Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/7.3.6.2
7.3.6.2 Art. 478 lid 3: de informatieverplichtingen
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398128:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Deze laatste volzin is pas ingevoegd bij de wet van 10 december 1992, Stb. 1993, 11. Daarbij gaat het in het bijzonder om de art. 94a-c Sv, op grond waarvan door het Openbaar Ministerie conservatoire verhaalsbeslagen gelegd kunnen worden tot ontneming van criminele winsten (zie daarover kort § 6.4.1).
In art. 720 is art. 478 immers niet van overeenkomstige toepassing verklaard, zodat deze bepaling pas speelt zodra het beslag in de executoriale fase is gekomen.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 183-184.
De verklaringsplicht is dus in zoverre niet beperkt tot d% beslagen die zijn gelegd vóór het beslag waarop de Verklaring specifiek betrekking heeft. Willen de art. 476a lid 2 en 478 lid 3 op elkaar aansluiten dan zal zulks, gelet op de hierboven geciteerde passage uit de MvT lnv., moeten worden aangenomen.
Zie nog in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 2 bij art. 478, waar is gesteld dat de opgaveverplichting van art. 478 lid 3 'dus (staat) naast de verplichting tot buitengerechtelijke verklaring, die eveneens - zie art. 476a lid 2 sub d - vermelding van alle eerdere beslagen omvat'. Daarbij wordt er dus aan voorbij gezien dat de opgaveverplichting van art. 478 lid 3 in beginsel alleen op de eventueel later nog gelegde beslagen betrekking kan hebben.
Zie in Vademecum Executie en Beslag, 2001, § 83.9, waar hij zich afvraagt of de verplichting van de derde om in te lichten 'omtrent de andere beslagen' al bestaat 'gedurende de vier weken, bedoeld in art. 476a lid 1 Rv'. Volgens hem is dat 'niet geheel duidelijk' (zie ook hierna nog nr. 472).
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 183 (eerste volzin).
In de hiervoor in noot 154 genoemde procedure gaat het met name ook om de vraag of de bank jegens de andere beslagleggers aansprakelijk is voor het feit dat zij, als derde-beslagene, verzuimd heeft de beslaglegger aan wie alle geldsommen zijn afgedragen, duidelijk te informeren over het feit dát er ook andere beslagleggers waren die bovendien 'ouder' waren.
Wanneer de Verklaring is gericht 'tot de advocaat die voor de beslaglegger optreedt' (art. 476b lid 1), is deze gehouden een afschrift van die Verklaring onverwijld aan de deurwaarder die het beslag heeft gelegd ter hand te stellen, opdat déze aan zijn informatieverplichting(en) van art. 478 lid 3 (eerste volzin), kan voldoen. De wetgever lijkt niet aan deze situatie te hebben gedacht.
Zie aldus in Vademecum Executie en Beslag, 2001, § 83.9 (p. 241).
Zie daarover ook noot 162.
Aldus ook Vademecum Executie en Beslag (Van Oven), 2001, § 83.9.
Innings- en verdelingstaak
471. Teneinde hun innings- en verdelingstaak tijdig en zorgvuldig te kunnen verrichten, dienen de deurwaarders van elkaars beslagen op de hoogte te zijn. Voorts moeten zij kunnen vaststellen wie de andere - zowel eerdere als latere - beslagleggers zijn, en met name voor welke bedragen de verschillende beslagen zijn gelegd. De hier bedoelde informatieverplichtingen zijn neergelegd in art. 478 lid 3 dat als volgt luidt.
'Ieder der deurwaarders die beslag hebben gelegd, is verplicht de anderen zodra mogelijk van het door hen gelegde beslag op de hoogte te brengen. De derde is verplicht ieder van hen desgevraagd in te lichten omtrent andere beslagen, de namen en gekozen woonplaatsen van de andere beslagleggers en het beloop van hun vorderingen. Deze verplichtingen gelden ook voor en jegens degene op wiens last beslag is gelegd op de grondslag van het Wetboek van Strafvordering'1
Zowel op de deurwaarders die meteen executoriaal beslag hebben gelegd - dus niet de deurwaarders wier beslagen zich nog in de conservatoire fase bevinden (vgl. art. 720)2 - als op de derde-beslagene, heeft de wetgever deze informatieverplichtingen gelegd. In de MvT Mv bij art. 478 lid 3 is een en ander als volgt nader toegelicht3:
'In het derde lid is zowel op de beslagleggende deurwaarders een verplichting gelegd om elkaar van de door ieder gelegde beslagen op de hoogte te stellen, als op de derde een verplichting om desgevraagd deurwaarders in te lichten omtrent deze beslagen. Het is de taak van de deurwaarder er op attent te zijn dat deze inlichtingen worden gevraagd. Gebeurt dit, dan zullen zij ook - desgevraagd schriftelijk - moeten worden verstrekt. Men bedenke overigens dat het hier alleen gaat om de beslagen die gelegd zijn, nadat de in artikel 476a bedoelde verklaring is afgelegd. De voordien gelegde beslagen behoren immers reeds daarin te zijn opgegeven.'
