in het bekkenbeen (acetabulum).
( b) De Hip Resurfacing: (hierna: RHP): bij dit type heupprothese plaatst de chirurg een kap, in de vorm van een paddenstoel, over de kop van het dijbeen. Daarnaast plaatst de chirurg een kom die hierover past in het bekkenbeen. Bij de RHP worden de articulerende oppervlakken (dat wil zeggen de oppervlakken die langs elkaar bewegen) van het heupgewricht van de patiënt vervangen en wordt er minder bot weggehaald vergeleken met de THP. Dit is mogelijk omdat er bij een RHP geen losse steel wordt geplaatst.
2.4.
Fabrikanten van heupprotheses zijn al lange tijd op zoek naar materialen voor de articulerende oppervlakken die een zo gering mogelijke slijtage opleveren, zodat de prothese minder snel vervangen behoeft te worden. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van de tweede generatie MoM-protheses in de jaren ’80 van de vorige eeuw.
2.5.
Biomet lanceerde in 1996 haar exemplaren van deze tweede generatie MoM-heupsystemen met introductie van de M2a serie. In 2001 werd een systeem met grotere heupkop, het M2a-38 Systeem, geïntroduceerd, in 2003 de ReCap Resurfacing en in 2004 het M2a-Magnum Systeem (in de Verenigde Staten). Het M2a-Magnum Systeem is ontwikkeld als onderdeel van de tweede fase van de ontwikkeling van de ReCap Resurfacing. De ReCap Resurfacing omvat zowel een RHP als een THP.
2.6.
Het M2a-Magnum Systeem bestaat uit de volgende componenten:
( a) ReCap/Magnum Acetabular Shell
De ReCap/Magnum Acetabular Shell is een press-fit, ongecementeerde kom waarvan de binnenkant een hooggepolijst oppervlak heeft. Er zijn vier uitsteeksels bevestigd aan de buitenkant om op die manier de stabiliteit van de rotatie en fixatie te verbeteren. De kom is verkrijgbaar in diverse diameters om zo te passen bij de diverse ReCap Resurfacing en Magnum heads.
( b) M2a-Magnum Modular Femoral Head welke is gemaakt van een legering van gegoten kobalt en chroom en verkrijgbaar is in diverse maten. De kop (head) is ontworpen samen met een brede diameter titanium taper adaptor. Door het ontwerp wordt het gewicht van de kop verminderd waardoor de mogelijke kans op slijtage op de kop-taper-heupsteel kruising vermindert.
( c) M2a-Magnum Taper Adaptor welke is gemaakt van titanium. Deze taper adaptors zijn verkrijgbaar in diverse maten en diverse typen. Doordat de taper adaptors in verschillende maten en typen verkrijgbaar zijn, kan de chirurg de hals (neck)lengte aanpassen om zo de originele beenlengte van de patiënt te behouden. Bij een M2a-Magnum wordt ook altijd een M2a-Magnum Taper Adaptor geplaatst.
2.7.
Het M2a-Magnum Systeem is gemaakt van een kobalt-, chroom- en molybdeenlegering in een verhouding van tussen de 27-30% chroom, 5-7% molybdeen en voor het overige met name kobalt. De buitenkant is gesprayd met een legering van titanium porous plasma.
2.8.
Bij het M2a-Magnum Systeem is een bijsluiter gevoegd met informatie voor de chirurg, zogeheten instructions for use (hierna: IFU). In deze IFU is, in de versie van juni 2004, voor zover thans relevant onder meer opgenomen:
“BIOMET ReCap™ TOTAL HIP RESURFACING SYSTEM ATTENTION OPERATING SURGEON
DESCRIPTION:
The ReCap™ Total Hip Resurfacing System consists of a metal femoral resurfacing component and a one-piece metal acetabular component. The resurfacing femoral head is designed to replace the outer surface of the natural femoral head while preserving as much natural bone as possible. The resurfacing femoral head retains the diameter of the natural femoral head. The femoral component articulates with the acetabular component. The system is designed to replace the natural anatomy.
ReCap™ Total Hip resurfacing components are hip joint resurfacing prostheses intended for use in hip joint resurfacing arthroplasty to accomplish the surgical reconstruction of the hip joint to relieve pain, restore function and/or correct deformity.
Materials:
Femoral Head; Cobalt-chromium-molybdenum alloy
Acetabular component; Cobalt-chromium-molybdenum alloy
Porous coating; Titanium-aluminium-vanadium alloy (where applicable)
Hydroxyapatite coating (where applicable)
(…)
Contra-indications:
1) Absolute contradictions include infection, sepsis and osteomyelitis
(…)
Warnings:
Improper selection, placement, positioning, alignment and fixation of the implant components, may result in unusual stress conditions which may lead to subsequent reduction in the service life of the implants. (…). The surgeon must be thoroughly familiar with the implants and instruments prior to performing surgery.
Only use Biomet ReCap™ femoral heads with Biomet ReCap™ resurfacing acetabular components.
In de versie van 2007 is daaraan toegevoegd:
“1. WARNING: The potential long-term toxicity of metal wear debris and metal ion production is not known and is currently under investigation.”
De versie van juni 2004 vervolgt:
(…)
Possible adverse effects:
1. Material sensitivity reactions. Implantation of foreign material in tissues can result in histological reactions involving various sizes of macrophages and fibroblasts. The clinical significance of this effect is uncertain, as similar changes may occur as a precursor to or during the healing process. Particulate wear debris and discoloration from the metallic components of joint replacement implants may be present in adjacent tissues or fluids, it has been reported that wear debris may initiate a cellular response resulting in osteolysis or that osteolysis may be a result of loosening of the implant.
(...)
In de versie van 2007 is daaraan toegevoegd:
“12. Metal-on-metal articulating surfaces have limited clinical history. Although mechanical testing demonstrates that metal-on-metal articulating surfaces provide relatively low amounts of particles, the total amount of particulate matter produced remains undetermined. Elevated metal ion levels have been reported with metal-on-metal articulating surfaces. Because of the limited clinical and preclinical experience, the long-term biological effects of the particulate matter and metal ions are unknown.”
2.9.
Het M2a-38 Systeem bestaat uit de volgende componenten:
( a) M2a-38 Acetabular Shell
De M2a-38 Acetabular Shell is een press-fit, ongecementeerde kom. Er zijn vier uitsteeksels bevestigd aan de buitenkant om op die manier de stabiliteit van de rotatie en fixatie te verbeteren.
( b) M2a-38 Femoral Head
Het systeem is gemaakt van een kobalt- chroom- en molybdeenlegering De legering van het M2a-38 Systeem bevat een verhouding van tussen de 27-30% chroom, 5-7% molybdeen en voor het overige met name kobalt. De buitenkant is gesprayd met een legering van titanium porous plasma.
2.10.
Bij het M2a38 systeem is ook een IFU gevoegd. In deze IFU is, in de versie van januari 2004, voor zover thans relevant onder meer opgenomen:
“The Biomet* Metal-on-Metal Hip Joint Replacement Prosthesis is intended for use in non-cemented primary and revision hip joint replacement procedures. The metal liners are intended for use with specific metal-on-metal femoral articulating heads. The specialized femoral heads and metal-on-metal liners are to be used with Biomet primary and revision femoral components. Specialized components such as taper adapters are available.
Materials:
Femoral Heads CoCrMo Alloy
One Piece Cup CoCrMo Alloy
Porous Coating Titanium Alloy
Taper adapter Titanium Alloy
(…)
POSSIBLE ADVERSE EFFECTS
1. Material sensitivity reactions. Implantation of foreign material in tissues may result in histological reactions involving various sizes of macrophages and fibroblasts. The clinical significance of this effect is uncertain, as similar changes may occur as a precursor to or during the healing process. Particulate wear debris and discoloration from metallic and polyethylene components of joint implants may be present in adjacent tissue or fluid. It has been reported that wear debris may initiate a cellular response resulting in osteolysis or osteolysis may be a result of loosening of the implant.
In de versie van 2005 is bij ‘possible adverse effects’ onder 1. toegevoegd:
A low incidence of metal hypersensitivity has been reported with failed metal-on-metal implants. The clinical relevance of these findings is unclear, and it is not known whether metal hypersensitivity causes implant failure”
(…)
In de versie van 2004 vervolgt dit gedeelte:
“2. Early or late postoperative infection and allergic reaction.
(…)
15. Metal on metal articulating surfaces have limited clinical history. Although mechanical testing demonstrates that metal-on-metal articulating surfaces produce a relatively low amount of particles, the total amount of particulate produced in vivo throughout the service life of the implants remains undetermined. Elevated metal ion levels have been reported with metal-on-metal articulating surfaces. The long-term biological effects of the particulate and metal ions are unknown.”
In de versie van 2005 is de eerste zin van 15. geschrapt en is de volgorde van de resterende zinnen gewijzigd.
2.11.
Er zijn, zoals uit het voorgaande blijkt, in de loop der tijd verschillende versies van de IFU uitgebracht. Voor de verschillende eisers geldt, afhankelijk van de toegepaste heup, de versie die gold ten tijde van de operatie en die is meegezonden. Deze gegevens zijn voor de verschillende eisers als volgt samen te vatten:
Eiser | Datum operatie/type heup | IFU in dossier |
[eiser S.] | 10-6-04/M2a-38 | B9, M2a 01/04 |
[eiseres R.] | 6-6-05/ReCap | B8, ReCap Revision:1 juni 2004 |
[eiseres De N.] | 22-4-08/M2a Magnum | B8, ReCap Revision: 2 juli 2007 |
[eiseres M.] links/ rechts | 20-3-07/18-11-08/M2a Magnum | B8, ReCap Revision: 1 juni 2004 |
[eiser E.] | 29-6-07/ReCap | B8, ReCap, Revision: 1 juni 2004 |
[eiser De Z.] | 4-4-07/M2a-38 | B8, M2a 03/05 |
2.12.
In mei 2010 heeft DuPuy, een concurrerende producent van MoM-heupprotheses, een terugroepactie geëntameerd (recall) van haar ASR-protheses (een type MoM-heupprothese).
2.13.
In mei 2013 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) een rapport uitgebracht getiteld: Metaal-op-metaal-heupimplantaten De keten voor de kwaliteitsborging van medische hulpmiddelen moet beter functioneren (hierna: het IGZ-rapport).
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/461497 / HA ZA 14-1051 voorts
2.14.
[eiser S.] is geboren op [geboortedatum ] .
2.15.
Op 10 juni 2004 ondergaat [eiser S.] , dan 28 jaar oud, bij de
Stichting Gemini Ziekenhuis (hierna: het Gemini Ziekenhuis) aan zijn rechterzijde een heupoperatie, waarbij door [dr B.] een ongecementeerde MoM THP-prothese wordt geplaatst.
2.16.
De betreffende prothese bestaat uit het M2a-38 Systeem in combinatie met de titanium DB10 Steel. Meer specifiek werden de volgende Biomet componenten geplaatst:
( a) M2a Modular Head Component, 12/14 Taper 38mm Head Diameter, Standard Neck, 12/14 Taper/Metal on Metal, (REF 14-380352, LOT 778460), Co-Cr-Mo Alloy;
( b) M2a Tri-Spike Acetabular Cup, 38mm x 58 / Porous Coated (REF CP161006, LOT 120230), Co-Cr-Mo Alloy/Hydroxyapatite;
( c) Tige DB10 ® HA Taille 12 Sans Ciment / 5°42/12-14 Femoral Stem DB 10 HA ® Size 12 Cementless / 5°42/12-14, (REF P0109H12, LOT 0000110990), TA6V/HA.
2.17.
Het bij [eiser S.] geplaatste M2a-38 Systeem is door Biomet Orthopedics, Inc geproduceerd. De DB10 Steel is door Biomet France geproduceerd.
2.18.
De productie- en leveringsdata van de onder 2.16 genoemde componenten zijn als volgt:
Productiedatum | 19 februari 2004 | 24 mei 2004 | 21 maart 2004 |
Levering aan Biomet Nederland | 20 februari 2004 | 25 mei 2004 | 31 maart 2004 of 23 april 2004 |
Levering aan Ziekenhuis | 3 juni 2004 | 3 juni 2004 | 11 mei 2004 |
PRIMAIRE OPERATIE RECHTS | M2A Modular Head Component | M2a Tri-Spike Acetabular Cup | Femoral DB10 hip stem |
---|---|---|---|
REF 14-380352 LOT 778460 | REF CP161006 LOT 120230 | REF P0109H12 LOT 0000110990 | |
Producent | Biomet Orthopedics, Inc. | Biomet Orthopedics, Inc. | Biomet Merck France Sarl |
2.19.
Op 13 december 2004 ondergaat [eiser S.] , dan 29 jaar oud, in het Gemini Ziekenhuis aan zijn linkerzijde een heupoperatie, waarbij door [dr B.] opnieuw een ongecementeerde MoM THP-prothese wordt geplaatst. Ook deze prothese bestaat uit het M2a-38 Systeem in combinatie met de titanium DB10 Steel. Meer specifiek werden de volgende Biomet componenten geplaatst:
( a) M2a Modular Head Component, 12/14 Taper 38mm Head Diameter, Standard Neck, 12/14 Taper/Metal on Metal (REF 14-380352, LOT 691090), Co-Cr-Mo Alloy;
( b) M2a Tri-Spike Acetabular Cup, 38mm x 60 / Porous Coated (REF CP161007, LOT 120240), Co-Cr-Mo Alloy/Hydroxyapatite;
( c) Femoral Stem DB10 ® HA Size 12 Cementless / 5°42/12-14 Tige DB10 ® HA Taille 12 Sans Ciment / 5°42/12-14 (REF P0109H12, LOT 0000122171), Material: TA6V/HA, Coating: HA.
2.20.
De onder a en b bedoelde componenten van de betreffende prothese zijn door Biomet Orthopedics Inc geproduceerd. De DB10 steel is door Biomet France geproduceerd.
2.21.
PRIMAIRE OPERATIE LINKS | M2A Modular Head Component | M2a Tri-Spike Acetabular Cup | Femoral DB10 hip stem |
---|---|---|---|
REF 14-380352 LOT 691090 | REF CP161007 LOT 120240 | REF P0109H12 LOT 0000122171 | |
Producent | Biomet Orthopedics, Inc. | Biomet Orthopedics, Inc. | Biomet Merck France Sarl |
Productiedatum | 3 februari 2004 | 24 mei 2004 | 22 augustus 2004 |
Levering aan Biomet Nederland | 11 juli 2004 | 30 september 2004 | 11 november 2004 |
Levering aan Ziekenhuis | 5 november 2004 | 4 oktober 2004 | 17 november 2004 |
De productie- en leveringsdata van de onder 2.19 genoemde componenten zijn als volgt:
2.22.
Op 16 april 2012 zijn de chroom- en kobaltwaarden van [eiser S.] gemeten. De kobaltwaarde bedroeg op dat moment 256 nmol/l en de chroomwaarde 225 nmol/l.
2.23.
Op 4 januari 2013 wordt in het Gemini Ziekenhuis een revisieoperatie aan de linkerheup van [eiser S.] uitgevoerd door [dr Ha.] . Tijdens de revisieoperatie is enkel de M2a-38 Modular Head van Biomet verwijderd. Deze werd vervangen door een kleiner kopje van 28mm en een polyethyleen insert van Biomet. De M2a Tri-Spike Acetabular Cup en de DB10 Steel zijn in het lichaam van [eiser S.] blijven zitten
2.24.
