Citaat uit de schriftuur.
HR, 19-03-2019, nr. 17/03204
ECLI:NL:PHR:2019:515
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-2019
- Zaaknummer
17/03204
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2019:515, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:725
Conclusie 19‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijk binnen grondgebied van Nederland brengen van sojameel met daarin 2 kilogram cocaïne verstopt en/of daarmee vermengd, art. 2.A Opiumwet. Gecontroleerde aflevering van twee zeecontainers uit Bolivia. Klachten over o.m. wetenschap verdachte van de aanwezigheid van cocaïne in de balen sojameel en medeplegen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/02965 (niet gepubliceerd, art. 81.1 RO) en 18/03963 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Nr. 17/03204 Zitting: 19 maart 2019 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 20 juni 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/02965 en 18/03963. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.4.
Het gaat in deze zaak om een gecontroleerde aflevering van twee zeecontainers geladen met, zo bleek na controle, cocaïne vermengd met sojameel. De containers werden op 26 oktober 2012 afgeleverd aan het adres [a-straat 1] te [plaats] . Op dit adres staat ingeschreven het sloopbedrijf van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 27 oktober 2012 is de verdachte gedurende het lossen van de containers aangehouden op heterdaad.
1.5.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 4 oktober 2012 tot en met 27 oktober 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en-opzettelijk aanwezig heeft gehad, sojameel met daarin ongeveer 2 kilogram cocaïne verstopt en/of daarmee vermengd”.
2. Het eerste middel
2.1.
Het eerste middel valt uiteen in vier deelklachten.
2.1.1.
Ten eerste richt de steller van het middel zich op een aantal overwegingen die het hof geeft onder de paragraaf “opmerkelijke omstandigheden”. De steller van het middel voert aan dat het hof overweegt dat “ [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het geleverde product diervoeding betrof, terwijl uit de stukken niet zou blijken dat sprake is van diervoeding”1.. Dit oordeel is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk gelet op het feit dat het van algemene bekendheid is dat soja (ook) wordt gebruikt als grondstof voor diervoeder.
2.1.2.
Onder de paragraaf opmerkelijke omstandigheden overweegt het hof het volgende:
“Opmerkelijke omstandigheden
- Uit informatie van de Boliviaanse opsporingsautoriteiten blijkt dat het bedrijf van export R&A Import Export het te exporteren product plotseling wijzigde van schroot naar bonenmeel. (AH-001).
- Diervoeder was een branchevreemde bestelling voor [medeverdachte 2] , die op dat moment een drietal bedrijven had: [A] BV; [B] BV en een onroerend goed bedrijf [C] BV. (pvb relaas)
- Het ging om een lading van 35.000 kilo met een douanewaarde van € 22.166 (D-003/1 D-087 en D-096).
- Op 15 oktober 2012 (dus korte tijd voorafgaand aan de aflevering van de bestelling) is de inschrijving van het bedrijf [C] BV bij de Kamer van Koophandel op verzoek van [medeverdachte 2] gewijzigd van SBI-code: 4618 Handelsbemiddeling gespecialiseerd in overige goederen naar SBI-code: 4618 Handelsbemiddeling gespecialiseerd in overige goederen. Import/export van goederen en diensten (AH-044).
- Het smokkelen van cocaïne in bonenmeel is een bekende smokkelmethode (AH-001).
- [medeverdachte 2] , die naar zijn zeggen de Engelse taal sprak, heeft tijdens zijn verhoren over het ingevoerde produkt verklaard als kant en klare diervoeding (V01-03).
- Engelstalige documenten vermeldden daarentegen ‘Flour of discards of bean for the production of balanced’ hetgeen wijst op een ander produkt. (D-067, D-071)
- De Nederlandstalige documenten vermeldden ‘Zemelen, slijpsel en andere resten van het zeven, van het malen of van andere be [opmerking hof: de tekst is vanaf hier weggevallen] (D-077), hetgeen niet kan worden aangeduid als kant en klare diervoeding.