De hier op de derde-beslagene gelegde informatieverplichting vormt het complement van de ingevolge art. 476a lid 1 op de derde rustende verklaringsplicht, in het kader waarvan hij op grond van art. 476a lid 2 reeds de nodige informatie aan (de deurwaarder van) de beslaglegger heeft moeten verstrekken. Déze informatieverplichting geldt ook aanstonds voor een gelegd conservatoir derdenbeslag (vgl. art. 720). Krachtens het tweede lid van art. 476a dient de derde (o.m.) de volgende gegeyens in zijn Verklaring op te nemen: opgave van de door het beslag getroffen vorderingen en/of zaken (onder b en c); alsmede opgave van eventuele andere onder de derde ten laste van de beslagdebiteur liggende beslagen, met vermelding van de namen van de deurwaarders die ze hebben gelegd en de tijdstippen waarop dat is gebeurd (onder d). Daarbij is het niet van belang op welk moment dat eerdere beslag is gelegd, als dat maar is vóór het tijdstip waarop de Verklaring wordt gedaan.4 Uit een en ander volgt dat het bij deze opgave dus uitsluitend gaat om alle vóór (het tijdstip van) de gedane Verklaring gelegde beslagen, terwijl het, naar ook volgt uit bovenstaand citaat, bij art. 478 lid 3 met name gaat om de ná die Verklaring nog gelegde beslagen. Of dit onderscheid door H. Stein5 en ook Van Oven6 wordt gemaakt, is niet helemaal duidelijk. Hoe dit verder ook zij, de derde zal alle informatie over alle beslagen moeten geven waarover hij inmiddels beschikt.
Informatiesysteem is in beginsel sluitend
472. Wanneer het vorenstaande, met name in zijn onderlinge samenhang, wordt bezien, lijkt 'de deurwaarder die het oudste executoriale beslag heeft gelegd' (art. 478 lid 1), dan wel de deurwaarder die door de anderen met de leiding en coórdinatie van de executie is belast, in beginsel over voldoende informatie en gegevens te kunnen beschikken om zijn innings- en verdelingstaak naar behoren én met redelijk bekwame spoed te kunnen uitvoeren. Het zijn immers met name de executoriale beslagleggers die, zoals in § 7.3.4.1 uitvoerig (nrs. 456-460) is beschreven, er belang bij hebben dat de afwikkeling van een reeks van gelegde derdenbeslagen zo spoedig mogelijk geschiedt. De omstandigheid dat er eventueel ook conservatoire beslagen zijn gelegd, behoeft daaraan in beginsel niet in de weg te staan (zie nr. 458). Van wezenlijk belang daarbij is dat de derde al hetgeen door hem is verschuldigd ook daadwerkelijk ten behoeve van de gezamenlijke beslagleggers aan de deurwaarder betaalt of afgeeft: de geldsommen of andere goederen strekken dan nog alleen ter verdeling onder die beslagleggers.7 Een en ander is ook mogelijk aangezien de met de inning belaste deurwaarder immers op enigerlei moment weet, althans kán weten (i) door welke schuldeisers onder de derde (executoriale of conservatoire) beslagen zijn gelegd; (ii) op welke tijdstippen dat telkens is geschied; (iii) wat het beloop van de vorderingen van de verschillende beslagleggers is; én (iv) welke vorderingen en/of zaken op de verschillende tijdstippen al dan niet door de respectievelijk gelegde beslagen zijn getroffen. Deze deurwaarder zal zich echter, teneinde al deze wetenschap te vergaren, wel actief dienen op te stellen. Voorts zal ook de derde, wanneer hém wordt verzocht ('desgevraagd') inlichtingen te geven (omtrent 'andere beslagen' van 'andere beslagleggers en het beloop van hun vorderingen'), deze informatie duidelijk en voortvarend - en, zo nodig, schriftelijk - moeten verstrekken. Nalatigheid met betrekking tot deze verplichtingen van de met de executie belaste deurwaarder en/of de derde, zal onder omstandigheden tot aansprakelijkheid kunnen leiden jegens de daardoor gedupeerde beslaglegger(s).8