Op 9 oktober 2015 vindt een re-revisieoperatie plaats aan de linkerzijde.
2.25.
De MoM THP-prothese aan de rechterzijde bevindt zich nog in het lichaam van [eiser S.] .
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/486521 / HA ZA 15-1043 voorts
2.26.
[eiseres R.] is geboren op [geboortedatum ] .
2.27.
Op 6 juni 2005 ondergaat [eiseres R.] , dan 54 jaar oud, in het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop aan haar rechterzijde een heupoperatie, waarbij door [dr. Ho.] een ReCap Resurfacing wordt geplaatst.
2.28.
De betreffende prothese bestaat uit de volgende Biomet componenten:
( a) ReCap Resurfacing Femoral Head 48 mm for cemented use Co/Cr (REF 157248, LOT 860022);
( b) ReCap Resurfacing Acetabular Shell 54x48 mm for uncemented use porous coated, use with ReCap or Magnum Heads CoCr/Ti (REF 157854, LOT 843394).
2.29.
De bij [eiseres R.] geplaatste ReCap Resurfacing is door Biomet UK geproduceerd.
2.30.
De productie- en leveringsdata van de onder 2.28 genoemde componenten zijn als volgt:
Recap Resurfacing Femoral Head | Recap Resurfacing Acetabular Shell | |
---|---|---|
REF 157248 LOT 860022 | REF 157854 LOT 843394 | |
Producent | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. |
Productiedatum | 11 februari 2005 | 21 oktober 2004 |
Levering aan Biomet Nederland B.V. | 17 maart 2005 | 11 april 2005 |
Levering aan Ziekenhuis | 7 april 2005 | 2 juni 2005 |
2.31.
Op 23 april 2012 heeft een meting van de chroom- en kobaltwaarden van [eiseres R.] plaatsgevonden. De chroomwaarden bedroegen op dat moment 58 nmol/l . De kobaltwaarden bedroegen op dat moment 38 nmol/l. Op 8 oktober 2012 heeft wederom een meting van de chroom- en kobaltwaarden van [eiseres R.] plaatsgevonden. De chroomwaarden bedroegen op dat moment 46 nmol/1 en de kobaltwaarden 29 nmol/1.
2.32.
Op 25 april 2013 ondergaat [eiseres R.] in het Sint Anna Ziekenhuis een revisieoperatie. De revisieoperatie wordt opnieuw uitgevoerd door [dr. Ho.] (tezamen met [dr. S. 1] ).
Tijdens de revisieoperatie is de volledige ReCap Resurfacing verwijderd en vervangen door een THP van Biomet.
2.33.
Een brief d.d. 25 april 2012 van [anatoom-patholoog] , anatoom-patholoog St Anna Ziekenhuis te Geldrop aan [dr. S. 1] luidt onder meer:
“Pseudokapsel bij metal -on-metal heupprothese. Conclusie Pseudokapsel bij heupprothese met een chronische ontsteking en vreemd lichaams reuscel (opm. rb.: met reuscel zal bedoeld zijn: “granuloom”) reactie rond lichaamsvreemde partikels, waarschijnlijk metaalpartikels.”
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487327 / HA ZA 15-1071 voorts
2.34.
[eiseres De N.] is geboren op 29 juni 1946.
2.35.
Op 22 april 2008 ondergaat [eiseres De N.] , dan 61 jaar oud, bij de Stichting Isala Klinieken (hierna: het Ziekenhuis) aan haar linkerzijde een heupoperatie, waarbij door [dr. O.] , onder supervisie van [dr. J.] , een ongecementeerde MoM THP-prothese wordt geplaatst.
2.36.
De betreffende prothese bestaat uit het M2a- Magnum systeem in combinatie met de titanium Bi-Metric steel en de titanium Taper Adaptor. Meer specifiek werden de volgende Biomet componenten geplaatst:
( a) Magnum Modular Femoral Head 42-50mm Taper Adaptor with Standard Neck, Type 1 Taper (REF 139256, LOT 1378441), Ti;
( b) Bi-Metric Hip Primary Femoral Porous Coated Collarless Stem 10x130mm Lateralised, Type 1 Taper (REF 650-0218, LOT 895548), Ti;
( c) Magnum Modular Femoral Head 46mm diameter (REF 157446, LOT 1351496), CoCr;
( d) Recap/Magnum Acetabular Shell 52x46mm Porous Coated Use with 46mm Recap or Magnum Head (REF 157852, LOT 1382694) CoCr/Ti.
2.37.
Alle Biomet heupprothesecomponenten die geplaatst zijn tijdens de primaire operatie op 22 april 2008, zijn geproduceerd door Biomet UK.
2.38.
De productie- en leveringsdata van de onder 2.36 genoemde componenten zijn als volgt:
Magnum Modular Femoral Head 42–50mm Taper Adaptor | Bi-Metric Hip Primary Femoral porous coated collarless Stem | Magnum Modular Femoral Head 46mm diameter | Recap/ Magnum Acetabular Shell 52×46mm porous coated | |
---|---|---|---|---|
Ti | Ti | CoCr | CoCr/Ti | |
REF 139256 LOT 1378441 | REF 650-0218 LOT 895548 | REF 157446 LOT 1351496 | REF 157852 LOT 1382694 | |
Producent | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. |
Productiedatum | 5 september 2007 | 29 april 2005 | 3 augustus 2007 | 7 september 2007 |
Levering aan Biomet Nederland | 22 november 2007 | 12 april 2006 | 5 september 2007 | 13 september 2007 |
Levering aan de Isala Klinieken | 22 november 2007 | 29 augustus 2006 | 11 september 2007 | 13 september 2007 |
2.39.
Op 8 september 2009 is een meting gedaan van de chroom- en kobaltwaarden van [eiseres De N.] in het punctaatvocht. Deze waarden bedroegen 3973 nmol/l voor chroom en 37426 nmol/l voor kobalt.
2.40.
Op 28 september 2009 zijn de chroom- en kobaltwaarden van [eiseres De N.] gemeten in het serum. Uit het medisch dossier blijkt dat de chroomwaarde 48 nmol/1 bedroeg en de kobaltwaarde 34 nmol/1 bedroeg.
2.41.
Op 27 april 2010 ondergaat [eiseres De N.] een revisieoperatie in de Sint Maartenskliniek. Tijdens de revisieoperatie worden het M2a-Magnum Systeem (de kom en de kop), de Bi-Metric steel en de Taper Adaptor verwijderd.
2.42.
Op 10 mei 2010 en 12 mei 2010 vinden ingrepen plaats vanwege luxatie van de heup.
2.43.
Op 26 mei 2010 is een re-revisieoperatie uitgevoerd in de Sint Maartenskliniek. Tijdens deze operatie wordt een MoP heupsysteem plaatst, gefabriceerd door Smith&Nephew.
in de zaak met zaaknummer/rolnummer C/10/487330 / HA ZA 15-1072 voorts
2.44.
[eiseres M.] is geboren op [geboortedatum ] .
2.45.
Op 20 maart 2007 ondergaat [eiseres M.] , dan 61 jaar oud, in het Ziekenhuis aan haar linkerzijde een heupoperatie, waarbij door [dr. K.] , onder supervisie van [dr. J.] een ongecementeerde MoM THP-prothese wordt geplaatst.
2.46.
De betreffende prothese bestaat uit het M2a-Magnumsysteem in combinatie met de titanium Bi-Metric steel en de titanium Taper Adaptor. Meer specifiek werden de volgende Biomet componenten geplaatst:
( a) Magnum Modular Femoral Head 50mm diameter (REF 157450, LOT 1229397), CoCr;
( b) Recap/Magnum Acetabular Shell 56x50mm Porous Coated use with 50mm Recap or Magnum Head (REF 157856, LOT 1166743) CoCr/Ti.
( c) Bi-Metric Hip Primary Femoral Porous Coated Collarless Stem 14x150mm , Type 1 Taper (REF 162254, LOT 1183409), Ti;
( d) Recap Resurfacing Hip System 42-50mm Taper Adaptor with +3mm Neck, Type 1 Taper (REF 139258, LOT 893531), Ti.
2.47.
Alle Biomet heupprothesecomponenten die geplaatst zijn tijdens de primaire operatie links op 20 maart 2007, zijn geproduceerd door Biomet UK.
2.48.
De productie- en leveringsdata van de onder 2.46 genoemde componenten zijn als volgt:
PRIMAIRE OPERATIE LINKS | Magnum Modular Femoral Head 50mm | Recap/Magnum Acetabular Shell 56×50mm | Bi-Metric Hip Primary Femoral Stem | Recap Resurfacing Hip System Taper Adaptor |
---|---|---|---|---|
REF 15750 LOT 1229397 | REF 157856 LOT 1166743 | REF 162254 LOT 1183409 | REF 139258 LOT 893531 | |
CoCr | CoCr/Ti | Ti | Ti | |
Producent | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. |
Productiedatum | oktober 2006 | juni 2006 | mei 2006 | april 2005 |
Levering aan Biomet Nederland B.V. | 3 november 2006 | 27 september 2006 | 21 juni 2006 | 20 juni 2005 |
Levering aan Ziekenhuis | 16 november 2006 | 3 oktober 2006 | 7 november 2006 | 5 oktober 2005 of 11 januari 2007 |
2.49.
Op 18 november 2008 ondergaat [eiseres M.] , dan 63 jaar oud, in het Ziekenhuis aan haar rechterzijde een heupoperatie, waarbij door [dr. He.] , onder supervisie van [dr. J.] een ongecementeerde MoM THP-prothese wordt geplaatst.
2.50.
Ook deze prothese bestaat uit het M2a-Magnum systeem in combinatie met de titanium Bi-Metric steel en de titanium Taper Adaptor. Meer specifiek werden de volgende Biomet componenten geplaatst:
( a) M2a Magnum Modular Head 48mm, REF 157448 LOT 1488393;
( b) Recap/Magnum Acetabular Shell 54x48mm Porous Coated REF 157854 LOT 1492214;
( c) Bi-Metric Hip Primary Femoral Porous Coated Collarless Stem 13x145mm Type 1 Taper, REF 650-0221 LOT 937327;
( d) M2a Magnum Taper Adaptor for 42-50mm Modular Head with +3mm neck, REF 139258 LOT 1514041.
2.51.
Alle Biomet heupprothesecomponenten die geplaatst zijn tijdens de primaire operatie rechts op 18 november 2008 zijn geproduceerd door Biomet UK.
2.52.
De productie- en leveringsdata van de onder 2.50 genoemde componenten zijn als volgt:
PRIMAIRE OPERATIE RECHTS | M2a Magnum Modular Head 48mm | Recap/Magnum Acetabular Shell 54×48mm | Bi-metric Hip Primary Femoral Stem | M2a Magnum Taper Adaptor |
---|---|---|---|---|
REF 157448 LOT 1488393 | REF 157854 LOT 1492214 | REF 650-0221 LOT 937327 | REF 139258 LOT 1514041 | |
CoCr | CoCr/Ti | Ti | Ti | |
Producent | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. |
Productiedatum | April 2008 | *onleesbaar op productsticker* | september 2005 | *onleesbaar op productsticker* |
Levering aan Biomet Nederland B.V. | 22 april 2008 | 13 juni 2008 | 20 december 2005 | 2 december 2008 |
Levering aan Ziekenhuis | 23 april 2008 | 13 augustus 2008 | 12 juli 2007 | 3 december 2008 |
2.53.
Op 16 december 2010 worden de kobalt- en chroomwaarden bij [eiseres M.] gemeten. De kobaltwaarde bedroeg op dat moment 1200 nmol/1 en de chroomwaarde bedroeg 790 nmol/l.
2.54.
Op 10 oktober 2011 wordt in het Ziekenhuis een revisieoperatie uitgevoerd aan de rechterzijde. Tijdens de revisieoperatie is het M2a-Magnum Systeem verwijderd. De Bi-Metric steel is in het lichaam van [eiseres M.] blijven zitten. De MoM THP-prothese aan de linkerzijde bevindt zich nog in het lichaam van [eiseres M.] .
2.55.
Een brief van [dr. E.] aan [dr. S. 2] , huisarts, d.d. 10 oktober 2011 luidt onder meer:
“Verwijderen van het posterieur kapsel met pseudotumor. Verwijderen van alle fibrotische weefsels uit de heup. Gedurende de operatie worden multiple kweken genomen en weefsel voor PA genomen. Ernstige corrosie van de taper. Weghalen van de taper naar anterieur, instellen van het acetabulum. Met name posterieur is er uitgebreide metalose en pseudotumorvorming tussen het acetabulum en de kom. Met de cuff snipers kan de kom eenvoudig verwijderd worden. De posterieure RIM blijkt voor een groot deel insufficiënt te zijn.”
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487331 / HA ZA 15-1073 voorts
2.56.
[eiser E.] is geboren op [geboortedatum ] .
2.57.
Op 29 juni 2007 ondergaat [eiser E.] , dan 47 jaar oud, in het ziekenhuis van de Stichting Bernhoven aan zijn linkerzijde een heupoperatie, waarbij door dr. Van der List een ReCap Resurfacing prothese wordt geplaatst.
2.58.
De ReCap Resurfacing-prothese, die bij Emers is geplaatst, bestaat uit de volgende Biomet componenten:
( a) ReCap Resurfacing Acetabular Shell 60x54mm for uncemented use porous coated use with ReCap or Magnum Heads CoCr/Ti (REF 157860, LOT 860198);
( b) ReCap Resurfacing Femoral Head 54mm for cemented use Co/Cr (REF 157254, LOT 860052).
2.59.
De bij [eiser E.] geplaatste ReCap Resurfacing is door Biomet UK geproduceerd.
2.60.
De productie- en leveringsdata van de onder 2.58 genoemde componenten zijn als volgt:
Recap Resurfacing Acetabular Shell | Recap Resurfacing Femoral Head | |
---|---|---|
REF 157860 LOT 860198 | REF 157254 LOT 860052 | |
Producent | Biomet UK Ltd. | Biomet UK Ltd. |
Productiedatum | 28 februari 2005 | 28 februari 2005 |
Levering aan Biomet Nederland B.V. | 7 september 2005 | 7 september 2005 |
Levering aan Ziekenhuis | 27 juni 2007 | 27 juni 2007 |
2.61.
Op 2 maart 2012 vindt een meting van de chroom- en kobaltwaarden in het plasma van [eiser E.] plaats. De chroomwaarde bedroeg op dat moment 65,38 nmol/1 en de kobaltwaarde 28,3 nmol/l.
2.62.
Op 23 mei 2012 ondergaat [eiser E.] in een ander ziekenhuis, namelijk in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ), een revisieoperatie. De revisieoperatie wordt uitgevoerd door [dr. Van N.] . Tijdens de revisieoperatie is de volledige ReCap Resurfacing verwijderd en vervangen door een THP van DuPuy.
2.63.
Op 8 maart 2013 vindt een meting van de chroom- en kobaltwaarden van [eiser E.] plaats. De chroomwaarde bedroeg op dat moment <16 nmol/l en de kobaltwaarde 16 nmol/l.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/487334 /HA ZA 15-1074 voorts
2.64.
[eiser De Z.] is geboren op [geboortedatum ] .
2.65.
Op 4 april 2007 ondergaat [eiser De Z.] , dan 26 jaar oud, in het ZorgSaam Ziekenhuis Zeeuws Vlaanderen, te Terneuzen, aan zijn rechterzijde een heupoperatie, waarbij door dr. Cools een ongecementeerde MoM THP-prothese wordt geplaatst.