- Op 9 oktober 2012 heeft [betrokkene 1] van [D] dit onder de aandacht [medeverdachte 2] gebracht door hem te vragen wat voor goederen werden ingevoerd aangezien het volgens de papieren zou gaan om ‘afval van garden bonen’, het was hem niet helemaal duidelijk waar zij mee te maken hadden en waarvoor dit produkt precies gebruikt ging worden (D-003-18).
- Deze [betrokkene 1] heeft in een emailbericht van 11 oktober 2012 vermeld dat de zending moest worden ingeklaard op rekening van [C] BV (D-Q81) en heeft in een emailbericht van 18 oktober 2012 vermeld dat alleen invoerrechten en kosten zijn vooruitbetaald, maar geen BTW (D-078).”
2.1.3.
Anders dan de steller van het middel in de schriftuur aanvoert, volgt uit het bestreden arrest dat het hof heeft geoordeeld dat [medeverdachte 2] tijdens zijn verhoren over het ingevoerde product heeft verklaard dat het om “kant en klare diervoeding” ging. Voorts oordeelt het hof dat hetgeen de (Nederlandse) documenten vermelden niet kan worden aangemerkt als “kant en klare diervoeding”. De klacht die de steller van het middel in de schriftuur aanvoert, berust mijns inziens op een onjuiste lezing van het arrest.
2.1.4.
Het oordeel van het hof dat niet sprake is van “kant en klare diervoeding” lijkt mij voorts ook niet onbegrijpelijk gezien de vaststellingen van het hof ten aanzien van de documenten die de inhoud van de containers beschrijven. Hetgeen door de steller van het middel wordt aangevoerd, te weten dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat soja wordt gebruikt als basis voor dierenvoeding, maakt dit niet anders.
2.1.5.
De eerste klacht faalt.
2.2.
Ten tweede richt het middel zich tegen het oordeel van het hof dat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat de verdachte slechts naar Nederland is gekomen voor een seksdate.
2.2.1.
Om te beginnen behelst de klacht in de kern een herhaling van hetgeen in feitelijke aanleg is aangevoerd en is deze in zoverre vruchteloos voorgesteld.
2.2.2.
Wat het hof mijns inziens tot uitdrukking heeft proberen te brengen is dat de gang van zaken zoals die volgt uit het dossier geen aanknopingspunt biedt voor de niet nader onderbouwde stelling van de verdachte dat hij enkel en alleen voor een seksdate met [betrokkene 2] naar Nederland is gekomen. Uit het dossier volgt immers dat de verdachte na aankomst op het vliegveld direct is opgehaald door zijn medeverdachten met wie hij vervolgens 1400 zakken sojameel is gaan uitladen. De naar mijn mening weinig concrete verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] , die erop neerkomen dat de verdachte (blijkbaar) een meisje heeft in Nederland, terwijl uit de vaststellingen van het hof ook volgt dat geen van de medeverdachten een zekere [betrokkene 2] kent, dwingen het hof niet tot een ander oordeel.
2.2.3.
De klacht faalt.
2.3.
Ten derde voert de steller van het middel aan dat uit de bewijsvoering niet valt af te leiden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de balen sojameel.
2.3.1.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte heeft het hof het volgende vastgesteld:
“Het oordeel van het hof
Bij de beoordeling van het bewijs wordt het volgende voorop gesteld.
In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een grote waarde het risico lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich met betrekking tot de verdachte echter niet voor, gelet op de volgende omstandigheden, (nog uit te werken in een aanvullend arrest met een overzicht van alle bewijsmiddelen) in onderling verband en samenhang te bezien.
(…)
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte]
- [medeverdachte 1] heeft op 26 oktober 2012 een bericht gestuurd aan [medeverdachte 3] : alles gelukt haal jij bier ik ga pallets halen, (los ongenummerd proces-verbaal)
- [medeverdachte 1] heeft op 26 oktober 2012 op zijn terrein overleg gevoerd over het lossen van de containers met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
- Die dag was [medeverdachte 1] bij de containers aanwezig met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Op de telefoon van [medeverdachte 4] zijn fotografische opnamen van die dag aangetroffen, (zie hieronder)
- [medeverdachte 1] is op 27 oktober 2012 om 6 uur begonnen met het leegmaken van de Eierenglorietrailer (V03-01).
