Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-10-2022, nr. 200.268.788
ECLI:NL:GHARL:2022:8660
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
200.268.788
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:8660, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑10‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1717, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid gemeente voor schade aan woning? Onvoldoende is onderbouwd dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de overstromingen uit de rioolput en de verzakking van de woning.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.268.788
(zaaknummer rechtbank C/05/301936 / HA ZA 16/235)
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. V.W.J.H. Kobossen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Berg en Dal,
zetelende te Groesbeek (gemeente Berg en Dal),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de Gemeente,
advocaat: mr. R.M. Pieterse.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 13 juli 2021, waarbij een inlichtingencomparitie is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 september 2022 en de daarin genoemde stukken.
2. De feiten in het hoger beroep
2.1.
[appellant] is sinds 1 augustus 1989 eigenaar van een perceel met daarop een woonhuis (verder: de woning) gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] . Tot aan het groot onderhoud van de riolering in januari 2021, bevond zich voor zijn woning een rioolpunt met daarin een “knijpconstructie”. Een knijpconstructie maakt het mogelijk om water tijdelijk te kunnen bergen doordat het de afvoer reduceert waardoor het rioolstelsel kan worden gebruikt voor de tijdelijke opvang van water.
2.2.
Sinds 2014 twisten partijen over de vraag of de Gemeente (als rioolbeheerder) aansprakelijk is voor scheurvorming in en verzakking van de woning van [appellant] .
3. Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
3.1.
[appellant] vordert een verklaring voor recht dat de knijpconstructie die zich voor de woning van [appellant] bevindt gebrekkig is in de zin van artikel 6:174 BW en dat de Gemeente (risico)aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat en een veroordeling van de Gemeente om een zodanige voorziening te treffen dat er geen schade meer wordt toegebracht aan de woning, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3.2.
De rechtbank is eerst overgegaan tot bewijslevering met betrekking tot de frequentie (en de ernst) van de gestelde overstromingen van de rioolput. Na getuigenverhoor heeft de rechtbank bewezen geacht dat de rioolput al lange tijd gemiddeld meer dan één keer – te weten zo één a twee keer – per jaar overstroomt, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid water over het perceel van [appellant] stroomt.
3.3.
Vervolgens heeft de rechtbank een deskundigenbericht bevolen. Naar aanleiding van het deskundigenbericht, heeft [appellant] de feitelijke grondslag van zijn eis (voorwaardelijk) gewijzigd: namelijk dat de schade aan de woning van [appellant] “niet alleen door verweking maar ook door andere schade veroorzakende oorzaken […] is ontstaan vanwege het verlies van de draagkracht van de fundering ten gevolge van de overstromingen.”
3.4.
De rechtbank heeft – na het horen van de deskundige – bij vonnis van 28 augustus 2019 (zoals verbeterd op 12 november 2019) de wijziging van de grondslag van de eis geaccepteerd, maar geoordeeld dat – op basis van het deskundigenbericht en het verhoor van de deskundige – “niet kan worden aangenomen dat door de periodieke overstromingen van het riool gedurende een uur het grondwaterpeil dusdanig stijgt dat daardoor de fundering van het woonhuis draagkracht verliest, dat daardoor verzakking optreedt aan de achterkant van de woning en dat daardoor scheurvorming optreedt. De deskundige acht een dergelijke forse grondwaterstijging door de overstromingen juist onwaarschijnlijk. Weliswaar blijft de deskundige bij zijn conclusie dat de oorzaak van de scheuren is gelegen in draagkrachtverlies van de ondergrond als gevolg van een grondwaterstijging en/of wateroverlast, maar hij verklaart ook dat de overstroming van de rioolput slechts een van de factoren is die daaraan mogelijk hebben bijgedragen, terwijl niet is onderzocht of en hoeveel die put daaraan daadwerkelijk bijdraagt.” De rechtbank heeft daarom de vorderingen van [appellant] afgewezen.
4. De beoordeling in hoger beroep
4.1.
Aan zijn vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat zijn woning is verzakt door een uit -in de zin van artikel 6:174 BW gebrekkige- rioolput stromend water (inl dgv blz 5 onderaan e.v.).
4.1.1.
In hoger beroep heeft [appellant] daarnaast als grondslag aangevoerd dat de Gemeente als eigenaar van het hoger gelegen erf onrechtmatig heeft gehandeld door niet te voorkomen dat uittredend rioolwater via de openbare weg kan afstromen naar het perceel van [appellant] (mvg, blz 9).
4.2.
Op [appellant] rust op grond van de hoofdregels van de art. 149 en 150 Rv de last voldoende te stellen en zo nodig te bewijzen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen uit de put stromend rioolwater en de verhoging van de grondwaterstand en het verband tussen die door het rioolwater veroorzaakte verhoging van de grondwaterstand en de verzakking van zijn woning.
4.3.
In eerste aanleg is door de door de rechtbank benoemde deskundige (ing. Langhorst, van Movares Nederland B.V.) onderzocht of er sprake was van verweking van de bodem. Dat bleek niet het geval. Deze conclusie is in hoger beroep niet bestreden en staat daarmee vast.