2.66.
De ongecementeerde MoM THP-prothese, die bij [eiser De Z.] is geplaatst, bestaat uit het M2a-38 Systeem in combinatie met de titanium Mallory Head steel. Meer specifiek werden de volgende Biomet componenten geplaatst:
( a) Mallory Head Press Fit Femoral Porous Coated Collarless Stem 14 x 175mm, Type 1 Taper (REF 11-104114, LOT 1265956), Ti;
( b) M2a Modular Head Component 38mm, Type 1 Taper (REF 11-173662, LOT 155850), Co-Cr-Mo;
( c) M2a 38mm Non-Flared One-Piece Cup 38 mm x 56 0.0 / Porous (REF 15- 106056, LOT 702260), Co-Cr-Mo/Ti.
2.67.
Het bij [eiser De Z.] geplaatste M2a-38 Systeem is door Biomet Orthopedics Inc. geproduceerd. De Mallory Head steel is door Biomet UK geproduceerd.
2.68.
De productie- en leveringsdata van de onder 2.66 genoemde componenten zijn als volgt:
PRIMAIRE OPERATIE RECHTS | Mallory Head Press Fit Femoral Collarless Stem REF 11-104114 LOT 1265956 | M2a Modular Head Component 38mm REF 11-173662 LOT 155850 | M2A 38mm Non-Flared One-Piece Cup REF 15-106056 LOT 702260 |
---|---|---|---|
Producent | Biomet UK Ltd. | Biomet Orthopedics, Inc. | Biomet Orthopedics, Inc. |
Productiedatum | 6 februari 2007 | 27 oktober 2005 | 2 maart 2005 |
Levering aan Biomet Nederland | 8 februari 2007 | 7 november 2005 | 6 mei 2005 |
Levering aan Ziekenhuis | 4 april 2007 | 25 januari 2007 | 2 april 2007 |
2.69.
De chroom- en kobaltwaarden in het bloed van [eiser De Z.] zijn gecontroleerd op 9 juli 2012. De kobaltwaarde bedroeg toen 981,2 nmol/l. De chroomwaarde bedroeg 1009,58 nmol/l.
2.70.
De chroom- en kobaltwaarden in het bloed van [eiser De Z.] zijn gecontroleerd op 23 september 2013. De kobaltwaarde bedroeg toen 1829,7 nmol/l. De chroomwaarde bedroeg 1201,89 nmol/l.
2.71.
In november 2014 ondergaat [eiser De Z.] in een ander ziekenhuis, namelijk in het Universitair Ziekenhuis (UZ) Gent, een revisieoperatie. Tijdens deze revisieoperatie is het M2a-38 Systeem (kom en kop) verwijderd. De Mallory Head steel is in het lichaam van [eiser De Z.] blijven zitten.
2.72.
Een brief d.d. 7 november 2014 van [prof. dr. P] , orthopedisch chirurg van UZ Gent aan dr. Mario Goethals, huisarts, luidt onder meer:
“Hospitalisatieverslag revisie totale heupprothese wegens gestegen metaal ionen na het plaatsen van een metaal op metaal totale heupprothese werd overgegaan tot een cuprevisie. Operatieverslag; Metalose met uitgebreide pseudotumor (…).”
3. Het geschil
3.1.
Eisers vorderen – allen gelijkluidend – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat gedaagden ieder voor zich hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiser(es) geleden en nog te lijden schade als gevolg van de implantatie van de heupprotheses op de datum/data van de primaire operatie;
2. gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander(en) zal/zullen zijn gekweten, te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting om binnen 2 x 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan eiser(es) te betalen een voorschot ter zake de nader vast te stellen c.q. nog te lijden schade ten bedrage van € 100.000,00;
3. gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander(en) zal/zullen zijn gekweten, om aan eiser(es) te betalen een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure;
5. het ten deze te wijzen vonnis te waarmerken als een Europese executoriale titel in de zin van EG verordening nr. 805/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet betwiste schuldvorderingen.
3.2.
Het verweer van Biomet c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen van elk van eisers, met veroordeling van elk van eisers, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure en (behoudens in de zaak HA ZA 14-1051) te vermeerderen met de nakosten en met de bepaling dat wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
inleiding
4.1.
Het centrale verwijt dat eisers Biomet maken is, dat de geplaatste heupprotheses gebrekkige producten zijn in de zin van boek 6, titel 2, afdeling 3 BW (artt 6:185-193 BW). Zij houden Biomet als producent(en) van de heupprotheses in de zin van art. 6:187 lid 2-4 BW aansprakelijk voor de schade die zij ten gevolge van de gebrekkigheid van de heupprotheses hebben geleden.
Gedaagden -die niet in alle zaken dezelfde rechtspersonen zijn, maar gemeen hebben dat zij (met de mogelijke uitzondering van Zimmer) tot het Biomet-concern behoren- betwisten dat sprake is van gebreken en van schade ten gevolge van die gebreken. Zij stellen dat eisers uitgaan van een onjuiste opvatting van het begrip “product”. Voorts betwisten zij ten aanzien van enige eisers dat zij (alle) producenten in voormelde zin zijn. Ten aanzien van [eiseres De N.] en [eiseres M.] stelt Biomet dat geen van de gedagvaarde entiteiten als producent is aan te merken (Biomet UK is in die zaken niet gedagvaard).
processueel; bezwaren Biomet
4.2.
Biomet heeft in de conclusie na comparitie (d.d. 14 december 2016) bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de grondslag voor zover eisers haar (ook) verwijten dat zij de patiënt niet heeft voorzien van informatie over de heupprotheses. Dat bezwaar wordt verworpen. Die stelling is in elk geval ter comparitie uitdrukkelijk betrokken en Biomet is voldoende in de gelegenheid geweest daarop te reageren; van die gelegenheid heeft Biomet ook gebruik gemaakt. Daarbij komt dat hier sprake is van een verdere uitwerking van het algemene verwijt dat de MoM-heupprotheses gebrekkige producten zijn in de zin van art. 6:185 e.v. BW. Bij dat verwijt is, ingevolge art. 6:186 BW, de presentatie van het product een in aanmerking te nemen element. Biomet had daarop dus bedacht moeten en kunnen zijn.
4.3.
Voorts maakt Biomet in de antwoordconclusie na comparitie (d.d. 25 januari 2017) andere procedurele bezwaren (zie randnrs 5, 19, 26 en 35 van die conclusie). Die bezwaren worden gepasseerd. Biomet heeft op de stellingen in kwestie, die steeds lagen in het verlengde van hetgeen ter zitting was besproken, gereageerd. Wel zal de rechtbank er rekening mee houden dat de betreffende stellingen deels niet of nauwelijks zijn onderbouwd.
uitgangspunten
4.4.
Hoewel er zeker verschillen bestaan tussen de situatie van de diverse eisers zijn er ook aanzienlijke overeenkomsten. De rechtbank zal daarom eerst het kader schetsen dat zij in alle zaken als uitgangspunt zal hanteren. Te zijner tijd zal per eiser(es), voor zover dan noodzakelijk en/of van belang, aandacht worden besteed aan de bijzonderheden van zijn/haar zaak. Nu zal slechts, uit proceseconomische redenen, op enkele punten worden ingegaan op de bijzonderheden per eiser(es), in het bijzonder op het verweer dat bij sommige eisers niet de juiste entiteiten uit het Biomet-concern zijn gedagvaard.
4.5.
De rechtbank merkt op, dat heden eveneens uitspraak wordt gedaan in de parallelle procedure (Biomet cluster II). Omdat in die zaken ten dele andere standpunten worden ingenomen dan in deze zaak en de zaken ook niet gevoegd behandeld zijn, wordt een separaat vonnis gewezen. Het vervolgtraject zal, voor zover aan de orde, echter, zoals ook ter zitting met partijen besproken, zoveel mogelijk gecombineerd worden.
4.6.
product
4.6.1.
Zoals uit de feiten blijkt is bij de tijdens de primaire operaties geplaatste heupprotheses sprake van diverse types, in het bijzonder de totale heupprotheses (THP) en de Hip resurfacing, (RHP) elk met subtypes, doch zij behoren alle tot de groep van MoM (metaal op metaal, metal on metal)-heupprotheses. Voorts hebben zij alle gemeen dat sprake is van een samenstel van een kop (head), een steel (ook aangeduid als hip stem, bij THP aanmerkelijk kleiner dan bij HRP) en een kom (cup), waarbij in sommige gevallen (alleen bij THP) ook nog gebruik is gemaakt van een verbindingsstuk tussen kop en steel (taper-lock- adaptor, hierna ook TLA of taper adaptor).
4.6.2.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het geheel van kop, steel en kom (en TLA) moet worden beschouwd als het product in de zin van de wet (art. 6:187 BW). Het is dat gehele product, de totale heupprothese, dat gebrekkig is en eisers kunnen volstaan met stellen en bewijzen dat de heupprothese gebrekkig is en dat zij daardoor schade hebben geleden. Het gebrek wordt door eisers in de dagvaarding als volgt omschreven: De MoM-heupprothesen worden (…) gemaakt van zogenaamd chirurgisch staal. Dit (…) bestaat voor 60 % uit chroom, 39 % uit kobalt en minder dan 1 % uit molybdeen. Door dagelijkse activiteiten bewegen de metalen kop en kom over elkaar heen. Doordat de kop en kom over elkaar heen bewegen komen er metaaldeeltjes vrij. Deze metaaldeeltjes komen terecht in het gewrichtsvocht van het heupgewricht. In het gewrichtsvocht worden de metaaldeeltjes opgelost tot chroom en kobalt ionen. Doordat deze ionen via bloedvaatjes van het heupkapsel in de bloedbaan terecht komen kan via bloedonderzoek de concentratie van chroom en kobalt in het bloed worden gemeten.
Ter comparitie is dat als volgt nader uitgewerkt: De centrale stelling is dat er als gevolg van de manier waarop de (onderdelen van de) Biomet MoM-prothese in elkaar zit(ten) en werkt/werken een onacceptabel hoog aantal deeltjes kobalt en chroom via het bloed in het lichaam komt. De als gevolg daarvan ontstane afwijkingen in het lichaam in het algemeen leveren dan het gebrek op, dat bij iedereen, ongeacht de eigenaardigheden van de persoon, leidt tot gezondheidsschade. Het gebrek bestaat er dus in de visie van eisers ook – juist – in dat door het samenstel van onderdelen en de wrijving tussen die onderdelen metaaldeeltjes vrijkomen. (Daaraan zijn als gebreken nog toegevoegd het algemene gebrek aan kwaliteit en een fenomeen aangeduid als galvanische corrosie. Daarop wordt hierna teruggekomen, deze aspecten zijn voor de invulling van het begrip product niet van belang).
Biomet betwist de juistheid van die visie op het begrip product en verdedigt dat de onderdelen elk voor zich als product in de zin van de wet moeten worden gezien. Afhankelijk van de patiënt worden, in het ziekenhuis door de arts, componenten geselecteerd die dan tezamen in het lichaam worden aangebracht. Dat wordt door Biomet niet beïnvloed en de combinatie kan voor iedereen anders zijn. Eisers moeten dan ook voor elk van de onderdelen bewijzen dat dit gebrekkig is en schade heeft veroorzaakt.
4.6.3.
In confesso is dat het voor de discussie over de uitleg van het begrip product geen verschil maakt of sprake is van een THP- of van een RHP-prothese en evenmin of sprake is van een type M2a 38- ( [eiser S.] , [eiser De Z.] ), een ReCap- ( [eiseres R.] , [eiser E.] ) dan wel een M2a-Magnum-prothese ( [eiseres De N.] , [eiseres M.] ).
4.7.
De Nederlandse wettelijke regeling van art. 6:185 e.v. BW vormt de implementatie van de Europese richtlijn inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken
(Richtlijn 85/374, Pb EG 7 oktober 1985, hierna ook: de richtlijn), alsmede de (voor deze zaken irrelevante) wijziging daarvan per 29 november 2000). De Unietrouw brengt mee dat deze wettelijke regeling zoveel mogelijk in overeenstemming met het unierecht wordt uitgelegd en toegepast. Hoewel bij de diverse eisers de heupprotheses op verschillende momenten zijn ingebracht was dat steeds nadat de betreffende wetsbepalingen in werking getreden waren.
De richtlijn zelf vermeldt in haar considerans:
Overwegende dat de bescherming van de consument vereist dat alle deelnemers aan het productieproces aansprakelijk zijn, indien het eindproduct, een onderdeel of de door hen geleverde grondstof gebreken vertoont.
Voor zover er beslissingen van het HvJEU bestaan omtrent de interpretatie van de in die richtlijn gebruikte begrippen geldt dat hieraan voor de beoordeling door deze rechtbank als nationale rechter bijzonder gewicht toekomt, gelet op voorgaande Europeesrechtelijke achtergrond van de bepalingen van art. 6: 185 e.v. BW. Deze ontbreken echter als het gaat om het hier voorliggende punt. Wel blijkt uit de jurisprudentie van het HvJEU (bijv.C-503 en 504/13 Boston Scientific, (5-3-2015, ECLI:EU:C:2015:148, C-127-04, hierna Boston Scientific) C-127-06, Sanofi Pasteur, (9-2-2006, ECLI:EU:C:2006:93, hierna Sanofi), en Aventis Pasteur (C-358-08, 2-12-2009, ECLI:EU:C:2009:744, hierna Aventis) dat juist in het kader van medische hulpmiddelen als hier aan de orde aan de bescherming van de eindgebruiker bijzonder belang toekomt.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval art. 6:187 lid 1 BW, in het licht van de eis van een richtlijnconforme interpretatie, zo moet worden uitgelegd dat het gehele kunstmatige heupsysteem, THP dan wel RHP, als het product moet worden aangemerkt. Pas doordat de onderdelen, kop, kom, en bij de THP steel (en eventueel TLA) worden samengevoegd ontstaat een functionerend geheel, dat de functie van het natuurlijke heupgewricht kan overnemen. De problematiek waarop eisers hun vordering baseren hangt samen met die functie als gewricht, nu daaraan inherent is dat de diverse onderdelen ten opzichte van elkaar bewegen en dus in voorkomend geval door de daarbij optredende frictie kleine (metaal-)deeltjes afgeven. Dat sluit ook aan bij de wijze waarop het systeem in de IFU wordt en destijds werd gepresenteerd. In deze IFU, in alle thans relevante versies, benadrukt Biomet dat de verschillende door haar geproduceerde onderdelen alleen mogen worden gebruikt in combinatie met onderdelen van hetzelfde systeem (dus bijvoorbeeld ReCap alleen in combinatie met ReCap), hetgeen impliceert dat het voor haar duidelijk is dat de combinatie van onderdelen het uiteindelijke doel is van haar afnemers en dat die onderdelen bedoeld zijn om als samenstel in het menselijk lichaam te functioneren. Er zijn geen situaties denkbaar waarin door Biomet in het verkeer gebrachte protheseonderdelen met inachtneming van de IFU, zelfstandig, niet in combinatie met een ander door Biomet in het verkeer gebracht onderdeel, worden toegepast. In geen van de in dit vonnis aan de orde zijnde gevallen is (zelfs maar gesteld dat) sprake (is) van gebruik van onderdelen in strijd met deze door Biomet gestelde eisen.