- [medeverdachte 1] is (zoals hiervoor al vermeld) op 27 oktober 2012 met de medeverdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] aangetroffen tijdens het lossen van de zakken op het terrein aan de [a-straat 1] te [plaats] en allen zijn rond 14.00 uur op heterdaad aangehouden.
- [medeverdachte 1] was bevriend met (zijn buurman) [medeverdachte 2] (V01-02, V03-01).
- [medeverdachte 2] kwam regelmatig op het terrein van [medeverdachte 1] om een biertje te drinken en [medeverdachte 2] stond [medeverdachte 1] met raad en daad bij (V01-02, V03-01 ).
- [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden kort voor de feitelijke aflevering afgesproken dat de containers werden geleverd op het terrein van [medeverdachte 1] (V01-02, V01-03, V03-01).
- Op 27 oktober 2012 hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] de een grote hoeveelheid zakken uit de eerste container gelost, (verklaring [medeverdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep)
- [medeverdachte 1] heeft bij het laden van de eerste pallet de drie anderen laten zien hoe de zakken op de pallets geplaatst moesten worden en hoe het volgeladen pallet moest worden geseald. [medeverdachte 1] bestuurde daarna de shovel en bracht het grootste deel van de met zakken gestapelde en gesealde pallets naar de Eierenglorietrailer (PV HB, V03-01).
(…)
[verdachte]
- [verdachte] kwam op zaterdag 27 oktober 2012 in de ochtend aan op Schiphol (V04-01 ). Hij heeft niet op voorhand een ticket geboekt, maar op het vliegveld gekocht en contant betaald (V04-01 en AH-060).
- Voor de terugreis was nog geen ticket geboekt. [verdachte] heeft verklaard dat hij geld bij zich had voor de terugreis (V04-01).
- [verdachte] heeft verklaard dat hij voor een seksverhouding met [betrokkene 2] naar Nederland is gekomen.
- Geen van de medeverdachten kent ene [betrokkene 2] van 27 à 28 jaar oud.
- [verdachte] is op 27 oktober 2012 door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] opgehaald van het vliegveld (V02-04).
- [medeverdachte 3] verkeerde in de veronderstelling dat [verdachte] net als [medeverdachte 4] bij hem zou verblijven (V02-04).
- [verdachte] en [medeverdachte 4] kenden elkaar, (verklaring echtgenote [medeverdachte 3] ).
- Snel na aankomst van [verdachte] in Nederland zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] gereden naar het terrein van [medeverdachte 1] waar de containers met daarin cocaïne staan.
- De verdachten zijn pas begonnen met het lossen van de containers nadat [verdachte] was gearriveerd op het terrein van [medeverdachte 1] .
- [verdachte] was actief betrokken bij het lossen van de container (V03-02).
- [verdachte] is op zaterdag 27 oktober 2012 samen met medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] aangetroffen bij het lossen van de zakken sojameel op het adres [a-straat 1] te [plaats] en is daar samen met hen aangehouden op heterdaad.
- Een verbalisant heeft gezien dat [verdachte] op 27 oktober 2012 omstreeks 14.05 uur van hem wegliep, mogelijk bellend met een telefoon en in de richting van een heg en dat hij op de grond bukte. Op deze plaats is een telefoon merk Blackberry aangetroffen (AE1-014 en AH-048).
Binnen het grondgebied van Nederland brengen, verlengde invoer
Uit de wettekst en daarop gebaseerde jurisprudentie blijkt dat de begrippen binnen en buiten het grondgebied brengen van stoffen als bedoeld in de Opiumwet extensief moeten worden geïnterpreteerd.
In artikel 1 lid 4 van de Opiumwet is onder meer bepaald dat onder binnen het grondgebied brengen van deze stoffen is begrepen elke (verdere) handeling met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Van enige relatie met of betrokkenheid bij het daadwerkelijk binnen het grondgebied brengen hoeft niet te zijn gebleken.
Het hof acht op grond van al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, met de advocaat-generaal, het tenlastegelegde medeplegen voor alle vier verdachten die in hoger beroep voor dit feit terecht staan bewezen.