4.4.
De deskundige heeft geconcludeerd dat de grondwaterstand in de ondergrond is gewijzigd als gevolg van een hogere grondwaterstand. Hierdoor verandert de korrelspanning van de ondergrond waardoor verzakking optreedt. Als gevolg daarvan zakt de fundering op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogd. Dat is aan de achterzijde van de woning bij het laagste maaiveldniveau.
4.4.1.
De deskundige is door de rechtbank gehoord. Hij verklaarde zakelijk weergegeven dat het onwaarschijnlijk is dat het grondwaterpeil stijgt van 2,5 meter onder het maaiveld tot aan het maaiveld, maar “[d]at wil niet zeggen dat er geen effecten kunnen optreden als er een minder grote grondwaterstijging plaatsvindt.” En: “Ik kan niet aangeven vanaf welke grondwaterstand het grondmechanisch draagvermogen lager is dan de belasting op de fundering van 46 kN/m1 waar wij bij onze berekeningen van zijn uitgegaan. Het waterpeil waarbij het grondmechanisch draagvermogen onder de 46 kN/m1 komt zal rond de 68 centimeter onder het maaiveld liggen. Echter ook als het grondmechanisch draagvermogen afneemt zonder dat het kleiner wordt dan de belasting op de fundering kan dit het gevolg met zich brengen dat er vervorming plaatsvindt van de grond. Dat zou kunnen leiden tot verzakking van het huis. Dit is echter een complexe theorie die nagerekend zou moeten worden. Je moet dan het vervormingsgedrag onderzoeken. Het zou kunnen dat het draagvermogen ondanks de vervormingen nog wel voldoet.”
4.4.2.
Gezien het voorgaande kan niet op grond van het oordeel van de deskundige met een voldoende mate van zekerheid worden geconcludeerd dat fluctuaties in de grondwaterstand de oorzaak van de verzakking zijn. Immers de deskundige geeft dat slechts als mogelijkheid aan. Of dit in het concrete geval ook waarschijnlijk is en zo ja in welke mate wordt niet door de deskundige onderbouwd. Integendeel; de deskundige verklaart zelfs dat het mogelijk is dat het draagvermogen van de grond ondanks de vervormingen nog wel voldoet.
4.5.
[appellant] heeft een notitie van Ir. [naam1] in het geding gebracht, die op basis van het dossier het volgende schrijft:
“[…] Zand met een losse pakking kan overgaan in een vastere pakking en zal dan inzakken. Voor de beschouwde situatie zou een decimeter aan de oppervlakte zeker mogelijk zijn en grotere waarden zijn ook denkbaar. Dit inzakken van de zandlaag kan door verschillende processen worden veroorzaakt. Vaker voorkomende oorzaken zijn.
[…]
• Cyclisch belasten van de ondergrond vanuit het water zou ook de oorzaak kunnen zijn. […]. Het op en neer gaan van de grondwaterstand, (dan weer wel en dan weer niet) veroorzaakt ook een wisselende druk op de zandkorrels. […]
De werking van deze overgang van los gepakt naar vast gepakt is dusdanig dat de korrels, lokaal, even onbelast zijn door een overdruk in het water en daarna weer zwaarder belast en dan in een dichtere pakking weer samenkomen. De korrels liggen dan dichter op elkaar en nemen gezamenlijk minder ruimte in! De bovenzijde van de beschouwde laag zakt dan naar beneden! Gezien de natuurlijke variabiliteit van ondergrond gebeurd dit nooit uniform. De fundering zal dan op sommige plaatsen ondersteund worden, op andere plekken niet! […]
De fundering onder het beschouwde pand bestaat deels uit een gemetselde strokenfundering op ongeveer 70 centimeter onder maaiveld. Dit type fundering kan deze verschilzakkingen niet overbruggen en zal waarschijnlijk scheuren. Voor een gedeelte van het gebouw is de kelder de fundering. Deze is, dieper dan de strokenfundering, gefundeerd op 2 meter onder het maaiveld. In de beschrijving van de schade wordt aangegeven dat in dat gedeelte van het huis weinig (geen?) scheurvorming is geweest. Dit is dan consistent met [de omstandigheid] dat de pakking bij 2 meter diepte overgaat van los naar matig vast gepakt. Dus minder gevoelig voor zetting!
Bovendien kan een gewapend betonnen plaat, zoals onder de kelder aanwezig, beter een verschilzakking overbruggen dan een gemetselde constructie.
[…]
Binnen de grondmechanica zullen we altijd moeten omgaan met de grote variaties in de ondergrond die grotendeels onbekend zijn en ook nooit 100% bekend zullen worden. Extra onderzoek naar de ondergrond en de geohydrologische situatie zoals [de partijdeskundige van de Gemeente] aangeeft, zal de onzekerheden zeker verkleinen maar zeker ook niet helemaal wegnemen. De beoordelaars van deze situatie zullen helaas met deze onzekerheid moeten leven!
Conclusie:
[…]
• De mening van Movares dat verlies aan draagkracht het probleem was is volgens mij juist.