De patiënt, als lid van het grote publiek, ziet het gehele systeem, de hele heupprothese, als één product nu alleen dit geheel als vervanging van het oorspronkelijke gewricht kan functioneren.
Het is dus de heupprothese als geheel waarvan eisers de gebrekkigheid dienen te bewijzen.
Producent
4.9.
Vorenstaande uitleg van het begrip product brengt mee, dat juist kan zijn het standpunt van Biomet dat in beginsel het ziekenhuis en/of de opererend arts als producent van het eindproduct kan worden beschouwd, nu tussen partijen vast staat dat de daadwerkelijke samenvoeging van de onderdelen eerst in het ziekenhuis geschiedt, omdat dan gekozen wordt voor de samenstelling die het meest passend is voor de patiënt in kwestie. Dat doet er echter niet aan af dat de producenten van de onderdelen evenzeer, ingevolge art. 6:189 BW, voor het geheel van de schade aansprakelijk zijn. Dat is geheel in overeenstemming met de richtlijn en de considerans daarvan, die inhoudt:
Overwegende dat, wanneer verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, de bescherming van de consument vereist dat de gelaedeerde zich op ongeacht wie van hen voor de volle omvang van de schade kan verhalen.
Omdat het ziekenhuis en de arts geen partij in deze procedure zijn en het eisers vrij staat te kiezen wie van meerdere, hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke, partijen zij aanspreken, behoeft dit aspect voor het overige slechts aandacht waar het gaat om het moment dat het product in het verkeer is gebracht en voor de te verstrekken informatie. Daarop wordt hierna teruggekomen.
4.10.
identiteit producent
4.10.1.
In de zaken [eiseres De N.] en [eiseres M.] heeft Biomet gesteld, toegelicht en onderbouwd dat geen van de in die zaken gedagvaarde partijen is aan te merken als producent van (een onderdeel van) het product. De beschikbare gegevens wijzen er immers op dat Biomet UK de onderdelen heeft geproduceerd (dan wel in de EER in het verkeer heeft gebracht). Anders dan [eiseres De N.] en [eiseres M.] stellen is het niet zo dat het hier gaat om louter stellingen van Biomet. De gegevens op de aangetroffen (en bij de revisie verwijderde) componenten vermelden, naar [eiseres De N.] en [eiseres M.] als zodanig niet betwisten, immers de producent en zijn door Biomet als uitgangspunt voor haar stelling gebruikt.
Zelfs als juist is dat de Amerikaanse moedermaatschappij, kennelijk Biomet (Orthopedics) Inc., ingevolge de uitleg die het HvJEU aan het begrip ‘in het verkeer brengen’ heeft gegeven, aangemerkt moet worden als de producent, baat dat eisers niet, want Biomet heeft gesteld en onderbouwd dat Biomet (Orthopedics) Inc een andere rechtspersoon is dan Biomet Orthopedics LLC (gedaagde 1 in de zaak van [eiseres De N.] en [eiseres M.] ). Voor zover [eiseres De N.] en [eiseres M.] hebben willen stellen dat hier aanleiding is voor vereenzelviging hebben zij dat standpunt niet behoorlijk onderbouwd.
4.10.2.
Ter zitting is aan de orde geweest dat Biomet zelf onduidelijkheid heeft laten ontstaan over de identiteit van de producent. Eisers mochten dat standpunt bij akte nader toelichten, hetgeen zij ook hebben gedaan. Uit die nadere toelichting en de in dat verband overgelegde stukken blijkt echter niets dat voor [eiseres De N.] en [eiseres M.] in redelijkheid voldoende aanleiding kon zijn om aan te nemen dat Biomet Orthopedics LLC de producent was en/of dat Biomet Orthopedics LLC en Biomet Orthopedics Inc. dezelfde rechtspersoon zijn. Daaruit blijkt evenmin dat Biomet Nederland (inmiddels Zimmer ) of Biomet Europe als producent zijn aan te merken of dat (de advocaat van) Biomet die indruk heeft gewekt.
4.10.3.
Voor zover [eiseres De N.] en [eiseres M.] hebben willen stellen dat hier art. 6:187 lid 3 BW toepasselijk is vanwege het gebruik van het merk en de naam Biomet hebben zij die stelling niet naar behoren onderbouwd en miskennen zij, dat niet vast staat dat juist de door haar gedagvaarde rechtspersonen rechthebbenden op dat merk zijn; zij hebben daaromtrent ook niets relevants gesteld.
De stelling van [eiseres De N.] (22 en 23 cnc) dat Biomet Nederland (Zimmer) als leverancier op grond van artikel 6:187 lid 4 BW (mede) als producent dient te worden aangemerkt wordt verworpen, nu de situatie als bedoeld in artikel 6:187 lid 4 BW, te weten dat de producent niet kan worden vastgesteld, zich niet voordoet. De herkomst van de bij [eiseres De N.] en [eiseres M.] geplaatste prothese(onderdelen) is immers Biomet UK.
4.10.4.
De deformalisering biedt, evenmin als de consumentenbescherming en/of de eisen van redelijkheid en billijkheid, ruimte om tegen een niet gedagvaarde partij vonnis te wijzen op de grond dat zij deel uitmaakt van hetzelfde concern als wel gedagvaarde partijen en evenmin om een gedagvaarde partij te veroordelen in verband met een aansprakelijkheid die niet op haar, maar op een andere rechtspersoon uit haar concern rust.
Het arrest van het HvJEU in de zaak Aventis maakt dat niet anders; het recht tot indeplaatsstelling dat in het Verenigd Koninkrijk in die zaak tot uitgangspunt werd genomen bestaat in die vorm niet in Nederland en dit is een kwestie die de nationale rechter naar zijn eigen recht moet beslissen.
4.10.5.
De vorderingen van [eiseres De N.] en [eiseres M.] zullen reeds daarom - bij eindvonnis - worden afgewezen.
Gebrek
4.11.
Het is aan eisers om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat het product gebrekkig is. Anders dan eisers menen brengt de beslissing van het HvJEU in de Boston Scientific-zaak niet mee dat het gebrek al vast staat als gevolg van de omstandigheden dat (een) andere producent(en), later (hier DuPuy in 2010, zie 2.12 hiervoor), andere MoM-heupprotheses van de markt heeft/hebben gehaald en dat het IGZ-rapport waarschuwt tegen het gebruik ervan. In die Boston Scientific-zaak had immers de producent zelf vastgesteld dat van een specifiek type defibrillatoren een technisch probleem de therapeutische werking kon beperken; zij had om die reden de artsen van de patiënten bij wie een dergelijk apparaat was ingebracht gewaarschuwd. Daarvan, of van een daarmee gelijk te stellen situatie die neerkomt op een erkenning van een (wellicht niet in alle exemplaren voorkomend) gebrek in een serie producten door de producent, is hier geen sprake. Het enige dat Biomet heeft erkend is dat bij wrijving tussen de verschillende onderdelen van de heupprotheses metaaldeeltjes kunnen vrijkomen, die in het bloed kunnen belanden. Dat is niet voldoende om louter op grond daarvan van (de erkenning van) een gebrek te spreken.
Het standpunt van de IGZ, wat daarvan verder zij, dateert van 2013, dus van jaren na het in het verkeer brengen van de hier relevante heupprotheses. Daaruit valt de gebrekkigheid dus ook niet af te leiden.
4.12.
Voor de vraag of een product gebrekkig is gelden de criteria van art. 6:186 BW, te weten of:
a. het product niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, in het bijzonder in aanmerking nemend
b. de presentatie,
c. het redelijkerwijs te verwachten gebruik daarvan en
d. het tijdstip waarop het in het verkeer werd gebracht.
4.13.
Dat de heupprotheses zijn gebruikt zoals redelijkerwijs te verwachten was (4.12c) staat niet ter discussie.
4.13.1.
Weliswaar heeft Biomet gewezen op de toelating van (de onderdelen van) het product op de markt in (de VS dan wel) de EU door de daartoe bevoegde overheidsinstanties, maar zij heeft niet gesteld dat hier sprake is van een gebrek dat het gevolg is van het voldoen aan dwingende overheidseisen als bedoeld in art. 6:185 d BW, (een exoneratie die verder onderzoek naar het gebrek onnodig maakt).
4.13.2.
Voor zover Biomet heeft willen betogen dat die enkele toelating reeds meebrengt dat van gebrekkigheid geen sprake kan zijn, faalt dat beroep. De rechtbank licht dat als volgt toe.
De regelgeving die van toepassing is op medische hulpmiddelen is, wat de EU betreft, richtlijn 93/42/EEG (en wat Nederland betreft het Besluit medische hulpmiddelen). Medische hulpmiddelen worden ingedeeld in risicoklassen. De MoM-heupprothesen zijn ingedeeld in klasse 2b, later 3.
Biomet stelt en heeft bij haar laatste akte met stukken onderbouwd, dat alle onderdelen van de heupprotheses zijn toegelaten. Eisers hadden dat eerder betwist en hebben op die laatste producties nog niet gereageerd. Wat daarvan zij, de Hoge Raad heeft reeds in het Halcion-arrest (HR 30 juni 1989, NJ 1990, 652) beslist (r.o. 4.4.1) dat een dergelijke overheidstoelating niet volstaat om de civielrechtelijke productaansprakelijkheid op te heffen.
Dat betekent dat dit aspect niet beslissend kan zijn en dat ook het betoog van eisers, dat de toelating nooit verkregen had moeten worden omdat, kort samengevat, de procedure niet deugt en Biomet nooit klinisch onderzoek heeft laten doen, onbesproken kan blijven. De mogelijke verwijtbaarheid van het gedrag van Biomet is bij deze risico-aansprakelijkheid irrelevant, evenzeer als het bij haar, mogelijk, bestaande vertrouwen op de overheidstoelating en/of de (on)toereikendheid van de door de Europese en Amerikaanse overheden gevolgde procedure.
Voor zover Biomet dit beroep heeft gedaan in het kader van haar beroep op het ontwikkelingsrisico wordt daarop hierna teruggekomen.
4.14.
Aangaande de veiligheid die men kan verwachten (criterium 4.12a) dient in elk geval acht te worden geslagen op
i. het nut van het product;
ii. de ernst van het letsel en de frequentie daarvan;
iii. het bestaan van alternatieven voor het gewraakte product;
iv. de kenbaarheid van het gevaar en de mate waarin de gebruiker over de risico’s wordt geïnformeerd en gewaarschuwd.
4.15.
De considerans van de richtlijn bevat op dit punt de volgende tekst: Overwegende dat bij de beantwoording van de vraag of een product een gebrek vertoont, ter bescherming van de fysieke integriteit en de goederen van de consument, niet de ongeschiktheid van het product voor het gebruik maatstaf moet zijn, doch het gebrek aan veiligheid die het grote publiek gerechtigd is te verwachten.
Het betreft hier geen subjectieve, maar een gesubjectiveerd objectieve toets. Niet gedoeld wordt op een specifieke gebruiker/patiënt, maar op het grote publiek van (potentiele) gebruikers, dat wil in dit geval zeggen alle patiënten die in aanmerking komen voor enigerlei vorm van kunstmatige vervanging van het natuurlijke heupgewricht.
4.16.
Bij de vraag of/in hoeverre de heupprotheses gebrekkig zijn gaat het om de situatie zoals die was op het moment van het in het verkeer brengen van de heupprotheses (4.12d). Hetgeen daarna is geschied en/of gebleken is in beginsel zonder belang.
De bewijslastverdeling van art. 6:188 BW brengt, anders dan Biomet betoogt, niet mee dat het aan eisers is om te bewijzen wanneer het product dan wel het betreffende onderdeel in het verkeer is gebracht. Eisers kunnen ermee volstaan om aan te tonen dat het product in het verkeer is gebracht en dat bewijs is met het vaststaan van de operaties waarbij de heupprotheses zijn geplaatst geleverd.
4.16.1.
Het is dus aan Biomet om het moment van in het verkeer brengen te bewijzen. Het moment van het in het verkeer brengen is, gelet op de hiervoor gegeven invulling van het begrip product, in beginsel het moment van de operatie, omdat op dat moment het complete, samengestelde product -de heupprothese- ontstaat. Op dat uitgangspunt moet echter in de onderhavige gevallen een uitzondering worden gemaakt, gelet op de ratio van de productaansprakelijkheid van de producent. Het gaat, blijkens het HvJEU in Sanofi aangaande de uitleg van art. 11 van de richtlijn, om het moment dat de producent de controle over het product verliest. Bij een product dat eerst wordt samengesteld in de operatiekamer, zoals de heupprothese, brengt die ratio dus mee, dat het gaat om het verlies van de controle van de producent van het onderdeel over dat onderdeel. Daarom komt het aan op het moment waarop het betreffende onderdeel van het product het productieproces heeft verlaten (dan wel het onderdeel de EER is binnengekomen). In geval van intercompany-leveringen, zoals hier aan de orde, is dat niet het moment dat de laatste schakel van de keten van Biomet-entiteiten het onderdeel aan het ziekenhuis heeft geleverd, maar het moment dat dat onderdeel door de entiteit die het daadwerkelijk gefabriceerd heeft aan een andere groepsvennootschap is geleverd; op dat moment verliest de producent de controle over het door hem aangeleverde onderdeel van het samengestelde product.
4.16.2.
Op basis van de door Biomet ingenomen en onderbouwde stellingen aangaande het moment waarop Biomet UK, Biomet Orthopedics Inc dan wel Biomet France de componenten heeft geleverd aan Biomet Nederland, zal uitgegaan worden van de dag van die levering, zoals weergegeven onder de vaststaande feiten. Dat wil zeggen dat het gaat om data die liggen tussen februari 2004 ( [eiser S.] ), en februari 2007 ( [eiser De Z.] ). Desgewenst mogen eisers [eiser S.] , [eiseres R.] , [eiser E.] en [eiser De Z.] tegenbewijs leveren. Als voldoende twijfel ontstaat aan de juistheid van de door Biomet genoemde en hiervoor weergegeven data zal uitgegaan worden van de dag van de operatie, die steeds vast staat. Die data liggen tussen 10 juni 2004 ( [eiser S.] , THP rechts) en 29 juni 2007 ( [eiser E.] , RHP links).
criteria gebrek-i
4.17.
Het nut (4.14i) is in alle gevallen hetzelfde, te weten het wederom mogelijk maken van pijnloos of met minder pijn bewegen, met name lopen, bij patiënten bij wie de eigen heup als gevolg van ziekte, slijtage of ongeval niet meer naar behoren of slechts met aanzienlijke pijnklachten functioneert. Hoewel geen sprake is van levensbedreigende problemen waarvoor het product een oplossing biedt, betreft het hier toch een voor de zelfredzaamheid, de deelname aan het maatschappelijk verkeer en het algemeen welbevinden belangrijke klacht die door de heupprothese wordt opgelost voor in elk geval een aantal jaren.
4.18.
criteria gebrek- ii
4.18.1.
Eisers stellen wat het letsel betreft dat sprake is van pseudotumoren, metalose en (mede daardoor) klikken en knarsen, vermoeidheids- en pijnklachten en, in geval van [eiser E.] , ernstige problemen met het gezichtsvermogen en algehele malaise. Deze verschijnselen en letsels worden in de visie van eisers veroorzaakt door verhoogde gehalten (chroom- en) kobaltdeeltjes in het bloed die op hun beurt weer veroorzaakt worden door de frictie tussen de onderdelen van de heupprothese. Zij stellen zich inmiddels op het standpunt dat ook de steel en de taper adaptor (die van titanium gemaakt zijn) daarbij een rol spelen.