(…)
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte]
[medeverdachte 2] heeft in zijn eerste verhoren verklaard dat hij drie mogelijkheden had voor opslag van de lading; hij heeft op een tijdstip zeer kort vóór de levering met [medeverdachte 1] afgesproken dat de lading zou worden afgeleverd en ópgeslagen op diens terrein.
[medeverdachte 1] moest op 27 oktober 2012 ’s ochtends vroeg rond 6 uur 10 à 15 pallets met goederen uit de Eierentrailer verwijderen om plaats te maken voor de zakken; hij heeft gezorgd voor krimpfolie voor het verpakken van de zakken op de pallets en voldoende pallets om alle zakken op de laden. Hij heeft bovendien gedurende enkele uren gewerkt (van omstreeks 12 tot 14 uur) om de zakken te lossen en naar de Eierengloriecontainer over te brengen. Het lossen van de containers en het opslaan op het terrein was voor [medeverdachte 1] naar zijn zeggen een gratis vriendendienst voor [medeverdachte 2] . Zonder nadere toelichting is dit niet zonder meer aannemelijk omdat [medeverdachte 1] destijds financieel in een zeer zwakke positie verkeerde. Zijn bedrijf was failliet gegaan en met het bedrijf op naam van zijn vrouw stond het er op dat moment niet goed voor. Bovendien had [medeverdachte 1] het in die periode bijzonder druk met eigen werkzaamheden.
[medeverdachte 1] heeft 3 à 4 weken voor de levering van de-twee containers gratis een Samsungtelefoon gekregen van [medeverdachte 3] waarmee hij slechts vijf telefoonnummers kon bellen. [medeverdachte 3] had ook een dergelijke telefoon. Aldus bestond er een telefooncircuit waarbij slechts vijf personen betrokken waren. [medeverdachte 1] noch [medeverdachte 3] heeft over dit gegeven een aannemelijke verklaring afgelegd.
[medeverdachte 1] heeft op 26 oktober 2012 na aflevering van de containers een bericht aan [medeverdachte 3] gestuurd met de tekst: alles gelukt, haal jij bier ik ga pallets halen. Daarna heeft [medeverdachte 3] hem in gezelschap van [medeverdachte 4] opgezocht en zijn in een tijdsbestek van anderhalf uur foto’s van de containers, de verzegeling en de zakken met de gele genummerde R&A stickers gemaakt (de eerste foto is van 16.16 uur en de laatste van 17.50 uur) en met [medeverdachte 2] gesproken over het lossen van de containers.
[medeverdachte 3] had aangeboden te helpen met lossen. Volgens [medeverdachte 1] was [medeverdachte 3] echter destijds zo corpulent dat hij niet eens zijn vak goed kon uitoefenen: het leggen van vloerbedekking. [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 4] en [verdachte] meegebracht en laten assisteren bij het lossen van de lading. Uit het dossier blijkt dat een aantal zakken kapot was en het meel eruit stoof. Ter plaatse is een mondkapje aangetroffen. Bovendien ging het om maar liefst 1400 zakken van elk omstreeks 25 kilo die op de pallets moesten worden getild. Het hof gaat ervan uit dat het loswerk naar objectieve maatstaven voor een persoon als [medeverdachte 3] zeer zwaar werk geweest moet zijn, hetgeen [verdachte] heeft bevestigd: Dikkertje werd er heel moe van. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij er geen beloning voor kreeg. Zijn verklaring dat hij zomaar ging helpen is ook in het licht van het voorgaande bezien niet aannemelijk.
Geen verklaring is gegeven voor het feit dat niet reeds op 26 oktober 2012 is begonnen met lossen. Alle benodigdheden waren aanwezig en tevens waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op het terrein. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verklaren beiden dat zij geen foto’s hebben gemaakt van de containers, waarvan hiervoor melding is gemaakt. Waarom maakte [medeverdachte 4] zeer gedetailleerde foto’s van belangrijke onderdelen van de containers als hij hierbij geen enkele betrokkenheid had? Uit de vele verklaringen van de verdachten komt niet naar voren dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] hierover vragen hebben gesteld.