• De opmerking van Movares, dat zettingen de basis van het probleem zouden kunnen zijn, is m.i. terecht. Dit verschijnsel kan ook als verlies van draagkracht worden gezien. […]
• Waarschijnlijk hebben meerdere factoren samengewerkt de problemen te laten ontstaan.
o De natuurlijke aanwezigheid van losgepakte zand onder de fundering. Komt in Nederland echter vaker voor en veroorzaakt meestal geen problemen.
o De periodieke toevoer van water heeft het probleem zeer waarschijnlijk laten ontstaan, […]
o De twee afzonderlijke fundering dieptes (Strokenfundering en op de diepe kelder) hebben de situatie ook negatief beïnvloed. Niet helemaal duidelijk hoe veel, maar door dit verschil in funderingstype is mede het zettingsverschil geïntroduceerd. Zonder een externe belasting, bijvoorbeeld door infiltrerend water, betwijfel ik of dit aspect ooit een probleem zou zijn geworden.
4.5.1.
Ook uit deze notitie kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden geconcludeerd dat fluctuaties in de grondwaterstand de oorzaak zijn van de verzakking. Ir. [naam1] overweegt namelijk dat er grote variaties in de ondergrond bestaan die grotendeels onbekend zijn en nooit 100% bekend zullen worden. Gelet op deze overweging is de conclusie van Ir. [naam1] , dat de periodieke toevoer van water het probleem zeer waarschijnlijk heeft laten ontstaan, niet concludent.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende is onderbouwd dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de overstromingen uit de rioolput en de verzakking van de woning.
Er zijn ook geen andere stukken in het geding gebracht die zo’n oorzakelijk verband voldoende onderbouwen.
4.6.1.
Bovendien zijn er onderzoeken die de conclusie dat veranderingen in de grondwaterstand oorzaak van de verzakking zijn, tegenspreken. Namelijk in het rapport van IFCO van 15 juli 2014 wordt na grondonderzoek door Ir. [naam2] geconcludeerd dat de infiltratie van water bij het overstromen van de put beperkt moet zijn geweest en nog steeds is (inleidende dagvaarding, productie 9, blz. 13).
4.6.2.
Bij het voorgaande komt dat Ir. [naam3] in het rapport van Witteveen en Bos van 7 juni 2018 (overgelegd bij brief van 15 juni 2018 door mr Pieterse) heeft opgemerkt dat op basis van peilbuizen uit het DINO-loket van Deltares, die gelegen zijn nabij de locatie, het lijkt dat de grondwaterstand aanmerkelijk dieper kan liggen dan 2,5 meter minus maaiveld en dat er geen peilbuizen zijn geplaatst bij de woning om de grondwaterstand ter plaatse te meten. Gezien de samenstelling van de bodem met matige infiltratiecapaciteit en de geohydrologische eigenschappen van de bodem verwacht [naam3] een aanmerkelijk kleinere grondwaterstandsstijging. Ter zake van de stelling dat er schade aan de woning is opgetreden door een reductie van de draagkracht concludeert [naam3] dat het niet mogelijk is de nulsituatie te beoordelen.
4.7.
De door [appellant] verstrekte inlichtingen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben geen concrete aanknopingspunten opgeleverd om nader onderzoek naar het causaal verband tussen de grondwaterstand en de verzakking van de woning op te dragen.
De conclusie
4.8.
De grieven in principaal hoger beroep slagen niet. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat het gezien het vorenstaande onvoldoende specifiek is. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.
4.9.
Het tussenvonnis van 14 september 2016 bevat (alleen) de beslissing dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden. Daartegen staat op grond van artikel 131 Rv geen hoger beroep open. [appellant] is in zoverre niet ontvankelijk.
De proceskosten
4.10.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Gemeente zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741,00
- salaris advocaat € 2.785,00 (2,5 punten × tarief II)
4.11.
De Gemeente heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten met nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
4.11.
Het incidentele beroep, dat onnodig is omdat geen andere dan de in eerste aanleg gegeven beslissing wordt gevorderd, behoeft geen bespreking omdat het principale beroep niet tot vernietiging leidt. Naar vaste jurisprudentie kan de omstandigheid dat de Gemeente in eerste aanleg gevoerde verweren in de vorm van een incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof heeft gebracht, niet ertoe leiden dat het verwerpen en passeren van die verweren – en dientengevolge de verwerping van het incidenteel hoger beroep – de Gemeente op een kostenveroordeling komt te staan (zie HR 3 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7478). Het hof zal daarom in incidenteel hoger beroep geen proceskostenveroordeling uitspreken.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 14 september 2016 van de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem),
5.2.
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) van 15 februari 2017, 4 oktober 2017, 24 januari 2018, 7 maart 2018, 21 november 2018 en 28 augustus 2019 (zoals verbeterd bij vonnis van 12 november 2019);
5.3.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van dit hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de Gemeente op € 741,00 voor griffierecht en € 2.785,00 voor salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en C.B.M. Scholten van Aschat, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.