Daarnaast stellen zij dat sprake is van algemene kwaliteitsproblemen en galvanische corrosie. Over dat laatste punt, dat eerst ter zitting duidelijk aan de orde werd gesteld, heeft een aktewisseling plaatsgevonden.
4.18.2.
Biomet betwist op zichzelf niet dat bij haar MoM-heupprotheses, ook de hier aan de orde zijnde types, met name kort na de plaatsing, metaaldeeltjes in het bloed kunnen komen. Zij stellen dat de mate waarin dat gebeurt sterk vergroot wordt als de operateur de heupprotheses niet optimaal plaatst (waardoor edge loading optreedt). Zij betwist dat daarbij de steel en de taper adaptor een rol spelen en dat andere deeltjes/ionen dan kobalt relevant zijn. Voorts betwist zij dat, in het algemeen en bij juiste plaatsing, dit vrijkomen van deeltjes tot (serieuze) gezondheidsproblemen leidt. Zij betwist in het bijzonder dat daarvan bij deze eisers sprake was.
Aangaande de (algemene kwaliteitsproblemen en) galvanische corrosie menen zij dat eisers hun stellingen onvoldoende hebben toegelicht.
4.18.3.
De rechtbank is dat laatste met Biomet eens. De toelichting in de akte geeft onvoldoende duidelijkheid over het verwijt op het punt van de galvanische corrosie, de verhouding tot de stellingen aangaande de frictie en de relatie met de feitelijk bij eisers geplaatste heupprotheses. Voor zover in de stellingen van eisers gelezen moet worden dat ook los van deze galvanische corrosie sprake is van een proces waarbij de steel - en in voorkomend geval ook de taper adaptor - een rol speelt c.q. spelen in het vrijkomen van metaaldeeltjes zijn ook deze stellingen onvoldoende toegelicht. Er is geen enkel inzicht gegeven in de aard van een dergelijk ander proces en er is ook niet verwezen naar literatuur of onderzoek waarin een dergelijk ander proces is waargenomen of zelfs maar veronderstellenderwijs als mogelijke oorzaak voor het vrijkomen van metaaldeeltjes wordt gezien. In het bijzonder is tot dusver niet gesteld (laat staan onderbouwd) en wordt door Biomet betwist dat bij één of meerdere eisers sprake was van een modulair steel-systeem, terwijl de stellingen en producties bij akte na comparitie met name daarop lijken te slaan.
Dit aspect zal dan ook, als onvoldoende toegelicht, buiten beschouwing blijven.
Datzelfde geldt voor de stellingen aangaande de (titanium)steel en de TLA. De steel en TLA behoren, als zij goed zijn geplaatst, niet in bewegende interactie met andere onderdelen te zijn. Eisers hebben ter comparitie gesteld: “De steel zelf, als je die los in het lichaam zou plaatsen, levert geen gezondheidsproblemen op”. Daarna zijn zij ingegaan op de galvanische corrosie, waarvan hiervoor reeds is overwogen dat de stellingen onvoldoende duidelijk en onderbouwd zijn. Zij hebben, ook in de nadere akte, niet behoorlijk duidelijk gemaakt welke rol de steel en TLA in hun visie spelen.
Tenslotte is de algemene kwaliteitsproblematiek in het geheel niet nader uitgewerkt of onderbouwd.
Al deze stellingen worden dus buiten beschouwing gelaten; het gaat om de deeltjes die vrijkomen door frictie.
4.18.4.
Wat deze door frictie vrijkomende deeltjes betreft, en de gezondheidseffecten van het vrijkomen van metaaldeeltjes (chroom en kobalt) heeft de rechtbank behoefte aan deskundige voorlichting. Daarop wordt hierna teruggekomen. Reeds thans wordt opgemerkt dat de enkele constatering dat, na het plaatsen van een MoM-heupprothese van Biomet, in het bloed hogere waarden voor kobalt en chroom worden aangetroffen niet voldoende is om van letsel te kunnen spreken en evenmin om een gebrek in het product of een onderdeel daarvan in de zin van de wet bewezen te achten.
criteria gebrek iii
4.19.
Dat alternatieven (iii) bestonden in de betreffende periode (voorshands 2004-2007) in de vorm van heupprotheses waarbij kunststof dan wel keramisch materiaal voor de articulerende oppervlakken wordt gebruikt en/of andere types MoM-heupprotheses, staat als zodanig wel vast, maar partijen twisten over de respectieve voor- en nadelen van die alternatieven, en met name of die voor- en nadelen in verhouding tot de voor- en nadelen van de betreffende MoM-heupprotheses, tot de conclusie moeten leiden dat voor deze specifieke patiënten sprake was van reële alternatieven. Ook daaromtrent behoeft de rechtbank deskundige voorlichting.
presentatie en criteria gebrek iv
4.20.
Ingevolge art. 6:188 BW is, zoals reeds eerder vermeld, de presentatie van belang. In het kader van de vraag of sprake is van een gebrek zijn kenbaarheid, verstrekte informatie en waarschuwingen (iv) van belang. Deze aspecten overlappen, doch vallen niet samen.
presentatie
4.20.1.
De rechtbank begrijpt onder het begrip presentatie, gelet op de wet en het partijdebat, de wijze waarop het product aan het publiek werd gepresenteerd als geheel. Daarbij zijn in elk geval van belang reclame/advertenties, verpakking, gebruiksaanwijzing en adviezen aangaande het gebruik.
In confesso is, dat de onderdelen steriel verpakt, met bijgesloten Engelstalige IFU (in de respectieve versies als onder de vaststaande feiten geciteerd) aan het ziekenhuis werden geleverd. Het was niet mogelijk voor patiënten om zelf een heupprothese (of de onderdelen daarvan) te kopen of te bestellen. Wel werd, onder meer via de website van Biomet, reclame gemaakt voor en informatie verschaft over de heupprotheses. Ook werd informatie verstrekt aan artsen, deels met het oog op de door de arts aan de patiënt te verschaffen voorlichting.
Eisers hebben gesteld, doch Biomet heeft betwist, dat de bij hen geplaatste heupprotheses door Biomet zijn gepresenteerd als sportheupen, voor jonge actieve mensen. Dat aspect zou met name bij [eiser S.] (destijds 29 jaar) en [eiser De Z.] (destijds 25 jaar) van belang kunnen zijn. Eisers hebben op dat punt bewijs aangeboden en zullen daartoe desgewenst, te zijner tijd, worden toegelaten. Dat bewijs dient dan concreet te zijn en te zien op de periode waarop de betreffende eiser over de plaatsing van de MoM moest beslissen. Voorts dient het te gaan om aanprijzingen van Biomet zelf of van anderen van wie mededelingen aan haar kunnen worden toegerekend. Artsen vallen daar in beginsel niet onder. Ook (reclame-) uitingen van concurrenten van Biomet of algemene artikelen in tijdschriften waarbij MoM-heupen in het algemeen worden besproken zijn niet voldoende.
Te denken valt aan van Biomet afkomstige informatie- of reclamefolders, prints van de destijds op Biomets website vertoonde informatie, maar ook aan artikelen in tijdschriften waarin Biomet bij naam wordt genoemd en waaraan zij heeft meegewerkt. Als eisers in dat bewijs slagen zal dat meewegen bij de (gesubjectiveerd objectieve) beoordeling van de
verwachtingen waaraan het product diende te voldoen. Voor zover zij hebben willen stellen dat hier sprake zou moeten zijn van toepassing van de omkeringsregel of een andere vorm van bewijslastverlichting ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.
gebrek iv
4.20.2.
Partijen lijken het erover eens te zijn dat de aard van het product meebrengt dat het (mogelijke) gevaar dat gelegen is in het vrijkomen van metaaldeeltjes als gevolg van wrijving, voor de gemiddelde patiënt niet eenvoudig kenbaar is. Het komt aan op de aan de patiënt verstrekte informatie en waarschuwingen. Aangaande de informatie en waarschuwingen twisten partijen in de eerste plaats over de reikwijdte van de verplichtingen.
Eisers stellen dat Biomet ook gehouden was patiënten rechtstreeks, “over het hoofd van de arts heen”, voor te lichten. Biomet betwist dat een dergelijke rechtsplicht bestond.
De rechtbank is van oordeel dat hier zonder meer een rechtsplicht op de behandelend arts en het ziekenhuis rust. Het plaatsen van een heupprothese is immers een ingrijpende medische handeling waarvan een niet medisch geschoolde patiënt de voor- en nadelen van de handeling zelf maar met name van mogelijke alternatieven, niet volledig kan inschatten. De arts zal ook, om de patiënt in staat te stellen tot het nemen van een goede beslissing op basis van alle relevante informatie (informed consent), uitgebreid moeten toelichten wat de mogelijkheden en de voor- en nadelen daarvan zijn.
Dat neemt echter niet weg dat de producent van een product met risico’s als dit ook een eigen verplichting heeft om de patiënt die zich probeert te oriënteren en invulling te geven aan zijn informed consent van juiste, begrijpelijke informatie te voorzien waarin ook, op voor de patiënt begrijpelijke wijze, op risico’s wordt gewezen. Een belangrijk deel van de doelstelling van de richtlijn zou niet bereikt worden als op de producent geen eigen, rechtstreekse verplichting jegens het publiek zou rusten. Een integrale uitzondering voor medische hulpmiddelen is niet gemaakt; aangenomen moet worden dat de communautaire wetgever geen aanleiding heeft gezien om aan producenten van medische hulpmiddelen lichtere of andere eisen te stellen. Een dergelijke informatieverstrekking is redelijk eenvoudig te bewerkstelligen. Eisers hebben gewezen op een website die (sommige entiteiten van) Biomet al geruime tijd gebruikt (gebruiken) en die voor het grote publiek toegankelijk is. Biomet heeft die stellingen niet bestreden.
Het had op de weg van Biomet gelegen zich op dit punt meer in detail uit te laten. Nu zij dat niet gedaan heeft gaat de rechtbank er voorshands vanuit dat zij geen rechtstreeks aan het grote publiek van mogelijke toekomstige gebruikers gerichte waarschuwingen heeft doen uitgaan. Dat zal te zijner tijd worden meegewogen.
4.20.3.
Anders dan eisers kennelijk menen is dat, bij dit product, echter niet voldoende voor het oordeel dat sprake is van een gebrek. Nog daargelaten dat het hier gaat om een aantal verschillende aspecten die in onderlinge samenhang moeten worden gewogen, moet de voorlichting aan de artsen hierbij betrokken worden. Niettegenstaande de zelfstandige verplichting van de producent moet immers worden aangenomen dat de voornaamste informatievoorziening via de arts loopt.
Daarvan wordt door eisers betwist dat die anders dan via de IFU heeft plaatsgevonden. Biomet mag dus bewijzen, conform haar aanbod, dat zij cursussen heeft verzorgd, dat behoudens de IFU ook productbrochures, operation-technique brochures en een OK-handboek ter beschikking werden gesteld en dat zij (althans een sales representative, van wie dan de deskundigheid moet blijken) bij de eerste operatie van elke arts waarbij de betreffende types heupprotheses werden gebruikt, ter plaatse beschikbaar was om informatie te verschaffen.
De IFU, waarvan op zich niet betwist is dat die werd bijgesloten bij het betreffende onderdeel in de naar het ziekenhuis gestuurde verpakking bij elk onderdeel, is in het Engels gesteld. Anders dan eisers acht de rechtbank dat, gegeven de doelgroep van medische specialisten, niet van belang. Er is geen concrete onderbouwing van de stelling dat de artsen het Engels dat, naar op zich vast staat, in de medische wetenschap bij onderwijs, wetenschappelijke artikelen, conferenties etc. veelvuldig gebruikt wordt, onvoldoende beheersten.
4.20.4.
Wat de inhoud van de waarschuwing betreft heeft Biomet gewezen op de tekst van de IFU. Het gaat dan bij elke eiser om de bij zijn/haar THP of RHP meegeleverde IFU en de daarin opgenomen waarschuwende tekst (onder warnings/possible adverse effects).
Of daarmee volstaan kon worden hangt enerzijds af van hetgeen komt vast te staan na de hiervoor reeds besproken bewijslevering en deskundigenbericht en anderzijds van het hierna te bespreken state of the art-verweer. Vastgesteld kan reeds thans worden dat Biomet de tekst van de IFU heeft aangepast en zich uiteraard per specifieke eiser niet kan beroepen op waarschuwingen in een latere versie (zoals zij wel lijkt te doen).
state of the art
4.21.
Voorts kan de producent, ingeval het product gebrekkig is, een beroep doen op een of meer van de in art. 6:185 BW opgesomde exoneratiegronden. Biomet heeft (alleen) een beroep gedaan op art.185 lid 1 onder e, het state of the art-verweer. De rechtbank begrijpt dat verweer zo, dat Biomet stelt dat weliswaar al langer bekend is dat metaalslijpsel kan vrijkomen bij de betreffende MoM-heupprotheses, maar dat pas recent duidelijk is geworden wat daarvan, mogelijk, de bezwaarlijke klinische gevolgen zijn.
Het HvJEU heeft in de zaak Commissie/Verenigd Koninkrijk (HvJ EG 29 mei 1997, NJ 1998/522, C-300/95) overwogen:
(…) dat, om zich op grond van artikel 7, sub e, van de richtlijn van zijn aansprakelijkheid te kunnen bevrijden, de producent van een gebrekkig product moet aantonen, dat het op grond van de objectieve stand van de wetenschappelijke en technische kennis, daaronder begrepen het meest geavanceerde niveau, op het tijdstip waarop hij het betrokken product in het verkeer bracht, onmogelijk was het gebrek te ontdekken. Om de relevante wetenschappelijke en technische kennis met succes aan de producent te kunnen tegenwerpen, moet deze kennis wel toegankelijk zijn geweest op het moment dat het product in het verkeer werd gebracht.
Beslissend is derhalve het meest geavanceerde niveau van de kennis op het tijdstip van in het verkeer brengen van het product, niet de stand van de wetenschappelijke en technische kennis in de specifieke productiesector. De bewijslast van de niet herkenbaarheid van het gebrek rust op de producent.
Uit hetgeen Biomet tot dusver stelt valt niet op te maken dat - als komt vast te staan dat de heupprotheses gebrekkig zijn omdat zij door hun werking onaanvaardbare gezondheidsrisico’s in de vorm van letsel ten gevolge van vrijkomende (chroom- en) kobaltdeeltjes opleveren - Biomet dat destijds gelet op de stand van wetenschap en techniek onmogelijk had kunnen weten. Anders dan Biomet aanneemt is wel degelijk ook van belang wat bekend was omtrent vergelijkbare producten van andere producenten. Uit de stellingen van Biomet omtrent het aanpassen van de IFU en de waarschuwing daarin kan worden opgemaakt dat zij periodiek de tekst aanpaste, maar wordt niet duidelijk wat Biomet, in de aanloop naar de recall van de producten van haar concurrent (2.12) wist omtrent deze risico’s.
Biomet kan dan ook niet volstaan met het wijzen naar de beperktheid en recentheid van de bronnen waarop eisers zich baseren, want de bewijslast op dit punt ligt niet bij eisers maar bij Biomet. Zij zal zelf, per eiser, dienen aan te tonen wat, ten tijde van het in het verkeer brengen als hiervoor uitgewerkt, de stand van de wetenschap en techniek was en, in voorkomend geval, wat zij, Biomet, voor informatie had over de risico’s, ook wat betreft de MoM-heupprotheses van concurrenten. Daarbij gaat het dan om de klinische effecten van de vrijkomende metaaldeeltjes, zowel wat betreft hun aard en frequentie als wat betreft de ernst van de gevolgen voor de gezondheid daarvan.