Uit de verklaringen van de lossers valt op te maken dat zij allen op enig moment zijn geweest in de eerste container, die nagenoeg geleegd is aangetroffen met genoemd A-5 papier aan de wand. Een rode krul was geplaatst achter het getal 1335 en de zak met nummer 1335 (waar na douaneonderzoek cocaïne in was aangetoond) is afgezonderd van de rest aangetroffen. [medeverdachte 3] is gezien met een papier in zijn hand, waar hij op keek tijdens het lossen. Hij heeft verklaard dat er een rekening van de vergulde schaar en/of een papieren zakdoek in zijn broekzak zat, maar het hof acht volstrekt onaannemelijk dat hij daarop zou hebben gekeken tijdens de zware loswerkzaamheden.
[medeverdachte 1] had een week eerder een door hem genoemde proefzending met waardeloos schroot uit Paraguay op zijn terrein laten komen, waar een soortgelijke procedure met betrekking tot fotografisch vastleggen van details van de containers en de lading is gevolgd als op 26 en 27 oktober 2012. Hierbij waren ook telkens dezelfde drie personen aanwezig: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Op 27 oktober 2012 heeft [medeverdachte 3] met [medeverdachte 4] [verdachte] van Schiphol opgehaald en het gezelschap is vrijwel meteen naar het [medeverdachte 1] terrein doorgereisd om de containers te lossen. Op deze dag zijn rond 11.52 uur opnieuw foto’s betreffende de containers gemaakt, waarop ook [verdachte] te zien is. [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben gesteld dat zij min of meer toevallige voorbijgangers waren die alleen maar hebben geholpen met lossen van een lading meel, maar hiervoor is geen steun te vinden in het dossier.
[medeverdachte 4] toonde, als gezegd, bijzondere interesse in zowel de geleverde container met schroot als in de containers met cocaïne en heeft vooraf al toegezegd dat hij zou meewerken met het lossen van de lading. [verdachte] heeft steeds beweerd dat hij slechts naar Nederland kwam voor een kort toeristisch bezoek aan Nederland met zijn sexdate genaamd [betrokkene 2] , die 27 à 28 jaar oud zou zijn. In het dossier is voor deze stelling geen enkel begin van een concreet aanknopingspunt te vinden. Bovendien heeft [verdachte] niet vermeld hoe het zo kwam dat hij met zijn sexdate in het vooruitzicht werd opgehaald en de gehele ochtend in gezelschap bleef van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , met wie hij 1400 zakken sojameel ging uitladen. Hoewel [verdachte] en [medeverdachte 4] elkaar kenden, heeft geen van beiden daarover een nadere toelichting gegeven.
Het hof leidt uit het gehele samenstel van omstandigheden af dat [verdachte] naar Nederland is gekomen om samen met de medeverdachten de zakken met cocaïne veilig te stellen.”
2.3.2.
Dit oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk gelet op het gehele feitencomplex dat het hof heeft vastgesteld en tegen de achtergrond van de in zijn algemeenheid moeilijk voorstelbare situatie dat dat leveranciers van verdovende middelen met een grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger. Dat zou anders kunnen zijn als er bijzondere omstandigheden zijn, die wijzen op het tegendeel.
2.3.3.
Uit de door het hof vastgestelde feiten volgt wat betreft de betrokkenheid van de verdachte – kort gezegd – dat hij na aankomst op Schiphol is opgehaald door de medeverdachten en dat zij vrijwel direct zijn doorgereisd naar het terrein waar de containers met de zakken met cocaïne zich bevonden. Daarna is begonnen met het lossen van de containers, waarbij de verdachte actief was betrokken. Gedurende dit lossen van de containers zijn de betrokken personen aangehouden op heterdaad. De verklaring van de verdachte dat hij (en medeverdachte [medeverdachte 4] ) toevallige voorbijgangers waren die hebben geholpen bij het lossen van de containers, heeft het hof ongeloofwaardig geacht nu het dossier voor deze lezing geen steun biedt. Dit geldt ook voor de verklaring van de verdachte dat hij slechts naar Nederland was gekomen voor een seksdate met een zekere [betrokkene 2] . Ook voor deze stelling acht het hof geen concrete aanknopingspunten aanwezig in het dossier.