Voor de deurwaarder die beslag heeft gelegd, ontstaat de zelfstandige verplichting de andere deurwaarder(s) daarvan op de hoogte te stellen, ingevolge art. 478 lid 3 (eerste volzin) 'zodra mogelijk'. Dat betekent dat die deurwaarder dat niet eerder kan doen, dan nadat hij op de voet van art. 476a lid 1 (jo. art. 476b lid 1) de schriftelijke Verklaring van de derde-beslagene heeft ontvangen.9 Immers, in die Verklaring zal de derde overeenkomstig art. 476a lid 2 onder d de daartoe noodzakelijke gegevens (moeten) hebben verstrekt. Het gaat dan dus, zoals hiervoor (nr. 471) reeds aangestipt, om de op dát moment reeds liggende eerdere beslagen, ongeacht het tijdstip waarop deze zijn gelegd. Het is overigens niet ondenkbaar dat een deurwaarder zijn collega's ook reeds informeert omtrent een door hem nog te leggen derdenbeslag, welk geval zich kan voordoen wanneer hij ook al een of meer van de eerdere beslagen heeft gelegd én naar aanleiding daarvan reeds Verklaringen zijn afgelegd.
Ten slotte rijst hier nog de vraag wanneer de derde-beslagene 'desgevraagd' verplicht is elk van de deurwaarders 'in te lichten omtrent andere beslagen, de namen en gekozen woonplaatsen van de andere beslagleggers en het beloop van hun vorderingen' (art. 478 lid 3 tweede volzin). Het gaat hier, zoals ook eerder (nr. 471) reeds is aangegeven, in beginsel om beslagen die zijn gelegd nádat de in art. 476a lid 1 bedoelde Verklaring is afgelegd. Dat brengt noodzakelijk met zich mee dat de derde daarover 'desgevraagd' pas enige inlichtingen kan verstrekken, zodra zo'n beslag ook daadwerkelijk is gelegd. Van Oven10 wil de hier bedoelde verplichting van de derde echter reeds
'terstond (...) doen ingaan, zèlfs indien het beslag niet executoriaal maar nog slechts conservatoir is.'
Daargelaten dat door hem de verplichtingen van de derde uit hoofde van de art. 476a lid 2 en 478 lid 3 te zeer op één hoop worden geschoven11, kán een verplichting jegens de deurwaarder die vraagt naar eventueel later gelegde beslagen logisch niet eerder ontstaan dan nadat die beslagen ook feitelijk zijn gelegd. Maar het is op zich zelf zeker denkbaar dat de derde die informatie reeds verstrekt tijdens de periode van vier weken na verloop waarvan hij zijn Verklaring moet doen, zeker wanneer aangenomen wordt dat de verklaringsplicht óók omvat het geven van informatie over beslagen die zijn gelegd ná het laatste beslag en vóór het moment waarop de verklaringsplicht met betrekking tot dát beslag ontstaat. Hoe dit alles ook zij: beslissend uiteindelijk of de derde feitelijk in staat is de informatie te verstrekken op het moment dat de deurwaarder er naar vraagt.
Zolang nog slechts sprake is van een conservatoir derdenbeslag, zal een verplichting ter zake in elk geval nog niet kunnen ontstaan, omdat art. 478 lid 3 nu eenmaal niet in art. 720 van overeenkomstige toepassing is verklaard, zodat het niet aanstonds werkt maar pas zodra het beslag in de executoriale fase is gekomen. Dat neemt uiteraard niet weg dat de derde, indien daarom gevraagd, die informatie wél vrijwillig zou kunnen en mogen verstrekken. De cumulatieve beslagleggers kunnen er immers belang bij hebben om, geconfronteerd met steeds nieuwe beslagen, te trachten de afwikkeling van de gelegde beslagen te bespoedigen door te komen tot een snelle betaling/afgifte van het beslagene.12