Afhankelijk van hetgeen zal blijken aangaande het gebrek zal eventueel op dit punt een deskundigenbericht ingewonnen kunnen worden, als en voor zover dat verweer dan nog gevoerd wordt.
4.22.
verder verloop van de procedure
4.22.1.
Onder 4.20.3 en 4.21 zijn voor Biomet en onder 4.20.1 zijn voor eisers bewijsopdrachten aangekondigd. Onder 4.16.2 is de mogelijkheid van tegenbewijs geboden. Het komt de rechtbank geraden voor dat die bewijslevering geschiedt voordat aan het/de eveneens aangekondigde deskundigenbericht(en) wordt toegekomen, opdat de deskundigen over zoveel mogelijk gegevens kunnen beschikken.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over de wenselijkheid van het horen van getuigen en bij diezelfde akte de beschikbare schriftelijke bewijsmiddelen in het geding brengen.
4.22.2.
Het deskundigenbericht dat ingewonnen moet worden zal in de eerste plaats zien op de vraag of de aan de orde zijnde MoM-heupprotheses van Biomet zoals die destijds in het verkeer zijn gebracht, inherente gebreken vertoonden. Dat deskundigenbericht kan in beide procedures uitgebracht worden, want daarvoor is de omstandigheid dat de tijdvakken in de twee periodes niet geheel gelijklopen naar het zich laat aanzien niet van belang. Wel dient nader bezien te worden welke voorzieningen getroffen moeten worden voor de omstandigheid dat de betrokken types in de procedures niet geheel gelijk zijn.
4.22.3.
Met inherente gebreken is bedoeld dat een heupprothese die geheel was samengesteld uit door Biomet gefabriceerde onderdelen die volgens de geldende productspecificaties waren vervaardigd en samengesteld en die lege artis was geplaatst, bij normaal gebruik zou leiden tot afgifte van zoveel metaaldeeltjes dat daardoor bij een gemiddelde patiënt te vaak pijn en letsel zouden ontstaan. Dat is in de kern het verwijt dat eisers aan Biomet maken, want de rechtbank leest in de stellingen van eisers niet het verwijt dat het hier toevallig ondeugdelijke producten betreft.
Als het bestaan van dergelijke inherente gebreken niet komt vast te staan ligt de vordering dus in beginsel voor afwijzing gereed.
4.22.4.
Als het deskundigenbericht wel het bestaan van een aldus omschreven inherent gebrek uitwijst ligt de vordering echter nog niet voor toewijzing gereed. In de aanduiding “te vaak” ligt een normatief oordeel besloten, dat de rechter te zijner tijd zal invullen , waarbij een afweging gemaakt zal moeten worden. Dan moet, aan de hand van de hiervoor reeds besproken criteria, worden beoordeeld of die pijn en dat letsel, gelet op de presentatie en het moment van in het verkeer brengen, en rekening houdend met het nut van de heupprothese, met de in het algemeen bestaande alternatieven, met de ernst en de frequentie van die pijn en dat letsel en met de gegeven waarschuwingen, alles afwegend, zo ernstig waren dat het product als gebrekkig moet worden aangemerkt.
4.22.5.
Als ook die vraag positief moet worden beantwoord dient vervolgens per eiser(es) te worden bezien of in zijn/haar geval aanleiding bestaat de betreffende gedaagden toch niet aansprakelijk te achten. In dat verband verdient opmerking dat het oordeel of een product gebrekkig is of niet geldt voor het product als zodanig. Naar Nederlands recht gaat het om een toets die, in beginsel, niet per individuele eiser verschilt, maar wel kan verschillen per categorie eisers. Denkbaar is bijvoorbeeld dat de heupprotheses niet gebrekkig zijn als het gaat om gebruik door inactieve en/of oudere patiënten, maar wel als het gaat om actieve en/of jongere patiënten. De uitkomst van de afweging kan voorts in de loop der tijd wijzigen. Een product dat in 2004 nog niet gebrekkig was, omdat de stand van de wetenschap nog niet zover gevorderd was dat een helder beeld van de risico’s bestond of omdat er geen reële alternatieven voorhanden waren, kon dat in 2007 wel zijn als gevolg van veranderde wetenschappelijke inzichten of voortschrijdende techniek. Daarmee kan ook een waarschuwing onvoldoende worden als de nieuwe inzichten daarin niet verwerkt zijn.
4.22.6.
Het komt de rechtbank geraden voor dat in het stadium na bedoelde bewijslevering alleen het onder 4.22.2 bedoelde bericht wordt ingewonnen. Dat bericht zou dan uitgebracht kunnen worden door een biomechanicus, een orthopedisch chirurg en een biochemicus of een toxicoloog.
Partijen dienen zich eerst in elk geval uit te laten over de te benoemen deskundigen en de te stellen vragen, waarbij afstemming tussen alle partijen de voorkeur verdient. Als in de procedure die in Den Bosch wordt gevoerd tot het inwinnen van een voorlopig deskundigenbericht al een (concept)rapport beschikbaar is zou het dienstig kunnen zijn als dat werd ingebracht.
De rechtbank denkt voorshands aan vragen langs de volgende lijnen:
(orthopedisch chirurg)
- bestond er in de periode 2004-2007 een protocol of anderszins overeenstemming binnen de orthopedische beroepsgroep omtrent het plaatsen van MoM-heupprotheses, van Biomet en/of haar concurrenten? Wat hielden die in?
-wat zijn in het algemeen de gevolgen van een heupoperatie als hier aan de orde voor de gezondheid, wat betreft beweging, pijn, risico’s, neveneffecten etc?
(biomechanicus)
-wat zijn de mechanische processen die bij de MoM-heupprotheses van eisers een rol spelen?
-in hoeverre leveren die, bij correcte plaatsing, en normaal gebruik, op dat metaaldeeltjes (en/of ionen) vrijkomen? Hoe groot zijn die deeltjes? Om wat voor deeltjes gaat het precies?
-om welke hoeveelheden gaat het, zijn er factoren die van invloed zijn op die hoeveelheden?
-hoe, hoe ver en hoe snel verplaatsen dergelijke deeltjes zich (bloed/zachte weefsels/bot)?
-is er op het punt van het vrijkomen van deeltjes verschil tussen de diverse typen (M2a 38-, Magnum, ReCap)?
(toxicoloog/biochemicus)
-wat zijn de effecten van chroom- en kobaltdeeltjes in het lichaam (bloed/serum/weefsels) op de gezondheid en het welbevinden van de patiënt? Is sprake van pijn, belemmeringen in de bewegingen, aantastingen van weefsel?
-(nadat kennis is genomen van de deelrapportage van de biomechanicus) wat zijn de effecten van de deeltjes op korte (enige weken/ maanden) middellange (6-18 maanden) en lange (>18 maanden) termijn?
-in hoeverre richten die deeltjes blijvende schade aan?
Daarbij is meegewogen de insteek van deze procedure en het bestaan van de parallelprocedures (cluster II). In beide clusters hebben partijen allen te kennen gegeven dat een combinatie van de deskundigenberichten in de rede ligt.
De rechtbank zal, afhankelijk van wat nog blijkt in het kader van de onder 4.22.1 bedoelde bewijslevering, wellicht nog aanvullende vragen stellen. Partijen kunnen zich daarover bij bedoelde akte uitlaten.
4.23.
De rechtbank ziet in dit stadium geen aanleiding prejudiciële vragen te stellen en evenmin om tussentijds appel open te stellen, gelet op de daarmee gepaard gaande vertraging in combinatie met het relatief prille stadium van deze procedure.
De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als onder 4.22.1 en 4.22.6 bedoeld.
5. De beslissing
De rechtbank
Alvorens verder te beslissen:
Verwijst de zaak naar de rol van woensdag 30 augustus 2017 teneinde als onder 4.23 vermeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. J.W. van der Hurk en mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017
2111/106/427/1573
Uitspraak 19‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Overeenkomst van geneeskundige behandeling, waarbij in 2004 metaal-op-metaal (MoM) heupprothesen van Biomet zijn geplaatst. Na pijnklachten en verhoogde waarden voor chroom en kobalt vond in 2013 een revisie-operatie plaats. Arts en ziekenhuis aansprakelijk? Verwijt van niet verdedigbare keuze voor dit type prothesen en beroep op de regeling voor ongeschikte hulpzaken in artikel 6:77 BW. De rechtbank oordeelt dat de arts in 2004 niet wist of behoorde te weten van de gestelde risico's in verband met chroom- en kobalt-ionen bij het gebruik van MoM-prothesen. Bij de toepassing van artikel 6:77 BW dient acht te worden geslagen op de relevante omstandigheden van het geval. Uitgangspunt in deze procedure is dat sprake is van een voor deskundige gebruikers in 2004 redelijkerwijs niet te onderkennen gebrek. Invloed van de mogelijkheid van verhaal op de producent? Invloed van verzekering van de schade? Beroep op het arrest van 25 november 2014 van het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2014:4936). Eindconclusie: in dit geval is het niet redelijk de gestelde tekortkoming de arts toe te rekenen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Haven en Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/461497 / HA ZA 14-1051
Vonnis van 19 augustus 2015
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. van der Goen,
tegen
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING GEMINI ZIEKENHUIS,
gevestigd te Den Helder,
2. [gedaagde2],
wonende te [woonplaats2] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding, met de producties 1 tot en met 16;
de conclusie van antwoord, met de producties 1 tot en met 18;
het tussenvonnis van 11 februari 2015, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
de brief van de rechtbank van 12 mei 2015, met onderwerpen voor de comparitie;
de brief van 26 mei 2015 van mr. Van der Goen, met een aanhoudingverzoek en met een reactie op de aangekondigde onderwerpen, met 5 bijlagen;
de fax van 28 mei 2015 van mr. De Ridder, met een reactie op het aanhoudingsverzoek;
de brief van de rechtbank van 28 mei 2015, waarbij het verzoek om aanhouding van de zitting is afgewezen;
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 juni 2015 en de reactie daarop namens eiser bij brief van 7 juli 2015.
Verder is namens Biomet een fax van 2 juni 2015 ontvangen van mr. Van de Ven.
1.2.
Op de comparitie heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
2. Het geschil
2.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de implantatie van de heupprothesen op 10 juni 2004 en 13 december 2004;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 100.000,=;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een in een schadestaatprocedure te bepalen bedrag;
gedaagden te veroordelen in de proceskosten;
het vonnis te waarmerken als een Europese executoriale titel in de zin van EG-verordening 805/2004.
2.2.
Gedaagden voeren verweer tegen deze vorderingen.
2.3.
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover nodig, beoordeeld.
3. De beoordeling
3.1.
feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
In verband met forse pijnklachten aan beide heupen heeft [eiser] , via de huisarts, op 26 april 2004 [gedaagde2] geconsulteerd. [eiser] was toen 28 jaar oud. [gedaagde2] was tot zijn pensionering in 2012 orthopedisch chirurg in het ziekenhuis van de Stichting Gemini Ziekenhuis te Den Helder.
[gedaagde2] heeft de diagnose coxartrose beiderzijds gesteld en [eiser] geadviseerd zowel links als rechts het heupgewricht te laten vervangen door een heupprothese. In het verslag aan de huisarts van 13 mei 2004 heeft [gedaagde2] opgenomen dat totale heuparthroplastiek geïndiceerd was en dat [eiser] cementloze metaal-op-metaal (hierna: MoM) prothesen zou krijgen.
Op 10 juni 2004 heeft [gedaagde2] in het Gemini Ziekenhuis bij [eiser] een ongecementeerde totale MoM-heupprothese van producent Biomet geplaatst in de rechterheup.
Vervolgens is op 13 december 2004 eenzelfde heupprothese van Biomet geplaatst in de linkerheup.
De prothesen waren zogenoemde totale heupprothesen, dit om het onderscheid aan te duiden met resurfacing-prothesen, een ander type prothesen, waarbij de kop van het dijbeen grotendeels in takt blijft.
In beide gevallen betrof het bij [eiser] een M2a 38 mm Modular Head Standard Neck, een M2a Tr-Spike Acetabular Cop en een Femoral Stem DB 10 HA size 12 van Biomet.Dit type prothesen heeft een CE-markering in verband met de toelating op de Europese markt.
In april 2007 ontstonden opnieuw pijnklachten, waarna [eiser] zich tot de huisarts en vervolgens [gedaagde2] heeft gewend. [eiser] is naar een reumatoloog verwezen, die geen oorzaak voor de klachten heeft kunnen vaststellen.
De Nederlandse Orthopaedische Vereniging (hierna: NOV) heeft haar leden op 9 juni 2011 geadviseerd MoM-prothesen uitsluitend nog binnen het kader van een wetenschappelijk onderzoek, onder randvoorwaarden, toe te passen en (ex)patiënten met een MoM- prothese actief te benaderen, te informeren en te controleren, met bepaling van kobaltwaarden en met röntgenfoto’s. In een "aangescherpt advies" van 17 januari 2012 heeft de NOV nader geadviseerd dat "uit het oogpunt van patiëntveiligheid toepassing van alle MoM-prothesen met grote koppen (>36 mm) opgeschort dient te worden totdat veiligheid en lange termijn werkzaamheid onomstotelijk is aangetoond", met uitzondering van toepassing, onder voorwaarden, binnen wetenschappelijk onderzoek.
Uit laboratoriumonderzoek van april 2012 bleken verhoogde chroom- en kobaltwaarden in het bloed van [eiser] . Het chroomgehalte bedroeg 225 nmol/l (referentiewaarde: < 40 nmol/l) en het kobaltgehalte 256 nmol/l (referentiewaarde: < 20 nmol/l).
De opvolgend orthopedisch chirurg, [persoon1] , heeft [eiser] in april en mei 2012 gezien. Vervolgens is een second opinion ingewonnen bij orthopedisch chirurg [persoon2] van het Westfriesgasthuis. Deze adviseerde vervanging (een revisie-operatie) van de MoM-prothesen door metaal-polyethyleen-prothesen.
Op 4 januari 2013 is deze revisie-operatie aan (uitsluitend) de linkerheup van [eiser] verricht.
Sindsdien zijn de klachten van [eiser] verdwenen en is de kobaltwaarde fors gedaald.
3.2.
samenvatting standpunten partijen
3.2.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen op [gedaagde2] ten grondslag dat deze toerekenbaar is tekortgeschoten in de met [eiser] gesloten overeenkomst van geneeskundige behandeling. Hij maakt [gedaagde2] de volgende verwijten.
De keuze voor het gebruik van MoM-prothesen is niet verdedigbaar vanwege het risico van verspreiding van kobalt- en chroom-ionen in het lichaam (artikel 7:453 BW),
Voorafgaand aan de operaties is onvoldoende voorlichting gegeven (artikel 7:448 BW),
Op in 2007 geuite klachten heeft [gedaagde2] niet adequaat gereageerd (artikel 7:453 BW).
[eiser] voert aan dat [gedaagde2] bekend was met de risico's van het gebruik van een MoM-prothese, dan wel daarmee bekend had moeten zijn.
Verder beroept [eiser] zich op de regeling van de toerekening bij het gebruik van ongeschikte hulpzaken in artikel 6:77 BW.