2.3.4.
Gelet hierop lijkt mij het oordeel van het hof, dat de verdachte naar Nederland is gekomen om samen met de medeverdachten de zakken met cocaïne veilig te stellen allerminst onbegrijpelijk. Het hof heeft uit deze vaststellingen genoegzaam kunnen afleiden dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De bewezenverklaring is naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
2.4.
De vierde klacht begrijp ik zo dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van medeplegen van (verlengde) invoer van cocaïne.
2.4.1.
Voor zover hier van belang heeft het hof het volgende overwogen:
“Binnen het grondgebied van Nederland brengen, verlengde invoer
Uit de wettekst en daarop gebaseerde jurisprudentie blijkt dat de begrippen binnen en buiten het grondgebied brengen van stoffen als bedoeld in de Opiumwet extensief moeten worden geïnterpreteerd.
In artikel 1 lid 4 van de Opiumwet is onder meer bepaald dat onder binnen het grondgebied brengen van deze stoffen is begrepen elke (verdere) handeling met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Van enige relatie met of betrokkenheid bij het daadwerkelijk binnen het grondgebied brengen hoeft niet te zijn gebleken.
Het hof acht op grond van al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, met de advocaat-generaal, het tenlastegelegde medeplegen voor alle vier verdachten die in hoger beroep voor dit feit terecht staan bewezen.
(…)
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Gezien alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de te bezigen bewijsmiddelen, kan het niet anders dan dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de containers met sojameel en dat zij actief betrokken zijn geweest bij de (verlengde) invoer van en het uitladen van de zakken met cocaïne.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en (de niet in hoger beroep terechtstaande) medeverdachte [medeverdachte 4] is komen vast te staan.
[medeverdachte 2] heeft een essentiële rol vervuld in het voortraject en heeft na arriveren van de lading met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gesproken over het lossen daarvan op het terrein van [medeverdachte 1] en de datum waarop dit zou gebeuren.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren na aflevering van de containers op het [medeverdachte 1] terrein aanwezig en [medeverdachte 4] heeft in gezelschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] diezelfde dag gedetailleerde foto’s gemaakt van de containers en de inhoud ervan. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hadden aldus ook een rol in de voorbereiding van het lossen van de lading, inhoudende cocaïne.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben gezamenlijk de lading gelost en zijn daarmee aanwezig geweest op een voor de feitelijke voltooiing van de aflevering van cocaïne essentieel moment.
Aldus is de bijdrage aan het onder 1 tenlastegelegde van elk van de vier in hoger beroep terecht staande verdachten van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.”
2.4.2.
Uit de tekst van art. 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met art. 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen.
2.4.3.
Wat de concrete rol van de verdachte bij de tenlastegelegde invoer en het aanwezig hebben van cocaïne betreft, leidt het hof uit de feiten en omstandigheden af dat deze bestond in het gezamenlijk lossen van de lading en dat hij daarmee aanwezig is geweest op een voor de feitelijke voltooiing van de aflevering van de cocaïne essentieel moment. Het hof is van oordeel dat daarmee sprake is van een voor medeplegen voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Dat oordeel lijkt mij niet onbegrijpelijk. Zonder miskenning van art. 1 lid 4 van de Opiumwet heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte met het lossen van de lading welbewust handelingen heeft verricht die gericht waren op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne in de ruime betekenis die deze bepaling daaraan geeft. Dat het hof aan deze actieve betrokkenheid de gevolgtrekking verbindt dat sprake is van zo nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders dat sprake is van medeplegen van de invoer van de cocaïne, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.2.
2.4.4.
Ook deze klacht faalt, zodat het middel in zijn geheel faalt.
2.5.
Het tweede middel
2.5.1.
In het tweede middel wordt geklaagd dat de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden.
2.5.2.
Namens de verdachte is op 21 juni 2017 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 28 augustus 2018 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim zes maanden is overschreden. Daarover wordt dus terecht geklaagd. Dit betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering.
3. Conclusie
3.1.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende verkorte motivering. Het tweede middel slaagt.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van deze duur in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑03‑2019
Vgl. ook HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9575, NJ 2006/647.