[eiser] acht het ziekenhuis aansprakelijk op grond van de in artikel 7:462 BW geregelde centrale aansprakelijkheid.
3.2.2.
Het ziekenhuis en [gedaagde2] voeren het volgende als verweren aan.
Betwist wordt dat sprake is van een gebrekkig product (artikel 6:186 BW).
Een beroep wordt gedaan op het 'state of the art'-verweer van artikel 6:185 lid 1e BW, met de stelling: als de producent om die reden niet aansprakelijk is, dan [gedaagde2] ook niet.
Als de producent (wel) aansprakelijk is, dan is het niet redelijk [gedaagde2] daarnaast aansprakelijk te houden, omdat het hier ging om een in juni / december 2004 voor [gedaagde2] niet te onderkennen gebrek.
Er is voldoende informatie verstrekt voorafgaande aan de operaties. Betwist wordt dat [eiser] van de ingrepen zou hebben afgezien bij adequate informatieverstrekking. [eiser] zou niet voor conventionele prothesen in aanmerking zijn gekomen.
Het causale verband wordt bestreden: de klachten zijn niet zonder meer te relateren aan de prothesen. Bovendien zou [eiser] op enig moment toch aan nieuwe prothesen toe zijn.
Het ziekenhuis en [gedaagde2] betwisten de gestelde schade en verzetten zich tegen de toekenning van een voorschot.
3.3.
positie Biomet
Eiser heeft het ziekenhuis en [gedaagde2] gedagvaard om vergoeding te krijgen van de schade die hij stelt te hebben geleden en mogelijk nog zal lijden als gevolg van de plaatsing in 2004 van heupprothesen, links en rechts. In dezelfde dagvaarding – uitmondend in een voor alle gedaagden gelijkluidend petitum – heeft eiser ook de volgende rechtspersonen betrokken: Biomet Orthopedics Inc., Biomet Orthopedics LLC, Biomet France SARL, Biomet Nederland BV en Biomet Europe BV (hierna samen aan te duiden als: Biomet). De procedure tegen deze rechtspersonen, waarin productaansprakelijkheid de grondslag voor de vorderingen is, is naar de parkeerrol verwezen met het oog op de mogelijkheid van voeging met andere, nog aanhangig te maken, soortgelijke procedures. Op de comparitie is deze processuele situatie met partijen besproken. Partijen zijn het er over eens dat de rechtbank thans geen beslissing dient te nemen over de door [eiser] gestelde gebrekkigheid van het product, nu Biomet zich daarover nog niet heeft uitgelaten. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
3.4.
verwijt keuze voor MoM-prothesen; grondslag volgens [eiser]
Indien een oordeel zou moeten worden gegeven over de vraag of naar Nederlands recht sprake is van een gebrekkig product, zou ingevolge artikel 6:186 BW getoetst moeten worden of het product niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Dit is echter niet de juridische grondslag voor de vorderingen van [eiser] op het ziekenhuis en [gedaagde2] .
[eiser] verwijt [gedaagde2] dat hij niet als goed hulpverlener (in de zin van artikel 7:453 BW) heeft gehandeld doordat hij de niet verdedigbare keuze heeft gemaakt MoM-prothesen te gebruiken. Ter onderbouwing stelt [eiser] dat [gedaagde2] bekend was, althans bekend had moeten zijn, met de daaraan verbonden risico’s, in het bijzonder vanwege het gebruik van chroom en kobalt als prothese-materiaal. Volgens [eiser] is [gedaagde2] dus tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor hem voortvloeiden uit de overeenkomst(en) van geneeskundige behandeling. [eiser] stelt dat deze tekortkoming [gedaagde2] kan worden toegerekend. Verder doet [eiser] een beroep op artikel 6:77 BW, de regeling voor aansprakelijkheid voor hulpzaken:
"Wordt bij de uitvoering van een verbintenis gebruik gemaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is, dan wordt de tekortkoming die daardoor ontstaat de schuldenaar toegerekend, tenzij dit, gelet op inhoud en strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn.".
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat [eiser] niet aanvoert dat specifiek de bij hem aangebrachte prothesen genoemde risico's met zich brengen. De rechtbank begrijpt [eiser] zo, dat dit volgens hem geldt voor alle MoM-prothesen van het bij hem toegepaste type (totale MoM-prothesen, zoals die in 2004 beschikbaar waren). In het bijzonder gaat het hier niet om zogenoemde resurfacing-prothesen.
3.5.
algemene overwegingen over dit verwijt
3.5.1.
[eiser] voert dus aan dat sprake is van een tekortkoming door het gebruik van MoM-prothesen, omdat daaraan een onaanvaardbaar groot gezondheidsrisico op het vrijkomen van chroom- en kobalt-ionen inherent is en [gedaagde2] dit wist althans (als goed hulpverlener) behoorde te weten, zodat hij niet had mogen kiezen voor deze prothesen. Dit dient [gedaagde2] volgens eiser te worden toegerekend, vanwege bedoelde wetenschap (schuld in de zin van artikel 6:75 BW). Stelplicht en bewijslast liggen hier geheel bij [eiser] .
Daarnaast leest de rechtbank in de stellingen van [eiser] over artikel 6:77 BW het betoog dat sprake is van een tekortkoming door het gebruik van ongeschikte hulpzaken (MoM-prothesen, waaraan een onaanvaardbaar groot risico op het vrijkomen van chroom- en kobalt-ionen inherent is), en dat deze tekortkoming [gedaagde2] moet worden toegerekend op grond van artikel 6:77 BW.
Dit betoog veronderstelt dat het aanbrengen van MoM-prothesen op zichzelf al een schending van een contractuele verplichting van [gedaagde2] heeft opgeleverd.
Stelplicht en bewijslast voor de (gestelde) ongeschiktheid rusten hier op [eiser] . Indien die ongeschiktheid vast zou komen te staan, zou voor het (desondanks, bij wijze van uitzondering) niet-toerekenen van de tekortkoming de stelplicht en bewijslast bij het ziekenhuis en [gedaagde2] liggen.
3.5.2.
Het ziekenhuis en [gedaagde2] hebben in het kader van dit verwijt in de eerste plaats aangevoerd dat MoM-prothesen niet in absolute, algemene zin ongeschikt zijn. Zij hebben die stelling op de comparitie nader toegelicht; zo worden de MoM-prothesen in elk geval nog in België toegepast, en is van belang dat elke prothese zijn specifieke mechanische kenmerken heeft. Wat betreft het in 2012 door de NOV gegeven advies de MoM-prothesen niet regulier toe te passen, hebben het ziekenhuis en [gedaagde2] er op gewezen dat toen inmiddels betere alternatieven beschikbaar waren gekomen (ten opzichte van 2004).
3.5.3.
Gelet op deze betwisting door het ziekenhuis en [gedaagde2] staan in deze procedure de stellingen dat MoM-prothesen genoemd gezondheidsrisico met zich brachten en (om die reden) ongeschikt waren, niet vast.
In aanmerking genomen de hiervoor besproken positie van Biomet, dient de rechtbank zich nu evenwel te onthouden van een oordeel over deze stellingen. Daarbij wordt opgemerkt dat de vraag of een hulpzaak al dan niet "ongeschikt" is, niet per definitie samenvalt met de vraag of sprake is van een gebrekkig product in de zin van artikel 6:186 BW. In dit geval gaan partijen daar blijkens hun stellingen wel van uit.
3.6.
wetenschap omtrent risico's?
3.6.1.
Indien de rechtbank nu echter, (uitsluitend) als theoretische veronderstelling, zou uitgaan van genoemde risico's en van ongeschiktheid van de MoM-prothesen, kan zij wèl een oordeel geven over de gestelde wetenschap van [gedaagde2] omtrent genoemde risico's. Dit is van belang bij de vraag of [eiser] als goed hulpverlener is tekortgeschoten. Of dit ook van belang is bij de toepassing van artikel 6:77 BW, is onderwerp van discussie tussen partijen. Ook dat komt later in dit vonnis aan de orde.
3.6.2.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden heeft genoemd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat [gedaagde2] feitelijke wetenschap heeft gehad van de hier bedoelde risico's.
3.6.3.
Het standpunt van het ziekenhuis en [gedaagde2] is dat [gedaagde2] (niet wist en) niet hoefde te weten van de door [eiser] gestelde risico's in verband met chroom- en kobalt-ionen, met andere woorden: dat sprake was van een niet te onderkennen gebrek.
[eiser] gaat van het tegendeel uit. Bij dagvaarding heeft [eiser] ter onderbouwing van zijn standpunt geciteerd uit een aantal medische publicaties (met vermelding van de bronnen).
In reactie op het verzoek van de rechtbank om concreet aan te geven welke vóór de onderhavige operaties verschenen publicaties [gedaagde2] aanleiding hadden moeten geven voor terughoudendheid en/of eigen onderzoek in verband met problemen door kobalt en chroom, heeft [eiser] bij brief van 26 mei 2015 de tekst van een twaalftal in de dagvaarding genoemde publicaties overgelegd. Op de comparitie is namens [eiser] , desgevraagd, de nadere toelichting gegeven dat de rechtbank zich kan beperken tot kennisneming van de in de dagvaarding opgenomen citaten uit de desbetreffende publicaties.
Het ziekenhuis en [gedaagde2] hebben betwist dat uit deze publicaties kan worden afgeleid dat [gedaagde2] in 2004 wist of behoorde te weten van de gestelde risico's in verband met chroom- en kobalt-ionen bij het gebruik van MoM-prothesen.
3.6.4.
Het gaat er dus om of uit de (in de dagvaarding opgenomen citaten uit de) bij brief van 26 mei 2015 toegezonden publicaties kan worden afgeleid dat [gedaagde2] wetenschap behoorde te hebben omtrent bedoelde risico's.
De rechtbank stelt, kort weergegeven, het volgende vast over de citaten / publicaties, door de rechtbank in chronologische volgorde geplaatst:
noot 45/dagvaarding 70: geen citaat; betreft onderzoek naar slijtage door het machinaal testen van heupprothesen, 1966;
noot 41/dagvaarding 66: citaat over de toevoeging van kobalt aan bier en de relatie met cardiomyopathie; publicatie in Canad.Med.Ass.Journal, Canada, 1967;
noot 49/dagvaarding 74: geen citaat; betreft onderzoek naar verspreiding van chroom-kobalt-molybdenum-deeltjes, met de kanttekening dat het niet zeker is dat deze ongevaarlijk zijn; publicatie in Annals of the Rheumatic Diseases, 1969;
noot 42/dagvaarding 67: citaat over botnecrose en loslaten van de prothese door gevoeligheid voor het gebruikte metaal; publicatie in The Journal of bone and joint surgery, England, 1974;
noot 43/dagvaarding 68: citaat over botnecrose in heupgewrichten; betreft onderzoek naar overgevoeligheid voor kobalt; publicatie in The Journal of bone and joint surgery, England, 1975;
noot 46/dagvaarding 71: geen citaat; betreft onderzoek naar optimale positie voor de heupprothesen, 1978;
noot 38/dagvaarding 61: geen citaat; betreft onderzoek naar celschade door contact met metaaldeeltjes, waaronder kobalt-chroom-molybdenum; publicatie in Biomaterials, England, 1994;
noot 44/dagvaarding 69: citaat over celschade: betreft hetzelfde onderzoek als genoemd in noot 38;
noot 47/dagvaarding 71: geen citaat; betreft onderzoek naar polyethyleen-slijtage, 1998;
noot 51/dagvaarding 76; geen citaat; betreft onderzoek uit 2001 naar chromosoomverstoring bij MoM-prothesen, publicatie in The Journal of bone and joint surgery, England, 2001;
noot 52/dagvaarding 76; geen citaat; betreft chromosoom-afwijkingen bij MoM-prothesen; in de publicatie wordt melding gemaakt van significante verhogingen van de kobalt-en chroomconcentraties; publicatie in The Journal of arthroplasty, England, december 2004;
noot 91/dagvaarding 162; geen citaat; betreft onderzoek naar verhoogde niveaus van metaalionen bij MoM-prothesen, voor en nadelen werden genoemd, maar lange-termijn-studies worden nodig gevonden; publicatie in The Journal of arthroplasty, England, december 2004;
noot 50/dagvaarding 75: citaat over zorgen in verband met de mogelijkheid van kankerverwekkende eigenschappen van slijtagedeeltjes uit MoM-prothesen; publicatie in BMJ, England, 2012; met in het artikel verwijzingen naar publicaties die zijn vermeld in de noten 43 en 49, en naar een publicatie vermeld in noot 18 (uit 2004, betreffende "metal-on-metal resurfacing of the hip").
3.6.5.
Zonder nadere toelichting – die niet is gegeven namens [eiser] , hoewel dit wel op zijn weg had gelegen – kan uit deze informatie niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde2] in 2004 wist of behoorde te weten van de gestelde risico's in verband met chroom- en kobalt-ionen bij het gebruik van MoM-prothesen. Een deel van de publicaties is van december 2004 of later, zodat die publicaties hier redelijkerwijs geen gewicht hebben. Deels betreft het onderzoeken naar slijtage, deels onderzoeken naar de effecten van chroom / kobalt, echter zonder dat daaruit voldoende waarschuwende werking uitgaat ten aanzien van het gebruik van MoM-prothesen. Deels gaat het over gevallen van overgevoeligheid voor metalen.
Voor het overige zou aan enkele publicaties de waarschuwing kunnen worden ontleend dat vrijkomende metaal-ionen mogelijk schadelijke effecten hebben en dat nader onderzoek nodig is. Mede tegen de achtergrond van het wereldwijde gebruik van MoM-prothesen (van de tweede generatie, vanaf circa 1980; zie dagvaarding 26) kan hieruit evenwel niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde2] na kennisneming hiervan zodanig was gewaarschuwd dat hij actie had moeten ondernemen, in de zin van ofwel nader onderzoek (laten) doen ofwel met het gebruik van MoM-prothesen stoppen. Hierbij is in aanmerking genomen dat het hier gaat om een betrekkelijk klein aantal onderzoeken / artikelen, gepubliceerd in (deels) verschillende tijdschriften, vanaf 1966 verspreid over een groot aantal jaren. Daarbij komt dat [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt of van [gedaagde2] , in 2004, daadwerkelijk kon worden verlangd dat hij op de hoogte was van de onderhavige artikelen.
3.6.6.
Dit wordt niet anders door het advies van het College voor Zorgverzekeringen van 2002. Daarin is weliswaar een negatief standpunt ingenomen, maar dit betrof uitsluitend resurfacing prothesen.
3.6.7.
Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde2] in 2004 bedoelde wetenschap behoorde te hebben.
3.7.
tussenconclusie
Om deze reden faalt het betoog van [eiser] dat [gedaagde2] wist althans (als goed hulpverlener) behoorde te weten dat aan het gebruik van MoM-prothesen (de door [eiser] gestelde) gezondheidsrisico's waren verbonden en hij daarom niet had mogen kiezen voor deze prothesen.
Het ontbreken van deze (geobjectiveerde) wetenschap komt hierna ook aan de orde in het kader van artikel 6:77 BW. Daarbij wordt, nog steeds uitsluitend als (theoretische) veronderstelling, uitgegaan van een ongeschikte hulpzaak.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat het primaire betoog van het ziekenhuis en [gedaagde2] inhoudt dat aansprakelijkheid van de producent ontbreekt op grond van het zogenoemde "state of the art" verweer van artikel 6:185, lid 1 onder e BW, in welk geval het volgens het ziekenhuis en [gedaagde2] niet valt in te zien dat zij dan wel aansprakelijk zouden kunnen zijn. Dit blijft echter nu onbesproken.
3.8.
artikel 6:77 BW, standpunten van partijen
3.8.1.
Het ziekenhuis en [gedaagde2] hebben aangevoerd dat het bij gebruikmaking van een ongeschikte hulpzaak in het kader van een geneeskundige behandeling niet redelijk is aansprakelijkheid aan te nemen indien het gaat om een voor de professionele gebruiker niet te onderkennen gebrek. Zij doen in dat kader een beroep op de wetsgeschiedenis, waarin bij een ook voor deskundige gebruikers niet te onderkennen gebrek, aansprakelijkheid van de producent meer voor de hand liggend is bevonden.
Toegespitst op de onderhavige zaak (conclusie van antwoord 6.9) concluderen het ziekenhuis en [gedaagde2] dat het in de gegeven omstandigheden niet redelijk zou zijn als naast de aansprakelijkheid van Biomet als producent van een gebrekkig product, mede aansprakelijkheid van het ziekenhuis en [gedaagde2] op grond van artikel 6:77 BW zou worden aangenomen. Zij wijzen er op dat [gedaagde2] niet wist of behoorde te weten dat aan het gebruik van de toegepaste MoM-prothesen de gestelde risico's waren verbonden.
Verder hebben het ziekenhuis en [gedaagde2] aangevoerd dat zij er juist op mochten vertrouwen dat het hier ging om een prothese die voldeed aan de hoogste veiligheidsstandaard, omdat:
- het hier ging om een (toen) volstrekt (wereldwijd) gangbaar product,
- dat uitvoerig was getest en aan strenge veiligheidsnormen voldeed;
- en het algemeen verantwoord werd geacht MoM-prothesen te gebruiken.
Volgens het ziekenhuis en [gedaagde2] was destijds sprake van een gerechtvaardigde keuze. [eiser] zou die keuze zelf ook hebben gemaakt als hij daarvoor de kennis en kunde had gehad. Gelet op de aard van de rechtsverhouding (overeenkomst van geneeskundige behandeling) past het niet om de gevolgen van deze gerechtvaardigde keuze op hen af te wentelen, zeker niet als de producent aansprakelijk is, aldus het ziekenhuis en [gedaagde2] .
Zij merken op (antwoord 6.15) dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst slechts een inspanningsverbintenis met zich brengt – een goed hulpverlener zijn – en dat nooit een resultaat gegarandeerd kan worden.
Verder wijzen het ziekenhuis en [gedaagde2] er op dat [eiser] voor een gedeelte van zijn schade is verzekerd (zorgverzekering).
3.8.2.
Hier tegenover staat het standpunt van [eiser] dat de keuze voor de prothese van Biomet is gemaakt door [gedaagde2] (met verwijzing naar een uitspraak van 27 juni 2000 van het Hof Arnhem; ECLI:NL:GHARN:2000:AK4321) en dat sprake was van een niet verdedigbare keuze voor MoM-prothesen omdat [gedaagde2] wist of behoorde te weten van de hieraan verbonden onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Naar aanleiding van het verweer van het ziekenhuis en [gedaagde2] heeft [eiser] , desgevraagd, bij brief van 26 mei 2015 als nadere toelichting verwezen naar een uitspraak van 25 november 2014 van het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2014:4936), met vermelding als citaat:
"dat – als de implantaten inderdaad ongeschikt waren – het Medisch Centrum aansprakelijk is voor de schade, ondanks het feit dat het Medisch Centrum niet wist of behoorde te weten dat de implantaten ongeschikt waren".
Hoewel dit citaat niet afkomstig is uit het arrest van het hof zelf, maar uit de 'wenk' bij een publicatie ervan, maakt deze verwijzing duidelijk dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat het ontbreken van wetenschap als hiervoor bedoeld, geen reden voor uitzondering vormt op de hoofdregel van artikel 6:77 BW.
3.9.
artikel 6:77 BW, algemeen
3.9.1.
Voorop gesteld wordt dat zowel [eiser] als het ziekenhuis en [gedaagde2] er van uitgaan dat de gebruikte heupprothesen (hulp)zaken zijn in de zin van artikel 6:77 BW. Ook de rechtbank gaat daarvan uit, omdat de levering van de prothesen zelf slechts een ondergeschikt element van de overeenkomsten van geneeskundige behandeling betreft.
Artikel 6:77 BW gaat uit van toerekening als hoofdregel, waarbij de aansprakelijk gestelde die zich op een uitzondering wil beroepen ("tenzij") daarvoor de stelplicht en bewijslast draagt. Zoals uit de wettekst volgt, dient bij de toepassing van artikel 6:77 BW acht te worden geslagen op de relevante omstandigheden van het geval. In dat kader is in deze procedure het (hiervoor vastgestelde) uitgangspunt dat [gedaagde2] niet wist en niet hoefde te weten dat aan het gebruik van de toegepaste MoM-prothesen de gestelde risico's waren verbonden.
3.10.
artikel 6:77 BW, geen toerekening bij onbekendheid?
3.10.1.
Literatuur en jurisprudentie laten geen eenduidige visie zien als het gaat om de vraag of een uitzondering op de hoofdregel van toerekening moet worden gemaakt indien sprake is van een voor deskundige gebruikers niet te onderkennen gebrek. Aan verschillende omstandigheden wordt gewicht toegekend. Verder wordt betekenis toegekend aan de parlementaire geschiedenis (van boek 6 BW, pagina's 271-272). Daarin is voor de overeenkomst van geneeskundige behandeling, uitgaande van een grote mate van zorgvuldigheid ten aanzien van de geschiktheid van de apparatuur en de geneesmiddelen, bij een ook voor deskundige gebruikers niet te onderkennen gebrek in de eerste plaats aansprakelijkheid van de producent voor de hand liggend geacht. In dergelijke gevallen moet de mogelijkheid worden opengelaten de vordering tegen de arts of het ziekenhuis af te wijzen.
3.10.2.
Tegen deze achtergrond komt de rechtbank tot het oordeel dat het in de omstandigheden van dit geval niet redelijk is de gestelde tekortkoming [gedaagde2] toe te rekenen. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
Uitgangspunt in deze procedure is dat sprake is van een voor deskundige gebruikers in 2004 – redelijkerwijs – niet te onderkennen gebrek. Dit vloeit voort uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist over het ontbreken van wetenschap bij [gedaagde2] . Dit maakt dat, hoewel de keuze voor de gebruikte MoM-prothesen door [gedaagde2] is gemaakt, deze keuze in feite geen of nauwelijks een argument biedt vóór toerekening aan [gedaagde2] . De bij [gedaagde2] aanwezig te veronderstellen deskundigheid heeft immers in de omstandigheden van het geval geen of slechts in zeer ondergeschikte mate betrekking gehad (en hoeven hebben) op de door [eiser] gestelde risico's van MoM-prothesen.
Bij de aard van de overeenkomst (van geneeskundige behandeling) past dat de patiënt op een aantal punten resultaat mag verlangen, bijvoorbeeld dat de prothese daadwerkelijk wordt geplaatst (behoudens bijzondere omstandigheden), dat de operatie volgens een aantal regels der kunst plaatsvindt, dat de chirurg over een aantal vaardigheden beschikt, et cetera. Ook mag de patiënt bepaalde eisen stellen ten aanzien van het gebruik van hulpmiddelen, zoals implantaten. Bij elk aspect van de geneeskundige behandeling zou moeten worden bezien in hoeverre resultaten mogen worden verlangd, dan wel (alleen) een inspanning om het beoogde doel te bereiken. Zo zal de patiënt hoge eisen mogen stellen als het gaat om de vorm / grootte van een prothese. Maar wat betreft de kwaliteit en eigenschappen van de heupprothesen is ook [gedaagde2] afhankelijk geweest van de producent, zodat het niet direct voor de hand ligt om niet te onderkennen gebreken voor risico van [gedaagde2] te laten komen (en mogelijk op dit onderdeel niet onverkort van een resultaatsverbintenis kan worden gesproken).
Verder is niet de situatie aan de orde dat een vereiste CE-markering ontbreekt. Zou dat anders zijn, dan zou dat mogelijk een argument bieden vóór toerekening aan [gedaagde2] .
In dit geval – zo is de procedure ook ingestoken – moet er op dit moment van worden uitgegaan dat [eiser] zich kan verhalen op de producent indien sprake is van een gebrekkig product. Dit maakt dat er geen grond is voor de gedachte dat het wenselijk is de schade op [gedaagde2] af te wentelen omdat [eiser] als patiënt anders met lege handen zou komen te staan.
Er is verder geen aanleiding om te veronderstellen dat het voor het ziekenhuis en [gedaagde2] (veel) eenvoudiger en/of gunstiger zou zijn verhaal te zoeken op de producent (in het geval zij aansprakelijk zouden worden geacht en tot schadevergoeding zouden worden veroordeeld).
Op de comparitie is vastgesteld dat [gedaagde2] in dit geval via het ziekenhuis is verzekerd voor de gestelde schade. Hij zou de schade dus niet zelf hoeven te dragen. Dit zou een argument kunnen zijn om het niet onredelijk te achten hem de schade toe te rekenen. Daar tegenover staat dat het ziekenhuis dan een deel van de schade zou dragen, vanwege mogelijke beperkingen in de dekking en/of uitkering op grond van de polis, waaronder in elk geval het eigen risico. Los daarvan, de omstandigheid dat een partij verzekerd is tegen de nadelige gevolgen van een schadeveroorzakende gebeurtenis, speelt soms wel een rol bij aansprakelijkheidsvragen, maar het is geen regel dat afwenteling op de verzekerde partij dient plaats te vinden.
3.10.3.
Een weging van voornoemde omstandigheden heeft de rechtbank tot genoemd oordeel gebracht dat het in dit geval niet redelijk is de gestelde tekortkoming [gedaagde2] toe te rekenen.
3.11.
artikel 6:77 BW, conclusie
Uit het voorgaande volgt dat indien bij wijze van veronderstelling zou worden uitgegaan van ongeschiktheid van de MoM-prothesen, het gebruik daarvan door [gedaagde2] hem niet kan worden toegerekend, zodat hierin geen grond is gelegen voor een verplichting tot schadevergoeding.
3.12.
informed consent?
Nu, zoals hiervoor is beslist, [gedaagde2] geen wetenschap had of behoorde te hebben omtrent de door [eiser] gestelde risico's, kan er geen sprake van zijn dat hij op dit punt zijn informatieplicht heeft geschonden. De vorderingen zijn dus ook niet toewijsbaar wegens het ontbreken van voldoende informatie voorafgaande aan de operaties.
3.13.
ondeugdelijke plaatsing?
[eiser] heeft in 2007 klachten geuit, die na een revisie-operatie links geheel zijn overgegaan. De chroom- en kobaltwaarden zijn toen fors gedaald. De rechtbank heeft [eiser] gevraagd een verklaring te geven voor het feit dat de prothese rechts niet de klachten geeft die de oude prothese links heeft gegeven. In reactie hierop heeft [eiser] in de brief van 26 mei 2015 gesteld dat hij daarvoor geen medische onderbouwing kan geven omdat hij niet over een medische achtergrond beschikt. Hij stelt te vermoeden dat de plaatsing van de linker prothese met meer haast heeft plaatsgevonden (in het kader van een zogenoemd joint care-programma, waarbij een aantal patiënten op één dag dezelfde operatie ondergaat), waardoor de prothese mogelijk niet in de meest optimale hoek is geplaatst, met (meer) wrijving tussen kop en kom als gevolg. Verder heeft [eiser] de herinnering dat hij bij de voorbereiding in de operatiekamer heeft gehoord dat de door [gedaagde2] gewenste kopmaat niet aanwezig was, waardoor een andere maat is gebruikt, met alle mogelijke gevolgen van dien. Voor zover [eiser] hiermee heeft beoogd de grondslag van zijn vorderingen aan te vullen – op de comparitie is dit niet geheel duidelijk geworden – hebben het ziekenhuis en [gedaagde2] zich hiertegen verzet. De rechtbank oordeelt hierover dat een dergelijke eiswijziging in strijd met de goede procesorde zou komen. Het had op de weg van [eiser] gelegen de grondslag van zijn vorderingen zo niet al bij dagvaarding dan uiterlijk tijdig voorafgaand aan de comparitie duidelijk kenbaar te maken. Maar zelfs als een en ander als grondslag van de vorderingen zou worden beoordeeld, zou dit niet tot succes leiden. Het had op de weg van [eiser] gelegen in dat geval een concrete onderbouwing te geven, ook van de mogelijke gevolgen van het gestelde handelen, en niet alleen met suggesties te volstaan. Daarbij komt dat [gedaagde2] op de comparitie heeft toegelicht dat de suggesties van [eiser] niet vallen te verenigen met de vaststelling dat hij sinds de revisie-operatie klachtenvrij is. Bij de revisie zijn immers alleen de kop en binnenkom van de prothese vervangen, niet de in 2004 geplaatste steel en buitenkom, die in het bot zijn blijven zitten. Dit heeft [eiser] op de comparitie niet bestreden. Deze stellingen van [eiser] dienen dan ook als onvoldoende onderbouwd te worden gepasseerd.
3.14.
handelwijze na 2007?
[eiser] beschrijft dat hij zich in 2007 opnieuw tot de huisarts en [gedaagde2] heeft gewend en dat hij toen na onderzoek voor aanvullend onderzoek naar een reumatoloog is doorverwezen. De reumatoloog kon geen reumatische oorzaak vinden van de klachten, waarna [eiser] pijnstillers is gaan gebruiken. [eiser] verwijt [gedaagde2] dat deze pas in april 2012 een meting heeft laten verrichten van de chroom- en kobaltwaarden, terwijl de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV) op 9 juni 2011 had geadviseerd patiënten met een MoM-prothese actief te benaderen, te informeren en te controleren met bepaling van de kobaltwaarde.
In aanvulling op de conclusie van antwoord (2.7 tot en met 2.11) heeft [gedaagde2] op de comparitie de toelichting gegeven dat het ziekenhuis naar aanleiding van het NOV-advies had besloten patiënten in groepen op te roepen, waarbij patiënten die de grootste risico’s liepen het eerst aan de beurt waren, en dat [eiser] naar verwachting spoedig was opgeroepen maar nu eenmaal zelf sneller initiatief heeft ondernomen. In de tussenliggende jaren heeft [eiser] [gedaagde2] niet geconsulteerd, aldus [gedaagde2] .
Deze toelichting is door [eiser] niet betwist en vormt een voldoende aannemelijke verklaring voor de gang van zaken. Overigens zou het hier gaan om een uitstel van onderzoek / behandeling met een betrekkelijk korte periode. De rechtbank concludeert dat het (aanvankelijk) door [eiser] gemaakte verwijt op dit onderdeel niet tot toewijzing van een schadevordering kan leiden.
3.15.
eindconclusie
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] om de hierboven vermelde redenen niet toewijsbaar zijn. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd blijft daarom buiten beschouwing.
3.16.
proceskosten
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure te dragen.
De kosten van gedaagden worden begroot op € 1.892,= voor het griffierecht en (forfaitair) op € 2.842,= (2 punten x tarief V van € 1.421,=) voor advocatensalaris.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het ziekenhuis en [gedaagde2] begroot op € 4.734,=;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. C. Sikkel en mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
1694 / 1573 / 2537